Overwegingen
Ontvankelijkheid van het beroep in UTR 23/3082
3. Eisers hebben geen beroepsgronden ingediend tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor de nieuwbouw van de twee woningen aan de [adres 2] in [plaats 1] . Op de zitting hebben eisers meegedeeld dat hun beroep niet is gericht tegen de bouw van deze twee woningen. Zij komen alleen op tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van de houtskeletwoning. De rechtbank zal het beroep dat ziet op omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van de twee woningen daarom niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal hierna de beroepsgronden van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van de houtskeletwoning (UTR 23/1623) bespreken.
4. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vergunninghouder haar aanvraag voor een omgevingsvergunning voor die datum heeft ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met de beheersverordening “Woongebied Maarn en Maarsbergen 1e herziening” (de beheersverordening). Volgens het bouwplan wordt er een nieuwe woning gebouwd waar alleen een recreatiewoning is toegestaan. Verder wordt er buiten het bouwvlak gebouwd en is de nokhoogte hoger dan de toegestane 5 meter hoogte.
6. Het college heeft in dit geval de omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden in afwijking van de geldende planologische regels (zoals hier vervat in de beheersverordening) verleend op basis van een buitenplanse afwijking als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef a en onder 3º van de Wabo. Dat kan als uit een goede ruimtelijke onderbouwing is gebleken dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.Het college heeft bij het nemen van een dergelijk besluit beleidsruimte. Als het college van mening is dat de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van de planologische regels te gebruiken. Daarbij moet het college alle betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eisers of het college met de motivering van zijn besluit bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Gedogen van permanente bewoning in de bestaande houten recreatiewoning
7. Eisers stellen in hun beroepschrift dat de recreatiewoning van initiatiefnemer één van de weinige zo niet de enige houten recreatiewoning in de buurt is, waar permanente bewoning door de gemeente wordt gedoogd.
8. Zoals onder het beoordelingskader is vermeld, moet de rechtbank beoordelen of het bouwplan al dan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is. Deze zaak gaat niet om de vraag of er al dan niet terecht sprake is van gedogen van permanente bewoning van de recreatiewoning. Voor zover bovengenoemde stelling als beroepsgrond is bedoeld, kan die daarom niet slagen.
De ruimtelijke onderbouwing van Kubiek
9. Eisers voeren aan dat de conclusies in de ruimtelijke onderbouwing van Kubiek subjectief en multi-interpretabel zijn en dat het college zich ten onrechte zonder meer heeft aangesloten bij de conclusies in deze ruimtelijke onderbouwing. Dit rapport is namelijk opgemaakt in opdracht van de vergunninghouder, zo stellen eisers. Verder valt uit de ruimtelijke onderbouwing niet op te maken dat het rijk en de provincie het eens zijn met het standpunt, dat het bouwplan geen strijdigheid met de belangen van het rijk en de provincie opleveren. Ook om die reden heeft het college zich niet mogen baseren op de ruimtelijke onderbouwing van Kubiek, zo begrijpt de rechtbank het betoog van eisers.
10. Dit betoog slaagt niet. Anders dan waar eisers vanuit lijken te gaan, bestaat er geen rechtsregel op grond waarvan een ruimtelijke onderbouwing moet zijn opgesteld door een onafhankelijke en onpartijdige persoon of instantie met een bijzondere deskundigheid.Het enkele feit dat de ruimtelijke onderbouwing is opgesteld in opdracht van de vergunninghouder, maakt dan ook nog niet dat het college zich daar niet op heeft mogen baseren. Verder is in de ruimtelijke onderbouwing toegelicht dat en waarom het bouwplan geen strijdigheid oplevert met het beleid op Rijksniveau of provinciaal niveau. Eisers hebben niet onderbouwd waarom dat onjuist is. Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat de juistheid van de ruimtelijke onderbouwing op dit punt ter beoordeling aan het rijk of de provincie had moeten worden voorgelegd, volgt de rechtbank dit niet. Er bestaat namelijk ook in dat opzicht geen rechtsregel die dit voorschrijft. Het college heeft zich dan ook wel degelijk op de ruimtelijke onderbouwing van Kubiek mogen baseren.
11. Eisers voeren aan dat de grotere bouwhoogte en de kleinere afstand van de houtskeletwoning tot de openbare weg in vergelijking tot andere woningen aan de [straat] de uniformiteit in de buurt en de privacy van eisers [eiser 1] en [eiser 2] aantasten. De rechtbank begrijpt dit zo dat eisers bedoelen aan te voeren dat het bouwplan om deze redenen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
12. Volgens eisers is de afstand van de huidige woningen aan de [straat] tot de openbare weg 9,35 meter en moet deze afstand ook gelden voor de houtskeletwoning die de vergunninghouder wil bouwen. Dit hebben eisers ook al in hun zienswijze aangevoerd. Het college en de vergunninghouder zijn daar slechts deels aan tegemoet gekomen, doordat de afstand van de houtskeletwoning tot de openbare weg is vergroot van 4,3 meter naar 6,2 meter. Dat een verdere verplaatsing niet mogelijk was in verband met de aanwezigheid van een omvangrijke boom, zoals aangegeven in de ruimtelijke onderbouwing, vinden eisers slechts een gelegenheidsargument. Dit omdat de vergunninghouder ten behoeve van de nieuwbouw van de twee woningen aan de [adres 2] in [plaats 1] wél meerdere bomen heeft gekapt. Eisers voeren verder aan dat de nokhoogte van 8 meter van de houtskeletwoning niet aansluit bij de nokhoogte van de omliggende woningen. De nokhoogte van de woningen aan de [adres 6] en [nummer 2] is 6,2 meter. De nokhoogte van 8 meter voor de houtskeletwoning gaat ten koste van de uniformiteit in de buurt. Eisers vinden dat de nokhoogte van de houtskeletwoning gelijk moet zijn aan de nokhoogte van de omliggende woningen.
