ECLI:NL:RBMNE:2025:2838

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
UTR_23_1623 en UTR_23_3082
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een houtskeletwoning in strijd met de beheersverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunningen die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft verleend voor de nieuwbouw van een houtskeletwoning en twee woningen. Eisers, bewoners van nabijgelegen woningen, zijn het niet eens met de verleende vergunningen en hebben beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen de omgevingsvergunning voor de houtskeletwoning ongegrond is, omdat de vergunninghouder een goede ruimtelijke onderbouwing heeft gepresenteerd. De rechtbank stelt vast dat de bouw in strijd is met de beheersverordening, maar dat het college op basis van een buitenplanse afwijking de vergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank concludeert dat de belangen van de eisers niet zwaarder wegen dan de belangen van de vergunninghouder en dat de vergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep in de zaak UTR 23/3082 wordt niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep in de zaak UTR 23/1623 ongegrond wordt verklaard. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/1623 en UTR 23/3082

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] uit [plaats 1] , eisers

(gemachtigden: G.J. van Eck en R. Speld),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, het college
(gemachtigde: E. Kemperman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V.uit [plaats 2] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. I.E. Nauta).

Waar gaat deze zaak over?

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunningen die het college aan de vergunninghouder heeft verleend voor de nieuwbouw van een houtskeletwoning aan de [adres 1] in [plaats 1] en de nieuwbouw van twee woningen aan de [adres 2] in [plaats 1] .

Inleiding

2. Eiseres [eiser 1] woont aan de [adres 3] in [plaats 1] . Deze woning ligt ten noorden van het perceel aan de [adres 1] (het perceel) op een afstand van ongeveer 33 meter. Eiser [eiser 2] woont aan de [adres 4] in [plaats 1] . Dit ligt ten noorden van het perceel op ongeveer 30 meter afstand. Eiser [eiser 3] woont aan de [adres 5] in [plaats 1] , dat direct aan de westkant van het perceel grenst.
2.1.
De vergunninghouder heeft op 26 november 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de nieuwbouw van de twee woningen en op 28 november 2021 voor de nieuwbouw van de houtskeletwoning. De vergunninghouder heeft deze aanvragen voorzien van een ruimtelijke onderbouwing die is opgemaakt door Kubiek Ruimtelijke Plannen (Kubiek).
2.2.
Het college heeft het besluit op de aanvraag voorbereid met de uitgebreide procedure zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is.
2.3.
Het college heeft de ontwerpen voor beide omgevingsvergunningen ter inzage gelegd. Eisers hebben hiertegen een zienswijze ingediend. Het college heeft op die zienswijze gereageerd met een nota zienswijzen.
2.4.
In twee besluiten van 20 januari 2023 (de bestreden besluiten 1 en 2) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunningen verleend.
2.5.
Eisers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunningen en hebben daarom beroep ingesteld bij de rechtbank. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De vergunninghouder heeft schriftelijk op het beroepschrift gereageerd.
2.6.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2025. De zaken zijn gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de beroepszaken over dezelfde besluiten van eisers [eiser 4] (zaaknummer UTR 23/1097) en [eiser 5] en [eiser 6] (zaaknummer UTR 23/1617). Aan de zitting hebben deelgenomen: eisers [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 1] , de gemachtigden van eisers, de gemachtigde van het college, de gemachtigde van de vergunninghouder, [architect] (architect) en [projectontwikkelaar] (projectontwikkelaar en bestuurder van [bedrijf] B.V.).

