ECLI:NL:RBMNE:2025:2840

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
UTR_23_1617
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van twee woningen in strijd met de beheersverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft verleend voor de nieuwbouw van twee woningen aan de [adres 1] in [plaats 1]. Eisers, die een veehouderij in de nabijheid hebben, zijn van mening dat de vergunning ten onrechte is verleend zonder een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad. De rechtbank stelt vast dat het college in dit geval geen verklaring van geen bedenkingen hoefde te vragen, omdat het bouwplan niet valt onder de categorieën waarvoor dit vereist is. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning in overeenstemming is met de geldende planologische regels en dat er geen strijd is met de Interim Omgevingsverordening. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen en verklaart het beroep ongegrond. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23 /1617

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. A.M.M. Ferwerda),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, het college
(gemachtigde: E. Kemperman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V.uit [plaats 2] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. I.E. Nauta).

Waar gaat deze zaak over?

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die het college aan de vergunninghouder heeft verleend voor de nieuwbouw van twee woningen aan de [adres 1] in [plaats 1] (het perceel).

Inleiding

2. Eisers wonen aan de [adres 2] in [plaats 1] . Hun perceel grenst ten zuidoosten direct aan het perceel aan de [adres 1] . Eisers voeren een veehouderij aan de [adres 3] in [plaats 1] . Dit perceel ligt ten oosten van nummer [nummer 1] .
2.1.
De vergunninghouder heeft op 26 november 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de nieuwbouw van deze twee woningen. De vergunninghouder heeft deze aanvraag voorzien van een ruimtelijke onderbouwing die is opgemaakt door Kubiek, ruimtelijke plannen (Kubiek).
2.2.
Het college heeft het besluit op de aanvraag voorbereid met de uitgebreide procedure zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is.
2.3.
Het college heeft een ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Eiser [eiser 1] heeft hiertegen een zienswijze ingediend. Het college heeft op die zienswijze gereageerd met een nota zienswijzen.
2.4.
In een besluit van 20 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Het college heeft op dezelfde datum ook een omgevingsvergunning aan de vergunninghouder verleend voor de nieuwbouw van een houtskeletwoning aan de [adres 4] in [plaats 1] .
2.5.
Eisers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning voor de twee nieuwe woningen aan de [adres 1] en hebben daarom beroep ingesteld bij de rechtbank. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De vergunninghouder heeft schriftelijk op het beroepschrift gereageerd.
2.6.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2025. De zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de beroepszaken over dezelfde besluiten van eisers [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5] (zaaknummers UTR 23 /1623 en UTR 23 /3082) en [eiser 6] (zaaknummer UTR 23 /1097). Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser [eiser 1] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, de gemachtigde van de vergunninghouder, [architect] (architect) en [projectontwikkelaar] (projectontwikkelaar en bestuurder van [bedrijf 1] B.V.).

