ECLI:NL:RBMNE:2025:3341

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
24/5480
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de regeling toegenomen arbeidsongeschiktheid van de WIA in het geschil tussen eiseres en het Uwv

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, staat de vraag centraal of het Uwv ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de regeling toegenomen arbeidsongeschiktheid van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, die eerder een WIA-aanvraag had ingediend die was afgewezen, heeft zich opnieuw ziek gemeld en stelt dat haar huidige klachten voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als die van haar eerdere ziekmelding. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende rapportages, waaronder die van internist-verzekeringsarts [arts], en heeft twijfels over de beoordeling van het Uwv dat er geen sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank heeft besloten een onafhankelijk deskundige te benoemen om de kwestie verder te onderzoeken. De zaak betreft ook de toepassing van de Amber-regeling, die bepaalt dat bij toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na afloop van de wachttijd, recht op uitkering kan ontstaan indien de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de eerdere uitval. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Uwv dit besluit had gewijzigd met een nieuw besluit. De uitspraak is gedaan op 26 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5480-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.E. Mussche),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

1. Eiseres heeft van 1 februari 2013 tot 1 augustus 2015 gewerkt als schadebehandelaar voor gemiddeld 32 uur per week. Vanaf 3 augustus 2015 heeft eiseres een Werkeloosheidsuitkering (WW) ontvangen.
2. Op 24 augustus 2015 heeft eiseres zich ziekgemeld. Haar WW-uitkering is dertien weken doorbetaald en zij heeft aansluitend een uitkering ontvangen op grond van de Ziektewet. Aan het einde van de wachttijd heeft eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft die aanvraag afgewezen, omdat eiseres per 11 december 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
3. Op 17 maart 2022 is eiseres ziek uitgevallen voor haar werkzaamheden als directiesecretaresse voor gemiddeld 16 uur per week. Aan het einde van de wachttijd heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Met het primaire besluit van 18 maart 2024 heeft het Uwv eiseres per einde wachttijd, vanaf 14 maart 2024, volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt verklaard op medische gronden. Met dit besluit is eiseres een loongerelateerde uitkering (WGA) toegekend op grond van de Wet WIA.
4. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het besluit met 2 augustus 2024 (het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
5. Tegen het bestreden besluit 1 heeft eiseres beroep ingesteld. Het Uwv heeft gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft de beroepsgronden aangevuld en heeft ook een rapportage ingediend van internist-verzekeringsarts [arts] van 30 oktober 2024 (hierna: rapportage [arts] ).
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 10 januari 2025 een aanvullende rapportage uitgebracht en het Uwv heeft op 21 januari 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit 2). Met het bestreden besluit 2 heeft het Uwv eiseres per 14 maart 2024 een IVA-uitkering toegekend, omdat eiseres per die datum volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht. In zoverre is het bestreden besluit 1 gewijzigd.
7. Op 17 februari 2025 heeft eiseres nadere stukken ingediend. Het gaat om een rapportage van het onderzoek op 23 maart 2016 van Een Werkend Lijf en de Eindrapportage Intervisie op gebied van persoonlijk en sociaal functioneren van 21 mei 2015.
8. De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv. Eiseres heeft via beeldbellen deelgenomen aan de zitting. De echtgenoot van eiseres was fysiek op de rechtbank aanwezig.