13. De rechtbank volgt eisers daarin niet. Eisers hebben niet onderbouwd dat het veronderstelde gebrek aan uniformiteit voor wat betreft de hoogte van de houtskeletwoning en de afstand tot openbare weg op zichzelf maakt dat het bouwplan ruimtelijk niet aanvaardbaar is. Dat valt zonder nadere toelichting ook niet in te zien. Het ontwerp van de woningen is immers beoordeeld door stedenbouw en welstand, en akkoord bevonden. Verder is van belang dat het college de aanvraag om een omgevingsvergunning moet beoordelen zoals die is ingediend, en moet nagaan of het bouwplan zoals dat is aangevraagd geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. Het college mag daarbij in principe niet afwijken van de aanvraag zoals die is ingediend.Dat mogelijk ook andere keuzes hadden kunnen worden gemaakt voor wat betreft hoogte of afstand tot de openbare weg, zoals bijvoorbeeld het al dan niet in stand laten van een omvangrijke boom, maakt nog niet dat het aangevraagde bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daar komt bij dat van de door eisers gestelde uniformiteit met betrekking tot de afstand van de bebouwing tot de weg in de huidige situatie ook niet is gebleken. Zoals tijdens de zitting is besproken is de woning met uitbouw aan de [adres 5] in [plaats 1] (het woonadres van eiser [eiser 3] ) namelijk eveneens op minder dan 9,35 meter afstand van de openbare weg de [straat] gelegen. Ook daarop stuit het betoog van eisers af.
14. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun standpunt dat de nokhoogte van de houtskeletwoning en de beperkte afstand van deze woning tot de openbare weg zullen leiden tot een dusdanige schending van hun privacy, dat het bouwplan ruimtelijk niet aanvaardbaar is. Daarvoor is het volgende van belang.
15. De afstand van de vergunde woning tot de openbare weg bedraagt 6,2 meter. Bij de daar tegenover gelegen woningen aan de [adres 6] en [nummer 2] is die afstand 9,35 meter. De totale afstand tussen de woningen op nummers [nummer 1] en [nummer 2] en de te bouwen houtskeletwoning is dus tenminste 15 meter, waarbij de breedte van de openbare weg zelf nog niet wordt meegerekend. In dat verband is verder van belang dat het in dit verband gaat om de noordwestgevel van de houtskeletwoning, waarin alleen kleine ramen zijn aangebracht. Dat volgt ook de uit de impressie van de noordwest gevel van de houtskeletwoning op bladzijde 10 van de ruimtelijke onderbouwing (zie ook hieronder). Daarop is te zien dat er op de begane grond een klein raam en op de eerste verdieping een klein raam zal worden gerealiseerd. Vergunninghouder heeft er in dat verband (door eisers onweersproken) op gewezen dat het bovenste raam bovendien geblindeerd is, omdat daar de badkamer wordt gerealiseerd.
16. Gelet op deze omstandigheden, ziet de rechtbank niet dat de afstand van meer dan 15 meter tussen de woningen van eisers [eiser 1] en [eiser 2] en de houtskeletwoning, in combinatie met de nokhoogte van 8 meter van de houtskeletwoning, een dusdanig negatieve impact op de privacy van eisers opleveren dat het bouwplan om die reden niet ruimtelijk aanvaardbaar zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Waarborg van de huidige haag
17. Eisers willen dat wordt gewaarborgd dat de huidige haag voor de beoogde woning ook in de toekomst zal worden gehandhaafd in verband met het behoud van privacy. Dat de vergunninghouder nu aangeeft dat de huidige haag gehandhaafd blijft verheugt eisers, maar staat er niet aan in de weg dat dit in de toekomst mogelijk anders zou kunnen worden, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van eisers.
18. De rechtbank merkt in dat verband op dat het in deze procedure gaat om de vraag of het college – op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing – heeft kunnen beslissen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en de omgevingsvergunning aan de vergunninghouder heeft kunnen verlenen. Uit de ruimtelijke onderbouwing van Kubiek volgt niet dat het behoud van de huidige haag een noodzakelijke voorwaarde is voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan. Eisers stellen dat de haag van belang is voor hun privacy, maar hebben niet onderbouwd dat het bouwplan bij afwezigheid van de haag zou leiden tot een ruimtelijk onaanvaardbare inbreuk op hun privacy. Voor zover eisers als beroepsgrond willen aanvoeren dat de omgevingsvergunning alleen had mogen worden verleend als het behoud van de huidige haag op de een of andere manier (in de vergunning of anderszins) was gewaarborgd, slaagt die beroepsgrond dan ook niet.
19. Eisers hebben op de zitting opgemerkt dat bij de voorbereiding van het project onvoldoende rekening is gehouden met hun wensen en bezwaren als omwonenden.
20. Voor zover eisers hiermee als beroepsgrond willen aanvoeren dat de omgevingsvergunning niet had kunnen worden verleend omdat er onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden, kan deze beroepsgrond niet kan slagen. Het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over de ontwerp-omgevingsvergunning naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid hebben eisers ook gebruik gemaakt. De inhoud van deze zienswijze heeft het college in zijn afweging betrokken. Daarmee is voldaan aan de wettelijke vereisten. Andere vormen van participatie zijn geen onderdeel van deze voorbereidingsprocedure. Verder is niet gebleken van een verplichting op grond van beleid of van een overeenkomst om in aanvulling op de wettelijke procedure nog andere participatiemogelijkheden te bieden.