Overwegingen

Ontvankelijkheid van het beroep in UTR 23/3082
3. Eisers hebben geen beroepsgronden ingediend tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor de nieuwbouw van de twee woningen aan de [adres 2] in [plaats 1] . Op de zitting hebben eisers meegedeeld dat hun beroep niet is gericht tegen de bouw van deze twee woningen. Zij komen alleen op tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van de houtskeletwoning. De rechtbank zal het beroep dat ziet op omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van de twee woningen daarom niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal hierna de beroepsgronden van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van de houtskeletwoning (UTR 23/1623) bespreken.
Beoordelingskader
4. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vergunninghouder haar aanvraag voor een omgevingsvergunning voor die datum heeft ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met de beheersverordening “Woongebied Maarn en Maarsbergen 1e herziening” (de beheersverordening). Volgens het bouwplan wordt er een nieuwe woning gebouwd waar alleen een recreatiewoning is toegestaan. Verder wordt er buiten het bouwvlak gebouwd en is de nokhoogte hoger dan de toegestane 5 meter hoogte.
6. Het college heeft in dit geval de omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden in afwijking van de geldende planologische regels (zoals hier vervat in de beheersverordening) verleend op basis van een buitenplanse afwijking als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef a en onder 3º van de Wabo. Dat kan als uit een goede ruimtelijke onderbouwing is gebleken dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. [2] Het college heeft bij het nemen van een dergelijk besluit beleidsruimte. Als het college van mening is dat de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van de planologische regels te gebruiken. Daarbij moet het college alle betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. [3] De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eisers of het college met de motivering van zijn besluit bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Gedogen van permanente bewoning in de bestaande houten recreatiewoning
7. Eisers stellen in hun beroepschrift dat de recreatiewoning van initiatiefnemer één van de weinige zo niet de enige houten recreatiewoning in de buurt is, waar permanente bewoning door de gemeente wordt gedoogd.
8. Zoals onder het beoordelingskader is vermeld, moet de rechtbank beoordelen of het bouwplan al dan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is. Deze zaak gaat niet om de vraag of er al dan niet terecht sprake is van gedogen van permanente bewoning van de recreatiewoning. Voor zover bovengenoemde stelling als beroepsgrond is bedoeld, kan die daarom niet slagen.
De ruimtelijke onderbouwing van Kubiek
9. Eisers voeren aan dat de conclusies in de ruimtelijke onderbouwing van Kubiek subjectief en multi-interpretabel zijn en dat het college zich ten onrechte zonder meer heeft aangesloten bij de conclusies in deze ruimtelijke onderbouwing. Dit rapport is namelijk opgemaakt in opdracht van de vergunninghouder, zo stellen eisers. Verder valt uit de ruimtelijke onderbouwing niet op te maken dat het rijk en de provincie het eens zijn met het standpunt, dat het bouwplan geen strijdigheid met de belangen van het rijk en de provincie opleveren. Ook om die reden heeft het college zich niet mogen baseren op de ruimtelijke onderbouwing van Kubiek, zo begrijpt de rechtbank het betoog van eisers.
10. Dit betoog slaagt niet. Anders dan waar eisers vanuit lijken te gaan, bestaat er geen rechtsregel op grond waarvan een ruimtelijke onderbouwing moet zijn opgesteld door een onafhankelijke en onpartijdige persoon of instantie met een bijzondere deskundigheid. [4] Het enkele feit dat de ruimtelijke onderbouwing is opgesteld in opdracht van de vergunninghouder, maakt dan ook nog niet dat het college zich daar niet op heeft mogen baseren. Verder is in de ruimtelijke onderbouwing toegelicht dat en waarom het bouwplan geen strijdigheid oplevert met het beleid op Rijksniveau of provinciaal niveau. Eisers hebben niet onderbouwd waarom dat onjuist is. Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat de juistheid van de ruimtelijke onderbouwing op dit punt ter beoordeling aan het rijk of de provincie had moeten worden voorgelegd, volgt de rechtbank dit niet. Er bestaat namelijk ook in dat opzicht geen rechtsregel die dit voorschrijft. Het college heeft zich dan ook wel degelijk op de ruimtelijke onderbouwing van Kubiek mogen baseren.
Uniformiteit en privacy
11. Eisers voeren aan dat de grotere bouwhoogte en de kleinere afstand van de houtskeletwoning tot de openbare weg in vergelijking tot andere woningen aan de [straat] de uniformiteit in de buurt en de privacy van eisers [eiser 1] en [eiser 2] aantasten. De rechtbank begrijpt dit zo dat eisers bedoelen aan te voeren dat het bouwplan om deze redenen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
12. Volgens eisers is de afstand van de huidige woningen aan de [straat] tot de openbare weg 9,35 meter en moet deze afstand ook gelden voor de houtskeletwoning die de vergunninghouder wil bouwen. Dit hebben eisers ook al in hun zienswijze aangevoerd. Het college en de vergunninghouder zijn daar slechts deels aan tegemoet gekomen, doordat de afstand van de houtskeletwoning tot de openbare weg is vergroot van 4,3 meter naar 6,2 meter. Dat een verdere verplaatsing niet mogelijk was in verband met de aanwezigheid van een omvangrijke boom, zoals aangegeven in de ruimtelijke onderbouwing, vinden eisers slechts een gelegenheidsargument. Dit omdat de vergunninghouder ten behoeve van de nieuwbouw van de twee woningen aan de [adres 2] in [plaats 1] wél meerdere bomen heeft gekapt. Eisers voeren verder aan dat de nokhoogte van 8 meter van de houtskeletwoning niet aansluit bij de nokhoogte van de omliggende woningen. De nokhoogte van de woningen aan de [adres 6] en [nummer 2] is 6,2 meter. De nokhoogte van 8 meter voor de houtskeletwoning gaat ten koste van de uniformiteit in de buurt. Eisers vinden dat de nokhoogte van de houtskeletwoning gelijk moet zijn aan de nokhoogte van de omliggende woningen.