Het geschil

9. De beroepsgrond van eiseres over de duurzaamheid van haar beperkingen heeft eiseres op de zitting ingetrokken, nu aan deze grond is tegemoet gekomen door het bestreden besluit 2.
10. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Uwv in het bestreden besluit 2 ten onterechte geen toepassing heeft gegeven aan de regeling toegenomen arbeidsongeschiktheid van de WIA. Eiseres vindt dat toepassing had moeten worden gegeven aan deze regeling, omdat haar eerdere ziekmelding op 17 maart 2022 gevolg is van dezelfde ziekteoorzaak, als waarvan sprake was op het moment dat haar WIA-aanvraag werd geweigerd per 11 december 2017. Om dit te onderbouwen heeft eiseres de rapportage [arts] overlegd. Eiseres heeft belang bij toepassing van de regeling toegenomen arbeidsongeschiktheid, omdat dan volgens haar moet worden uitgegaan van een eerder (hoger) dagloon, namelijk het dagloon dat bepaald werd op basis van haar werkzaamheden als schadebehandelaar voor gemiddeld 32 uur per week in plaats van directiesecretaresse voor gemiddeld 16 uur per week.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv vindt ook na lezing van de rapportage [arts] dat er geen sprake is van dezelfde ziekteoorzaak en dat daarom geen toepassing gegeven dient te worden gegeven aan de regeling toegenomen arbeidsongeschiktheid.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit 1
12. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daar onvoldoende belang bij hebben.
13. Het Uwv heeft tijdens de beroepsprocedure het bestreden besluit 1 gewijzigd met het bestreden besluit 2. Daarmee is het bestreden besluit 2 een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Nu het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 geheel wijzigt, heeft eiseres geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit 1. Daarom zal de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaren.
Het bestreden besluit 2
14. Deze zaak gaat over de toepassing van de regeling toegenomen arbeidsongeschiktheid, de zogeheten Amber-regeling. [1] De Amber-regeling bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een uitkering op grond van de WGA is ontstaan, omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Op grond van het derde lid van dit artikel kan dit recht niet later ingaan dan vijf jaar na de eerste dag na afloop van de wachttijd.
15. De Amber-regeling is oorspronkelijk met Artikel 43a en artikel 39a bij de wet van 2 november 1995 (Stb. 560) aan de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegevoegd na een motie (Kamerstukken II 1994-1995, 23 900 XV, nr. 27) met de bedoeling dat het recht op een WAOuitkering na beëindiging zal herleven, dan wel dat het recht op uitkering zal worden verkregen, bij gebleken toename van de oorspronkelijke klachten. [2]
16. Volgens vaste rechtspraak brengt het bepaalde in de artikel 43a, eerste lid, van de WAO met zich dat de vraag of sprake is van (toegenomen) beperkingen voorafgaat aan de vraag waardoor deze worden veroorzaakt. [3]
17. Voorts dient volgens vaste rechtspraak buiten twijfel te staan dat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, wil het bepaalde in artikel 43a, eerste lid, van de WAO niet van toepassing zijn. [4] De bewijslast rust in beginsel op degene die het standpunt inneemt dat er geen verband bestaat tussen de eerdere en de latere uitval. Voor de beantwoording van de vraag of de toegenomen beperkingen voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak moet de vergelijking worden gemaakt met de medische beperkingen bij de eerdere ziektemelding. Hierbij zal het veelal gaan om een toename van de destijds in de eerdere Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgenomen beperkingen. Volgens vaste rechtspraak is het ook mogelijk dat een dergelijke toename ertoe leidt dat beperkingen worden aangenomen in een rubriek waarin destijds geen beperkingen zijn aangenomen, mits deze nieuwe beperkingen voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als de eerder vastgestelde beperkingen. [5] Verzekeringsgeneeskundige rapporten die in het kader van een eerdere beoordeling zijn opgesteld kunnen aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat klachten eerder hebben bestaan. [6]
18. Indien toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak plaatsgevonden heeft binnen vijf jaar na de eerste dag na afloop van de wachttijd, wordt aan de hand van een arbeidskundige beoordeling de vraag beantwoord of er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
19. Hierna zal de rechtbank aan de hand van deze stappen beoordelen of de Amber-regeling van toepassing is:
1. Is sprake van toegenomen beperkingen?
2. Zo ja, vloeien deze voort uit dezelfde ziekteoorzaak?
3. Zo ja, heeft de toename van deze beperkingen uit dezelfde oorzaak
plaatsgevonden binnen vijf jaar na weigering, herziening of intrekking?
4. Is ook deze vraag bevestigend beantwoord dan moet - ten slotte - aan de hand
van een arbeidskundige beoordeling de vraag worden beantwoord of er sprake is
van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Is sprake van toegenomen beperkingen?
20. Bij de WIA-beoordeling van eiseres in 2017 heeft de arts van het Uwv vastgesteld dat sprake is van vermoeidheidsklachten, problemen in de concentratie, prikkelgevoeligheid en stress intolerantie. Er is bij diagnostisch onderzoek geen oorzaak gevonden voor de klachten. Vanwege haar klachten heeft de arts eiseres aangewezen geacht op weinig stresserende en lichamelijk lichte werkzaamheden. In de FML die toen is opgesteld, heeft de arts beperkingen aangenomen in rubriek 1 (persoonlijk functioneren), 2 (sociaal functioneren), 4 (dynamisch handelingen), 5 (statische houdingen) en 6 (werktijden).
