ECLI:NL:RBMNE:2025:2379

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
UTR 24/5261
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet voor een ex-werknemer en de verantwoordelijkheden van de eigenrisicodragende werkgever

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) voor een ex-werknemer van eiseres, een eigenrisicodragende werkgever. De ex-werknemer had zich ziekgemeld met terugwerkende kracht vanaf 3 oktober 2022, terwijl hij op dat moment een WW-uitkering ontving. Het Uwv had eerder besloten om de ziekmelding van de ex-werknemer over te nemen van eiseres, omdat deze niet had voldaan aan het verzoek om de ziekmelding in behandeling te nemen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, maar het bestreden besluit van 26 juni 2024 werd door de rechtbank als ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom 3 oktober 2022 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden aangenomen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het Uwv op om een nieuw besluit te nemen, waarbij een verzekeringsarts onderzoek moet doen naar de datum van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Tevens moet het Uwv de proceskosten vergoeden aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5261

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., eiseres

(gemachtigde: mr. R. Bree),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.A. Kuilderd).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende](ex-werknemer van eiseres).

Inleiding

1. De zaak gaat over het recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) van de ex-werknemer, [derde belanghebbende] , en over de vraag of eiseres dat als eigenrisicodragende werkgever moet betalen.
1.1.
Met een besluit van 30 oktober 2023 heeft het Uwv aan de ex-werknemer een ZW-uitkering toegekend met ingang van 3 oktober 2022 (primair besluit 1). Met een ander besluit van 30 oktober 2023, heeft het Uwv beslist de behandeling van de ziekmelding over te nemen van eiseres en de uitkering en uitvoeringskosten op haar te verhalen (primair besluit 2).
1.2.
Met het bestreden besluit van 26 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is het bezwaar tegen de besluiten van 30 oktober 2023 ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 december 2024.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vertegenwoordigd door [A] (divisiedirecteur), [B] (verzuimspecialist) en [C] (jurist), de gemachtigde van eiseres, mr. K. Hakvoort (kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres) en de gemachtigde van het Uwv.
Medische gegevens
2. Omdat de ex-werknemer geen toestemming heeft verleend om stukken met medische gegevens met eiseres te delen, zal de rechtbank haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.

Achtergrond en totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiseres is een dienstverlenend bedrijf op het gebied van ICT. Zij is sinds 1 januari 2014 eigenrisicodrager (ERD) voor de ZW. De ex-werknemer is op 1 oktober 2020 in dienst getreden bij eiseres op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 30 september 2021 in de functie van [functie] voor 40 uur per week. Op 29 september 2021 is deze arbeidsovereenkomst verlengd tot en met 31 maart 2022. Op 8 november 2021 heeft ex-werknemer zich ziekgemeld voor zijn werk bij eiseres. De bedrijfsarts heeft ex-werknemer een dag later gezien en komt tot de conclusie dat ex-werknemer gedeeltelijk belastbaar is (50%). Ex-werknemer is toen voor 20 uur gaan werken, waarna dit vanaf 3 maart 2022 is uitgebreid naar 25 uur per week. In de periode van re-integratie, is op 29 maart 2022 met ingang van 1 april 2022 de functie van ex-werknemer gewijzigd naar [functie] en is het dienstverband verlengd tot en met 30 september 2022. Op 26 juli 2022 concludeert de bedrijfsarts dat ex-werknemer weer volledig (40 uur) belastbaar is. Ex-werknemer was op dat moment weer volledig aan het werk.
4. Nadat het dienstverband op 30 september 2022 van rechtswege was geëindigd heeft ex-werknemer een WW-uitkering aangevraagd. Met een besluit van 7 oktober 2022 is aan ex-werknemer vanaf 3 oktober 2022 een WW-uitkering toegekend. Op 5 april 2023 meldt ex-werknemer zich ziek bij het Uwv, met terugwerkende kracht vanaf 3 oktober 2022.
5. Op 6 juni 2023 heeft het Uwv de WW-uitkering die ex-werknemer ontving met ingang van 1 oktober 2022 ingetrokken en de te veel betaalde uitkering teruggevorderd, omdat ex-werknemer niet aan het Uwv had doorgegeven dat hij ziek was vanaf de eerste dag dat hij WW-uitkering kreeg.
6. Omdat eiseres ERD is heeft het Uwv haar op 13 april 2023 verzocht om de ziekmelding van de ex-werknemer in behandeling te nemen. Dit verzoek heeft het Uwv per brief van 21 juni 2023 herhaald. Omdat eiseres niet aan dit verzoek heeft voldaan, heeft het Uwv de behandeling van de ziekmelding overgenomen op 30 oktober 2023. Nadat het Uwv een medische beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige beoordeling heeft laten verrichten in het kader van het eerste ziektejaar, heeft het Uwv op 30 oktober 2023 het besluit genomen om aan ex-werknemer per 3 oktober 2022 een ZW-uitkering toe te kennen en het besluit genomen om de uitkering en uitvoeringskosten op eiseres te verhalen, zoals onder ‘Inleiding’ is omschreven.
7. Nadat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 30 oktober 2023, heeft een medische beoordeling plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv en een arbeidskundige beoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Op basis van hun bevindingen is het Uwv met het bestreden besluit gebleven bij zijn eerdere besluiten tot toekenning van de ZW-uitkering aan ex-werknemer en tot verhaal op eiseres.

