ECLI:NL:RBMNE:2025:3249

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/3987
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AIO-aanvulling door de Sociale Verzekeringsbank voor een burger van Bosnië en Herzegovina met toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser om toekenning van een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling). Eiser, een burger van Bosnië en Herzegovina, is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De rechtbank beoordeelt de afwijzing aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot de conclusie dat de Svb de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een AIO-aanvulling. De rechtbank stelt vast dat eiser geen geldige verblijfstitel heeft en dat er geen grond is voor toepassing van de hardheidsclausule of het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft in het verleden een voorwaardelijke vergunning tot verblijf gehad, maar voldoet niet aan de vereisten van de Participatiewet (Pw). De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op bijstand op basis van de Pw. De uitspraak is gedaan op 9 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24 / 3987 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.J. Driessen),
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de Svb), verweerder
(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om toekenning van een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling). Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Svb de aanvraag van eiser mocht afwijzen. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor toekenning van een AIO-aanvulling. Voor toepassing van het evenredigheidsbeginsel of de hardheidsclausule is geen plaats. Voor het buiten toepassing laten van wettelijke bepalingen bestaat ook geen grond. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Onder 4 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 5 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. Onder 6 is de inhoud van het bestreden besluit weergegeven en onder 7 staan de beroepsgronden. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 8. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

4. Eiser heeft op 9 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een AIO-aanvulling. De Svb heeft deze aanvraag met het besluit van 24 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 maart 2024 op het bezwaar van eiser is de Svb bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
4.1
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4.2
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en B. Kosanovic als tolk. De gemachtigde van de Svb is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit

5. Eiser is burger van Bosnië en Herzegovina. Hij is geboren op [geboortedatum] 1955. Eiser heeft op 11 augustus 1993 een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en een aanvraag ingediend om een vergunning tot verblijf. Beide aanvragen zijn afgewezen. Wel is aan eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend met ingang van 11 augustus 1993. Bij besluit van 23 oktober 2001 is artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing geacht. Dit besluit staat in rechte vast. Naast de toepassing van artikel 1F is eiser ongewenst verklaard. Deze ongewenstverklaring is inmiddels opgeheven, maar in plaats daarvan is aan eiser een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar opgelegd.
5.1
Eiser ontvangt sinds 3 september 2021 een uitkering op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW). Deze uitkering wordt met 84% verminderd omdat eiser gedurende (afgerond) 42 jaar geen AOW heeft opgebouwd. Dit betekent dat eiser een AOW-uitkering (netto) van rond € 204,15 (gegevens augustus 2023) ontvangt. Omdat de door eiser te ontvangen AOW-uitkering onder het sociaal minimum ligt, heeft eiser in april 2023 verzocht om toekenning van een AIO-aanvulling. Deze aanvraag is bij het besluit van 24 april 2023 afgewezen omdat eiser niet beschikt over de Nederlandse nationaliteit en niet officieel is toegelaten tot Nederland op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5.2
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en aangevoerd dat hij (dubbel) rechtmatig in Nederland verblijft. Eiser heeft in bezwaar gesteld dat hij tijdens een lopende aanvraag van een verblijfsvergunning recht heeft op een AIO-aanvulling. Daarnaast heeft eiser in de hoorzitting in bezwaar aangevoerd dat, onverlet het bepaalde in artikel 11 van de Participatiewet (Pw) en gezien de bijzondere situatie van eiser, recht bestaat op een AIO-aanvulling. Eiser heeft een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel en de zogenoemde Harderwijk-uitspraak. [1]

Bestreden besluit

6. De Svb is in het bestreden besluit bij de afwijzing van de aanvraag van eiser gebleven. Eiser heeft op het moment van zijn aanvraag om toekenning van een AIO-aanvulling en ten tijde van de beslissing op bezwaar geen geldige verblijfstitel. Eiser voldoet niet aan de vereisten opgenomen in artikel 11, eerste en tweede lid, van de Pw en artikel 1, eerste lid, van het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ. Het enkele feit dat eiser procedureel rechtmatig verblijf [2] heeft (gehad), maakt dit niet anders. Omdat de wetgever de categorieën die door de werking van artikel 11 Pw geen recht op bijstand hebben, met het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van de Pw uitdrukkelijk buiten het bereik van de in artikel 16 opgenomen hardheidsclausule heeft gebracht, heeft eiser geen recht op een AIO-aanvulling. Het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel en de Harderwijk-uitspraak kan niet slagen. Op basis van artikel 11 van de Pw beslist de Svb op grond van een gebonden bevoegdheid die haar grondslag vindt in een wet in formele zin.