13. De rechtbank volgt eisers daarin niet. Eisers hebben niet onderbouwd dat het veronderstelde gebrek aan uniformiteit voor wat betreft de hoogte van de houtskeletwoning en de afstand tot openbare weg op zichzelf maakt dat het bouwplan ruimtelijk niet aanvaardbaar is. Dat valt zonder nadere toelichting ook niet in te zien. Het ontwerp van de woningen is immers beoordeeld door stedenbouw en welstand, en akkoord bevonden. Verder is van belang dat het college de aanvraag om een omgevingsvergunning moet beoordelen zoals die is ingediend, en moet nagaan of het bouwplan zoals dat is aangevraagd geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. Het college mag daarbij in principe niet afwijken van de aanvraag zoals die is ingediend. [5] Dat mogelijk ook andere keuzes hadden kunnen worden gemaakt voor wat betreft hoogte of afstand tot de openbare weg, zoals bijvoorbeeld het al dan niet in stand laten van een omvangrijke boom, maakt nog niet dat het aangevraagde bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daar komt bij dat van de door eisers gestelde uniformiteit met betrekking tot de afstand van de bebouwing tot de weg in de huidige situatie ook niet is gebleken. Zoals tijdens de zitting is besproken is de woning met uitbouw aan de [adres 5] in [plaats 1] (het woonadres van eiser [eiser 3] ) namelijk eveneens op minder dan 9,35 meter afstand van de openbare weg de [straat] gelegen. Ook daarop stuit het betoog van eisers af.
14. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun standpunt dat de nokhoogte van de houtskeletwoning en de beperkte afstand van deze woning tot de openbare weg zullen leiden tot een dusdanige schending van hun privacy, dat het bouwplan ruimtelijk niet aanvaardbaar is. Daarvoor is het volgende van belang.
15. De afstand van de vergunde woning tot de openbare weg bedraagt 6,2 meter. Bij de daar tegenover gelegen woningen aan de [adres 6] en [nummer 2] is die afstand 9,35 meter. De totale afstand tussen de woningen op nummers [nummer 1] en [nummer 2] en de te bouwen houtskeletwoning is dus tenminste 15 meter, waarbij de breedte van de openbare weg zelf nog niet wordt meegerekend. In dat verband is verder van belang dat het in dit verband gaat om de noordwestgevel van de houtskeletwoning, waarin alleen kleine ramen zijn aangebracht. Dat volgt ook de uit de impressie van de noordwest gevel van de houtskeletwoning op bladzijde 10 van de ruimtelijke onderbouwing (zie ook hieronder). Daarop is te zien dat er op de begane grond een klein raam en op de eerste verdieping een klein raam zal worden gerealiseerd. Vergunninghouder heeft er in dat verband (door eisers onweersproken) op gewezen dat het bovenste raam bovendien geblindeerd is, omdat daar de badkamer wordt gerealiseerd.
16. Gelet op deze omstandigheden, ziet de rechtbank niet dat de afstand van meer dan 15 meter tussen de woningen van eisers [eiser 1] en [eiser 2] en de houtskeletwoning, in combinatie met de nokhoogte van 8 meter van de houtskeletwoning, een dusdanig negatieve impact op de privacy van eisers opleveren dat het bouwplan om die reden niet ruimtelijk aanvaardbaar zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Waarborg van de huidige haag
17. Eisers willen dat wordt gewaarborgd dat de huidige haag voor de beoogde woning ook in de toekomst zal worden gehandhaafd in verband met het behoud van privacy. Dat de vergunninghouder nu aangeeft dat de huidige haag gehandhaafd blijft verheugt eisers, maar staat er niet aan in de weg dat dit in de toekomst mogelijk anders zou kunnen worden, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van eisers.
18. De rechtbank merkt in dat verband op dat het in deze procedure gaat om de vraag of het college – op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing – heeft kunnen beslissen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en de omgevingsvergunning aan de vergunninghouder heeft kunnen verlenen. Uit de ruimtelijke onderbouwing van Kubiek volgt niet dat het behoud van de huidige haag een noodzakelijke voorwaarde is voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan. Eisers stellen dat de haag van belang is voor hun privacy, maar hebben niet onderbouwd dat het bouwplan bij afwezigheid van de haag zou leiden tot een ruimtelijk onaanvaardbare inbreuk op hun privacy. Voor zover eisers als beroepsgrond willen aanvoeren dat de omgevingsvergunning alleen had mogen worden verleend als het behoud van de huidige haag op de een of andere manier (in de vergunning of anderszins) was gewaarborgd, slaagt die beroepsgrond dan ook niet.
Participatie
19. Eisers hebben op de zitting opgemerkt dat bij de voorbereiding van het project onvoldoende rekening is gehouden met hun wensen en bezwaren als omwonenden.
20. Voor zover eisers hiermee als beroepsgrond willen aanvoeren dat de omgevingsvergunning niet had kunnen worden verleend omdat er onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden, kan deze beroepsgrond niet kan slagen. Het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over de ontwerp-omgevingsvergunning naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid hebben eisers ook gebruik gemaakt. De inhoud van deze zienswijze heeft het college in zijn afweging betrokken. Daarmee is voldaan aan de wettelijke vereisten. Andere vormen van participatie zijn geen onderdeel van deze voorbereidingsprocedure. Verder is niet gebleken van een verplichting op grond van beleid of van een overeenkomst om in aanvulling op de wettelijke procedure nog andere participatiemogelijkheden te bieden.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep in de zaak UTR 23/1623 is gelet op het voorgaande ongegrond. Dat betekent dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning voor de bouw van de houtskeletwoning aan de [adres 1] in [plaats 1] heeft kunnen verlenen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in zaak UTR 23/3082 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep in zaak UTR 23/1623 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef a en onder 3º van de Wabo.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
4.Zie in die zin bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3161 en van 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:142.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3066.