Het standpunt van eiseres (samengevat)

8. Eiseres stelt primair dat niet zij, maar het Uwv verantwoordelijk is voor de ZW-uitkering van ex-werknemer omdat ex-werknemer op het moment van de gestelde arbeidsongeschiktheid (3 oktober 2022) een WW-uitkering ontving. [1] Subsidiair stelt eisers dat het Uwv ex-werknemer per 3 oktober 2022 ten onrechte als arbeidsongeschikt voor zijn arbeid als [functie] heeft aangemerkt. Volgens eiseres was de ziekmelding (met terugwerkende kracht) enkel op suggestie van het Uwv. Daarnaast had het Uwv een incompleet/onjuist beeld van de inhoud van het eigen werk. Eiseres stelt dat ex-werknemer per 3 oktober 2022 niet arbeidsongeschikt. Dat blijkt uit het medisch consult van begin december 2022 bij de arts van het Uwv en uit informatie van de bedrijfsarts. Eiseres wijst erop dat ex-werknemer ondanks eventuele beperkingen al voordat hij bij eiseres werkte in staat was te werken en hiermee goed in zijn inkomen te voorzien. Volgens haar is het ongeloofwaardig en onterecht dat hij nu opeens arbeidsongeschikt zou zijn. Volgens eiseres is het onderzoek naar de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet zorgvuldig geweest. Voor zover ex-werknemer überhaupt ongeschikt is voor zijn werk, dan blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv niet dat die ongeschiktheid per 3 oktober 2022, dan wel binnen een periode van 4 weken daarna is ingetreden. Er is ook geen informatie opgevraagd bij de behandelaars en er wordt ook niet met stukken onderbouwd dat ex-werknemer arbeidsongeschikt was op deze datum/in deze periode. Verder stelt eiseres dat als ex-werknemer al arbeidsongeschikt zou zijn, dat al was voordat hij bij haar in dienst trad. Meer subsidiair stelt eiseres dat de ZW-uitkering niet aan eiseres kon worden toegekend, omdat eiseres een benadelingshandeling heeft gepleegd.