Overwegingen

Beoordelingskader
3 . Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vergunninghouder haar aanvraag voor een omgevingsvergunning voor die datum heeft ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
4 . Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in is strijd met de beheersverordening “Woongebied Maarn en Maarsbergen 1e herziening” (de beheersverordening). Volgens het bouwplan worden namelijk twee nieuwe woningen gebouwd waar alleen een recreatiewoning is toegestaan. Verder wordt er buiten het bouwvlak gebouwd en is de nokhoogte van de twee woningen hoger dan de toegestane 5 meter hoogte.
5. Het college heeft in dit geval de omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden in afwijking van de geldende planologische regels (zoals hier vervat in de beheersverordening) verleend op basis van een buitenplanse afwijking als bedoeld in artikel 2. 12 , eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º van de Wabo. Dat kan als uit een goede ruimtelijke onderbouwing is gebleken dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. [2] Het college heeft bij het nemen van een dergelijk besluit beleidsruimte. Als het college van mening is dat de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van de planologische regels te gebruiken. Daarbij moet het college alle betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. [3] De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eisers of het college met de motivering van zijn besluit bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen gevraagd?
6. Eisers voeren aan dat het college voor het bouwplan ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) aan de gemeenteraad heeft gevraagd. Het college heeft in het bestreden besluit verwezen naar een raadsbesluit van 28 januari 2021 over de invulling van de adviesrol van de gemeenteraad bij afwijkingen van het omgevingsplan. In bijlage 2 bij dat besluit is een lijst met categorieën opgenomen van gevallen waarin de gemeenteraad een bindend advies aan het college moet geven, en die lijst is ook per direct toe te passen bij afwijkingen van het huidige bestemmingsplan. Volgens eisers is de grondslag van het raadsbesluit van 28 januari 2021 echter de (destijds) toekomstige Omgevingswet is, en is door de gemeenteraad niet bedoeld om ook categorieën van gevallen aan te wijzen waarvoor al dan niet een vvgb vereist is onder het regime van de Wabo. Dit heeft tot gevolg dat een algemene verklaring van geen bedenkingen ontbreekt en dat voor het kunnen verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning dus een specifieke verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad had moeten worden verkregen. Nu een dergelijke verklaring van geen bedenkingen ontbreekt was het college niet bevoegd om op grond van een buitenplanse afwijking de omgevingsvergunning te verlenen, aldus eisers.
7. De rechtbank stelt voorop dat het college in beginsel niet bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen en buitenplans af te wijken van de beheersverordening, zonder de gemeenteraad om een verklaring van geen bedenkingen te vragen. [4] Het is de gemeenteraad die hier gelet op zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid beslissingsbevoegd is. Hierop is een uitzondering mogelijk indien de gemeenteraad categorieën van gevallen heeft aangewezen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet vereist is. [5]
8. De rechtbank kan het college en de vergunninghouder volgen in hun standpunt dat in het raadsbesluit van 28 januari 2021 en de daarbij behorende bijlage 2 categorieën van gevallen worden aangewezen waarin een vvgb is benodigd als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Bor. Het is op zichzelf juist dat het raadbesluit in de eerste plaats ziet op de invulling van de adviesrol van de gemeenteraad bij het omgevingsplan onder het regime van de (destijds) toekomstige Omgevingswet. Uit de expliciete bewoordingen van het raadsbesluit volgt echter dat de gemeenteraad daarnaast heeft beoogd om de lijst in bijlage 2 bij het raadsbesluit ook per direct toe te passen bij afwijkingen van de op dat moment geldende planologische regels (zoals de beheersverordening) en hiermee de lijst uit het voorgaande raadsbesluit van 4 maart 2013 te vervangen.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat het college in dit geval – gelet op de in bijlage 2 bij het raadsbesluit genoemde lijst – geen vvgb aan de gemeenteraad hoefde te vragen. Op grond van de in die lijst vermelde categorieën hoeft immers pas een vvgb te worden gevraagd bij woningbouw van vier of meer woningen binnen stedelijk gebied. Het gehele bouwplan van de vergunninghouder behelst echter slechts drie woningen, zodat het bouwplan niet valt onder die categorie van gevallen. Eisers hebben in hun beroepschrift ook het subsidiaire standpunt ingenomen, dat een vvgb vereist is omdat het bouwplan valt in de categorie “nieuwe overige functie in strijd met het vastgestelde ruimtelijke beleid” waarvoor blijkens bijlage 2 bij het raadbesluit ook een vvgb moet worden gevraagd. Dat standpunt hebben eisers ter zitting echter ingetrokken, zodat dat hier geen verdere bespreking behoeft.