21. Bij de WIA-beoordeling van eiseres in 2024 heeft de verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat eiseres in 2022 uitgevallen is wegens toegenomen vermoeidheid. Hij heeft beschreven dat eiseres al bekend was met een aandoening die gepaard gaat met energieverlies en dat dit door de bijkomende corona-infectie is versterkt en tot energieverlies heeft geleid en waarschijnlijk ook tot dysautonomie. Hij heeft vastgesteld dat eiseres door haar klachten sterk verminderd belastbaar is waardoor sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na het verrichten van een dossierstudie zich kunnen verenigen met de beoordeling dat er sprake is van geen benutbare mogelijkheden.
22. De rechtbank concludeert dat hieruit blijkt sprake is van toegenomen beperkingen. Met de vaststelling in 2024 dat bij eiseres sprake is van geen benutbare mogelijkheden is eiseres daarmee ook verdergaand beperkt geacht op dezelfde rubrieken als waarop een (lichtere) beperking is aangenomen in 2017.
Vloeien de toegenomen beperkingen voort uit dezelfde ziekteoorzaak?
23. Het Uwv vindt dat geen sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is sprake van toegenomen beperkingen ten gevolge van het doormaken van een corona infectie welk ziektebeeld in 2017 überhaupt nog niet bestond, zodat zeker geen sprake kan zijn van de toepassing van de Amber-regeling.
24. Eiseres voert aan dat wel sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. Ze vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er te makkelijk vanuit gaat dat haar klachten en beperkingen voortvloeien uit de doorgemaakte corona infectie. Ze voert aan dat zij in februari 2023 al gediagnosticeerd is met ME/CVS en dat uit de verzekeringsgeneeskundige rapportages volgt dat er een patroon is van dezelfde vermoeidheidsklachten en verstoorde energiehuishouding. Bovendien is eiseres in april 2015 bij de internist geweest en is de diagnose CVS al geopperd. Dit blijkt volgens haar uit de brief van de cardioloog van 26 februari 2023. In beroep legt ze de rapportage [arts] over, die volgens haar ook onderbouwt dat sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. In deze rapportage wordt beschreven dat in 2014 de diagnose syndroom van Gilbert is gesteld bij eiseres. Dit is een aangeboren syndroom dat vermoeidheid, algeheel ziektegevoel en vage buikklachten tot gevolg kan hebben. Het syndroom van Gilbert is een chronische aandoening die niet geneest. Dat sprake is van dit syndroom bij eiseres wordt onderbouwd door verwijzing naar het huisartsenjournaal waarin de medische voorgeschiedenis van eiseres is opgenomen. De brief van de cardioloog van eiseres van 26 februari 2023 bevestigt volgens de rapportage [arts] eveneens dat eiseres met dit syndroom is gediagnosticeerd. Volgens de rapportage [arts] heeft een gecompliceerde zwangerschap en CVS het syndroom van Gilbert getriggerd en de CVS heeft het symptomatische syndroom van Gilbert in de daaropvolgende jaren onderhouden. In 2016 was de tweede zwangerschap een volgende trigger. De corona-infectie in maart 2022 was de volgende trigger.
24. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met het rapport van 10 januari 2025 gereageerd op de rapportage [arts] . Ze is van mening dat [arts] er aan voorbij gaat dat de verergering van de situatie als gevolg van de doorgemaakte corona infectie met post-corona klachten en PEM per definitie een nieuwe aandoening is. Bovendien moet volgens haar niet uit het oog worden verloren dat het hier gaat om een vergelijking met de situatie in 2017 waarbij destijds sprake was van vermoeidheid na de zwangerschap en bevalling van eiseres. Dit blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de brief van de huisarts van 13 december 2017. Verder merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat het in 2022 zou gaan om nieuwe diagnoses ten opzichte van wat in 2017 als diagnose gesteld is.
26. De rechtbank heeft kennis genomen van de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de rapportage [arts] . Nu het volgens [arts] om een aangeboren syndroom gaat bij eiseres dat tot vermoeidheidsklachten kan leiden, bestaat bij de rechtbank twijfel over de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake is van een zelfde ziekteoorzaak.
27. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benomen. De deskundige zal worden gevraagd naar zijn visie over de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de vraag of sprake is van een zelfde ziekteoorzaak.

Hoe verder?

28. De griffier zal partijen schriftelijk informeren over het vervolg van de zaak. Zij zullen de gelegenheid krijgen om schriftelijk te reageren: zowel op de conceptvraagstelling aan de te benoemen deskundige, als op diens deskundigenbericht. Daarna zal de rechtbank zich verder over de zaak buigen. Tot die tijd wordt iedere verdere beslissing aangehouden. Er wordt nu dus ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat de griffier partijen schriftelijk bericht over de gang van zaken rondom de door de rechtbank te benoemen deskundige;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Henderson, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Mulder, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Dit is neergelegd in artikel 55, eerste lid, sub b, aanhef en onder 1, van de Wet WIA.
2.De Centrale Raad van Beroep (de Centrale Raad) heeft meermaals overwogen dat de vaste rechtspraak over de toepassing van artikel 39a en 43a van de WAO ook van toepassing is op de Wet WIA (bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 28 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM2700).
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van 31 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3589.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van 12 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:194.
5.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van 28 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY8136.
6.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van 29 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2907.