Beoordeling door de rechtbank

9. De vraag is of het Uwv terecht heeft besloten dat de werknemer per 3 oktober 2022 recht heeft op een ZW-uitkering en eiseres daarvoor als ERD moet betalen. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
Verschuiving van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling naar het Uwv
10. De rechtbank stelt voor het begrip van de uitspraak het volgende voorop. Ex-werknemer heeft op 5 april 2023 een (laattijdige) ziekmelding gedaan bij het Uwv, met ingang van 3 oktober 2022. Ex-werknemer was op 3 oktober 2022 enkele dagen niet meer in dienst bij eiseres. In de Ziektewet staat dat als een werknemer ziek wordt binnen vier weken na het eindigen van het dienstverband en niet kan werken, hij of zij recht heeft op ziekengeld. [2] Een ERD draagt het risico van die uitkering en is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de werkzaamheden voor een besluit daarover. [3] Als de werkgever volgens het Uwv de werkzaamheden niet (juist) of onvoldoende verricht, dan neemt het Uwv die werkzaamheden over en brengt zij de kosten daarvoor in rekening bij de ERD. [4] Dat is in dit geval gebeurd. Het Uwv heeft met het primair besluit 2 beslist de behandeling van de ziekmelding overgenomen van de ERD, omdat eiseres niet op haar verzoek de ziekmelding in behandeling heeft genomen.
11. Er bestaat tussen partijen geen discussie over dat het Uwv terecht de werkzaamheden in plaats van eiseres verricht en de behandeling van de ziekmelding heeft overgenomen.
Benadelingshandeling: buiten de omvang van het geding
12. Eiseres stelt dat de werknemer een benadelingshandeling heeft verricht, zoals bedoeld in artikel 45 sub j, van de ZW. Door zijn doen en laten benadeelt hij de eigenrisicodrager, omdat hij tijdens zijn ziekte afstand heeft gedaan van zijn recht op loon om vervolgens een ZW-uitkering aan te vragen. Daar betrekt eiseres bij dat aan ex-werknemer in de zomer van 2022 een mondeling aanbod van eiseres tot het aangaan van een vast dienstverband heeft geweigerd. Volgens eiseres is gelet het aanbod tot een vast contract, een maatregel van het geheel weigeren van ziekengeld passend.
13. De rechtbank is het met het Uwv eens dat dit subsidiaire standpunt van eiseres buiten de omvang van het geding valt. Het Uwv heeft met de primaire besluiten 1 en 2 en het bestreden besluit uitsluitend besluiten genomen die zien op het recht op ziekengeld in verband met de (on)geschiktheid van eiser. De besluiten had daarmee geen betrekking op een eventuele benadelingshandeling en hoefden daar ook niet over te gaan. Niet is gesteld door eiseres of gebleken dat eiseres voorafgaand aan het bestreden besluit aan het Uwv verzocht heeft een dergelijk besluit te nemen. Uit artikel 2 van de Regeling werkzaamheden, administratieve voorschriften en kosten eigenrisicodragen ZW [5] volgt dat het niet aan het Uwv is om een andere beschikking af te geven dan door de eigenrisicodrager is voorgesteld.
De rechtbank kan dus in deze zaak niet beoordelen of de werknemer een benadelingshandeling heeft gepleegd en of het Uwv op basis daarvan een maatregel (bijvoorbeeld het intrekken van de ZW-uitkering, zoals door eiseres voorgesteld) aan de werknemer had moeten opleggen.
Doorbreking nawerking eigenrisicodragerschap vanwege WW-uitkering
14. Eiseres vindt dat, als de ex-werknemer al aanspraak kan maken op een ZW-uitkering, deze niet voor haar rekening dient te komen. Ex-werknemer ontving namelijk op het moment van de gestelde arbeidsongeschiktheid (3 oktober 2022) een WW-uitkering. Eiser verwijst daarbij naar artikel. 7, eerste volzin en onderdeel a ZW waaruit volgt dat de werknemer die een WW-uitkering ontvangt op die grond verzekerd is voor de ZW. De nawerking van het eigenrisicodragerschap is volgens eiseres door toekenning van de WW-uitkering niet meer aan de orde.