Beroepsgronden

7. Eiser voert in beroep aan dat hij op verschillende gronden rechtmatig verblijf heeft (gehad). Eiser verwijst daarvoor naar zijn aanvragen om verblijfsvergunningen (regulier en asiel) en toestemmingen in het kader van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Ter zitting heeft eiser medegedeeld dat er nog enkele procedures in het kader van het vreemdelingenrecht aanhangig zijn. Eiser heeft op de zitting erkend dat hiermee geen sprake is (geweest) van een verblijfsrecht in Nederland in de zin van artikel 11 of 16 van de Pw, maar volgens eiser dienen deze artikelen buiten toepassing te blijven omdat deze in strijd zijn met het Europees Sociaal Handvest (ESH). Eiser baseert zich daarbij op een uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR). [3] En anders moet de Svb de hardheidsclausule wel op eiser toepassen gelet op de jurisprudentie over het evenredigheidsbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt het besluit tot afwijzing van de aanvraag tot toekenning van een AIO-aanvulling aan eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8.1
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8.2
De relevante wet- en regelgeving, zoals deze luidde ten tijde van dit geding, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft eiser recht op een AIO-aanvulling?
8.3
Niet is geschil is dat eiser de nationaliteit van Bosnië en Herzegovina heeft en dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing is geacht. Ook is niet in geschil dat eiser niet binnen het toepassingsbereik van artikel 11 en 16 van de Pw valt. Verder is niet weersproken dat aan eiser een (zwaar) inreisverbod voor de duur van 10 jaar is opgelegd.
8.4
De Svb heeft, gelet op deze vaststaande feiten, terecht vastgesteld dat eiser niet beschikte over een geldige verblijfstitel op het moment dat hij zijn aanvraag voor een AIO-aanvulling indiende. De Svb heeft bij deze beoordeling mogen betrekken dat eiser ten tijde van zijn aanvraag met code 98 (geen verblijfsrecht) in de BRP geregistreerd stond en dat uit navraag bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) evenmin van een (geldig) verblijfsrecht op het moment van aanvraag is gebleken. Ook stelt de Svb terecht, aan de hand van gegevens in de BRP en informatie van de IND, vast dat eiser op dit moment nog steeds niet beschikt over een geldig verblijfsrecht. Dit heeft eiser ter zitting ook erkend. Eiser kan daarom niet met een Nederlander gelijk worden gesteld in de zin van artikel 11, tweede en derde lid, van de Pw. Dat eiser op enig moment procedureel rechtmatig verblijf heeft (gehad) op grond van artikel 8 onder g, h of j van de Vw, maakt dit niet anders omdat procedureel verblijf is uitgezonderd in de toekenningsvoorwaarden voor de AIO-aanvulling. In het bestreden besluit heeft de Svb mogen opmerken dat het enkele feit dat eiser niet wordt uitgezet omdat hij een nog te nemen beslissing in een lopende vreemdelingenprocedure in Nederland mag afwachten, onverlet laat dat eiser niet aan de voorwaarden voor de toekenning van een AIO-aanvulling voldoet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kan de hardheidsclausule of het evenredigheidsbeginsel op eiser worden toegepast?
8.5
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 8.4 is overwogen, kan eiser op grond van artikel 11, tweede en derde lid, van de Pw niet met een Nederlander worden gelijkgesteld. Het gevolg daarvan is dat eiser ook geen beroep kan doen op dringende redenen (de hardheidsclausule) als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw. De wetgever heeft de categorieën vreemdelingen die op grond van artikel 11 van de Pw geen recht op bijstand hebben, met het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van de Pw uitdrukkelijk buiten het bereik van de in het eerste lid van artikel 16 opgenomen hardheidsclausule gebracht. De Svb heeft hier in het bestreden besluit terecht op gewezen. Daarnaast heeft de Svb terecht opgemerkt dat het bij artikel 11 gaat om een gebonden bevoegdheid in een wet in formele zin en dat de tekst van deze bepaling geen ruimte laat om daarvan af te wijken. Hieruit volgt ook dat geen ruimte bestaat om te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en er ook geen ruimte is voor een toetsing aan de ongeschreven evenredigheid. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023 [4] en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024. [5] De beroepsgrond slaagt niet.
Moeten artikel 11 en 16 van de Participatiewet buiten toepassing worden gelaten?
8.6
Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser ook niet worden gevolgd in zijn betoog dat artikel 11 en 16 van de Pw buiten toepassing moeten worden gelaten wegens strijd met het ESH gelet op de door eiser op de zitting overgelegde beslissing van het ECSR. Hoewel beslissingen van het ECSR gezaghebbend zijn, kunnen hieraan geen individuele aanspraken worden ontleend. [6] Beslissingen van het ECSR binden de verdragsstaten niet (rechtstreeks) juridisch. [7] Ook stelt de rechtbank vast dat de overgelegde beslissing van het ECSR betrekking heeft op noodopvang en het voorkomen van dak- en thuisloosheid en niet op de verstrekking van een uitkering op grond van bijvoorbeeld de Pw of AOW. Het recht op uitkering volgt daarom ook niet uit de door eiser aangehaalde beslissing van het ECSR. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Participatiewet (Pw)
Artikel 11. Rechthebbenden
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk worden gesteld:
a. ter uitvoering van een verdrag dan wel van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of
b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
4. Het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
Artikel 16. Zeer dringende redenen
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op andere vreemdelingen dan die, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid.
Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
[…]
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20, 33 en 45a, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
[…]
j. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64;
[…]

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
2.Op grond van artikel 8, onder g, h of j van de Vw.
3.Europees Comité voor Sociale Rechten 25 oktober 2013, ECLI:NL:XX:2013:220, m.nt. I. Sewandono (CEC/Netherlands).
6.ABRvS 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3688, r.o. 3.3.1.
7.ABRvS 26 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3415.