10 . Het bouwplan valt niet in de categorieën op de lijst van bijlage 2 waarover een vvgb van de gemeenteraad moet worden gevraagd. Het college stelt daarom terecht dat zij bevoegd is om de vergunningaanvraag zelfstandig af te handelen. De beroepsgrond dat ten onrechte geen vvgb is gevraagd slaagt dan ook niet.
Strijd met de Interim Omgevingsverordening?
11 . Eisers voeren aan dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met de instructieregel verstedelijking opgenomen in artikel 9. 15 van de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht (IOV). Op grond van het tweede lid van die bepaling kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma “Wonen en werken”, en b. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling. Op grond van het derde lid dient een motivering van een bestemmingsplan een onderbouwing te bevatten waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Eisers wijzen er daarbij op dat blijkens artikel 1. 3 van de IOV onder “bestemmingsplan” in dit verband ook een omgevingsvergunning voor het afwijken van de geldende planologische regels moet worden verstaan, zoals hier aan de orde. Het college heeft dan ook ten onrechte niet gemotiveerd of met het bouwplan aan de twee voorwaarden genoemd in artikel 9. 15 , tweede lid van de IOV wordt voldaan, aldus eisers.
12 . De vergunninghouder en het college stellen zich op het standpunt dat de instructieregel verstedelijking van artikel 9. 15 van de IOV hier niet van toepassing is. Dit omdat het bouwplan slechts voorziet in de bouw van drie woningen en de sanering van twee recreatiewoningen, en dit niet als “verstedelijking” kan worden aangemerkt. Zij wijzen er in dat verband op dat volgens bijlage 1 bij de IOV sprake is van verstedelijking als een bestemmingsplan ten opzichte van het vigerende regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies. Onder een stedelijke functie wordt verstaan een functie die door de intensiteit van de bebouwing en gebruik, door afhankelijkheid van geconcentreerde infrastructuur en door de intensieve wisselwerking met andere functies primair is aangewezen op of verbonden is met aaneengesloten bebouwd gebied. Daarvan is hier geen sprake.
13 . De rechtbank kan dit volgen. Er is met de bouw van de drie woningen waar het bouwplan in voorziet naar het oordeel van de rechtbank namelijk geen sprake van een intense bebouwing of intens gebruik. Daarmee is in dit geval geen sprake van verstedelijking en is de instructieregel verstedelijking van artikel 9. 15 , tweede lid, van de IOV, in dit geval dus niet van toepassing. Het college was dan ook niet verplicht om te motiveren of het bouwplan voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 9. 15 , tweede lid van de IOV. De beroepsgrond slaagt niet.
Beperking van toekomstige bedrijfsvoering?
14. Eisers voeren verder aan dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de twee nieuw te bouwen woningen binnen 100 meter afstand van de veehouderij van eisers aan de [adres 3] komen te liggen. Daarmee kan op die locatie een goed woon- en leefklimaat niet worden gewaarborgd. Uitgangspunt van de Wet geurhinder en veehouderij is namelijk dat de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object (zoals een woning) binnen de bebouwde kom ten minste 100 meter dient te bedragen. Nu de woningen binnen deze contour zijn gelegen, neemt het aantal geurgehinderden en het aantal geurgevoelige objecten toe ten opzichte van de huidige situatie. Dit kan er toe leiden dat zij in de toekomstige (uitbreiding van de) bedrijfsvoering worden beperkt, dan wel dat in de toekomst strengere eisen aan de bedrijfsvoering zullen worden gesteld, zo stellen eisers.
15 . In het kader van de ruimtelijke onderbouwing is een onderzoek geurhinder veehouderijen verricht door [bedrijf 2] . In het rapport van [bedrijf 2] is aangegeven dat de woningen inderdaad vallen binnen de afstandscontour van 100 meter van de veehouderij aan de [adres 3] , maar dat binnen die 100 meter al een groot aantal andere woningen zijn gelegen. Het gaat om de woningen aan de [adres 5] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 1] , [nummer 5] , [nummer 6] , [nummer 7] , [nummer 8] , [nummer 9] , [nummer 10] , [nummer 11] , [nummer 12] en [nummer 13] . Ook een aantal woningen aan de [straat 1] en de [straat 2] valt binnen de richtafstand van 100 meter. Daarom wordt verondersteld dat een goed woon- en leefklimaat in dit geval ook binnen de 100 meter contour acceptabel kan worden geacht. Ook heeft [bedrijf 2] een berekening van de geurbelasting gemaakt, waaruit volgt dat er ter plaatse van de nieuwe woningen geen overschrijdingen van de geldende geurnorm plaatsvinden. Verder volgt uit het rapport van [bedrijf 2] dat de veehouderij voor wat betreft zijn bedrijfsvoering al ‘op slot’ zit door de bestaande woningen aan de [adres 2] , [nummer 5] en [nummer 7] , die respectievelijk op 15 , 25 en 30 meter afstand van het bestemmingsvlak van de veehouderij liggen. De toekomstige woningen komen op een grotere afstand van tenminste 35 meter te liggen.