15. De beroepsgrond slaagt niet. De WW-uitkering is met de beslissing van 6 juni 2023 met terugwerkende kracht ingetrokken met ingang van 1 oktober 2022, en ook teruggevorderd van ex-werknemer. Niet gesteld of gebleken is dat eiseres op ex-werknemer daartegen bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat dit besluit in rechte vaststaat. Pas na de intrekking van de WW-uitkering op 6 juni 2023 is met het primaire besluit 1 aan ex-werknemer een ZW-uitkering toegekend per 5 oktober 2022. Nu de WW-uitkering van ex-werknemer was ingetrokken, kan ex-werknemer zijn werknemerschap naar het oordeel van de rechtbank niet ontlenen aan artikel 7 van de Ziektewet. Dat ex-werknemer eerder feitelijk WW-uitkering heeft ontvangen is daarbij niet van belang. [6] Geconcludeerd moet dus worden dat ex-werknemer per 3 oktober 2022 niet verzekerd was voor de ZW op grond van artikel 7, aanhef en onder a, van de ZW. Anders dan eiseres stelt heeft ex-werknemer dus niet per 3 oktober 2022 uit anderen hoofde dan op grond van nawerking recht op ziekengeld. Het Uwv heeft dus in zoverre terecht eiseres als verantwoordelijke aangesproken voor de ZW-uitkering van ex-werknemer met ingang van 3 oktober 2022.
Heeft het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser per 3 oktober 2022 arbeidsongeschikt is?
16. Zoals genoemd in overweging 4. heeft ex-werknemer zich met terugwerkende kracht, per 3 oktober 2022 ziekgemeld. Het Uwv sluit bij de toekenning van de ZW-uitkering aan bij deze datum. Eiseres weerspreekt dat dit de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is. De (beoordeling van de vraag) welke functie de maatgevende arbeid is en de vraag welke beperkingen ex-werknemer had en de beoordeling daarvan hangen vast aan de vraag wat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is. De rechtbank ziet zich dus allereerst voor de vraag gesteld of het Uwv de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van ex-werknemer op voldoende zorgvuldige wijze heeft vastgesteld op 3 oktober 2022.
17. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat bij een werkgeversberoep de positie van de werkgever en de aard van betrokken belangen met zich mee brengen dat het Uwv het besluit ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren. Daarbij is het mogelijk dat een werknemer zich met terugwerkende kracht ongeschikt meldt. [7] Het is bovendien vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat in zaken waarin de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag wordt betwist, de retrospectieve benadering van het exacte tijdstip van het intreden van arbeidsongeschiktheid onvermijdelijk een enigszins arbitrair karakter draagt en dat het risico van onduidelijkheid over dat tijdstip in geval van een zeer late melding van arbeidsongeschiktheid voor rekening van de werknemer dient te blijven. [8] In lijn met deze jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat in dit geval, waarin het bestreden besluit een belastend besluit voor eiseres betreft en de eerste arbeidsongeschiktheidsdag met terugwerkende kracht vóór de datum van de feitelijke ziekmelding is vastgesteld, het Uwv deugdelijk moet motiveren waarom juist de datum van 3 oktober 2022 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden aangenomen.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd dat 3 oktober 2022 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden aangenomen. Dat legt zij hieronder uit.
18.1.
De rechtbank is het met eiseres eens dat uit rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv niet blijkt dat door hen is beoordeeld wat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is van ex-werknemer. Het Uwv ziet -zo begrijpt de rechtbank op basis van de uitleg ter zitting- onderbouwing voor zijn standpunt dat 3 oktober 2022 de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het rapport van de primaire verzekeringsarts van 25 oktober 2023 en in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 april 2024. Daar kan de rechtbank het Uwv niet in volgen. De beoordeling van de primaire verzekeringsarts is een eerstejaars Ziektewetbeoordeling. De vraagstelling en beoordeling (van de beperkingen) van deze verzekeringsarts is gericht op de datum van het spreekuur (25 oktober 2023) /per toetsdatum van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling. De primaire verzekeringsarts heeft geen beoordeling gemaakt van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en heeft ook niet heeft beoordeeld of ex-werknemer op 3 oktober 2022 arbeidsongeschikt was. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep benoemt en beoordeelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep de onderzoeksvraag of ex-werknemer per 3 oktober 2022 geschikt is voor zijn werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeelt dus of ex-werknemer, op de door ex-werknemer gestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag
(3 oktober 2022) arbeidsongeschikt was, maar beoordeelt niet zelfstandig of 3 oktober 2022 de eerste dag was waarop ex-werknemer zodanige beperkingen ondervond dat hij zijn maatgevende arbeid niet meer kon verrichten. In de rapporten van de verzekeringsartsen is dus niet gemotiveerd dat 3 oktober 2022 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden aangenomen.
18.2.
Er is verder ook geen andere (medische) informatie waaruit evident naar voren komt dat 3 oktober 2022 als eerste arbeidsongeschiktheidsdatum moet gelden. Ook het ziektebeeld van eiser maakt 3 oktober 2022 als eerste arbeidsongeschiktheidsdatum niet zonder meer aannemelijk. Ook de opmerking van het Uwv in het verweerschrift roept vraagtekens op over het standpunt van het Uwv over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. In het verweerschrift geeft het Uwv aan dat bij ex-werknemer evident sprake is van ziekte die leidt tot beperkingen, welke beperkingen ‘gelet op de ziektebeelden, niet alleen op de eerdere eerste ziektedag van 8 (of 15?) november 2021 golden, maar ook op 3 oktober 2022.’. Op de zitting heeft het Uwv daarover uitgelegd dat dat ex-werknemer al langere periode dezelfde beperkingen heeft en dat het Uwv op 3 oktober 2022 is uitgekomen vanwege de datum die eiser zelf heeft aangegeven. Het had ook een datum tijdens het dienstverband bij eiseres kunnen zijn geweest.
18.3.
Daar komt nog bij dat ex-werknemer zelf op de vraag van het Uwv waarom hij zich niet binnen twee dagen bij de werkgever of het Uwv heeft ziekgemeld, onder meer aangeeft dat hij zich niet realiseerde dat zijn situatie als ziekte gold en dat hij pas recent van een medewerker van het Uwv het advies heeft gekregen om zich met terugwerkende kracht tijdens de WW ziek te melden, omdat hij niet effect kan/kon werken. Het is daarom volgens de rechtbank goed mogelijk dat eiser 3 oktober 2022 heeft genoemd als datum, omdat per die datum een WW-uitkering aan hem was toegekend, die later per diezelfde datum is ingetrokken. Een specifieke reden waarom dit zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag zou zijn is door ex-werknemer niet gegeven.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak. De rechtbank draagt het Uwv op om een nieuw besluit te nemen, waarbij een verzekeringsarts onderzoek moet doen naar de datum van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De rechtbank merkt daarbij op dat tijdens de zitting verschillende mogelijke eerste arbeidsongeschiktheidsdagen zijn besproken. Er is bijvoorbeeld besproken of ex-werknemer niet doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven na 8 november 2021, de datum waarop hij zich bij eiseres eerder had ziekgemeld en of ex-werknemer niet al op de datum van indiensttreding bij eiseres arbeidsongeschikt was.
20. Het Uwv zal bij het bepalen van de datum van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag mede onderzoek moeten doen naar de beperkingen die eiser op dat moment had en de feitelijke werkzaamheden die eiser op dat moment of kort daarvoor verrichtte. Die werkzaamheden zijn immers de laatstelijk verrichte feitelijke arbeid (‘zijn arbeid’).
21. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het Uwv hiervoor acht weken.
Proceskosten en griffierecht
22. Omdat beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend en deelgenomen aan de zitting. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en de hoorzitting bijgewoond. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 juni 2024;
- draagt het Uwv op binnen acht weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2025.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zij verwijst naar artikel. 7, eerste volzin en onderdeel a ZW
2.Dat volgt uit artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de ZW, in samenhang met artikel 46 van de ZW.
3.Dat volgt uit artikel 63a, eerste lid, van de ZW.
4.Dat volgt uit artikel 63a, vijfde lid, van de ZW.
5.Regeling als bedoeld in artikel 63a, negende lid, van de ZW. Zie in dit verband ook de uitspraak van de Raad van 14 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2378.
6.Vergelijk rechtsoverweging 4.4. van de Raad in de uitspraak van 11 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1049.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2388.
8.Zie de uitspraak van de Raad van 2 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7548.