16. De rechtbank ziet tegen deze achtergrond niet hoe eisers door het bouwplan verder in de toekomstige bedrijfsvoering zouden kunnen worden beperkt dan nu al het geval is door de bestaande woningen die binnen 100 meter vanaf de veehouderij liggen, en waarvan er een aantal nog dichter bij het bestemmingsvlak van de veehouderij zijn gelegen dan de nieuwe woningen. De stelling van eisers, dat zij mogelijk in hun toekomstige bedrijfsvoering worden beperkt door nog onbekende, in de toekomst mogelijk te stellen strengere eisen, is door eisers verder niet onderbouwd en is onvoldoende concreet voor het oordeel dat het bouwplan in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Geen waarborg voor het groenplan en de houtsingel
17 . Eisers voeren aan dat het college het groenplan om de nieuwe woningen aan het zicht te onttrekken en de houtsingel om het parkeren bij de woningen aan het zicht te onttrekken ten onrechte niet heeft geborgd in een voorschrift bij de verleende omgevingsvergunning.
18. De vergunninghouder heeft voor het bouwplan een groenplan opgesteld om aan de wensen van omwonenden tegemoet te komen. De twee nieuwe woningen aan de [adres 1] en de daarbij behorende parkeerplaatsen zullen aan het zicht worden onttrokken door een houtsingel. Dit maakt echter niet dat het college het groenplan en/of de houtsingel moet borgen in een aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift. De rechtbank kan het college en de vergunninghouder volgen in hun standpunt dat het groenplan en de houtsingel niet essentieel zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan. Zelfs als het groenplan en/of houtsingel niet zouden worden gerealiseerd, is de rechtbank niet gebleken dat dit op zichzelf zou maken dat het bouwplan in strijd zou komen met een goede ruimtelijke ordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er behoefte aan de twee woningen?
19 . Ten slotte voeren eisers aan dat het bouwplan in strijd is met de uitgangspunten van de Structuurvisie 2030 “groen dus vitaal” waarin staat dat binnen de gemeente uitsluitend wordt gebouwd voor de behoefte van de eigen inwoners. Het college heeft ten onrechte niet onderzocht of er behoefte is aan de bouw van de twee vrijstaande koopwoningen in het dure segment, zo stellen eisers.
20. Het gaat in deze zaak om de invulling die het college in het kader van zijn beleidsruimte geeft aan wat een goede ruimtelijke ordening is. Het college mag daarin zijn eigen keuzes maken. De rechter moet de beslissing van het college terughoudend toetsen. Dat betekent dat het college, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken.
21 . De vergunninghouder heeft zijn aanvraag voorzien van een ruimtelijke onderbouwing van Kubiek. Daarin is toegelicht dat en waarom de beoogde ontwikkeling in lijn is met zowel de gemeentelijke structuurvisie als de in voorbereiding zijnde omgevingsvisie. De woningen worden gerealiseerd in het groen en er wordt diversiteit aangebracht in het type woningen. Zo wordt er een woning gerealiseerd met het gehele woonprogramma op de begane grond, wat het toegankelijk maakt voor ouderen, en er worden gezinswoningen gerealiseerd. Daarmee levert het initiatief een bijdrage aan een divers woningaanbod binnen de gemeente, zo volgt uit de ruimtelijke onderbouwing.
22. Gelet op het voorgaande, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid de keuze kunnen maken om van zijn bevoegdheid tot afwijking van de beheersverordening gebruik te maken. Eisers hebben niet onderbouwd dat en waarom de bouw van de twee woningen niet voldoet aan de behoefte van de inwoners van de eigen gemeente. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

23 . Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning voor de bouw van twee woningen aan de [adres 1] in [plaats 1] heeft kunnen verlenen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4 . 3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 2. 12 , eerste lid, aanhef a en onder 3º van de Wabo.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
4.Artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in samenhang met de artikelen 2.7 en 2.20a van de Wabo.
5.Artikel 6.5, derde lid, van het Bor. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2206.