ECLI:NL:RBMNE:2025:3346

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/527 en UTR 25/524
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering toeslag WIA-uitkering en schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.E. Jalandoni, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door R. van den Brink. De zaak betreft de terugvordering van een toeslag op de WIA-uitkering van eiser, die het Uwv ten onrechte had vastgesteld op basis van een schending van de inlichtingenplicht. Eiser had een loongerelateerde uitkering op grond van de WIA ontvangen en had in 2012 een aanvraag ingediend voor een toeslag, waarbij hij zijn toenmalige partner had opgegeven. Na de beëindiging van hun relatie in 2017 heeft eiser zijn partner uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP). In 2023 heeft het Uwv vastgesteld dat eiser ten onrechte een toeslag ontving, omdat hij niet meer samenwoonde met zijn partner. Het Uwv heeft vervolgens een terugvordering van € 10.487,43 aangekondigd en een boete opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv ten onrechte heeft vastgesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inlichtingenplicht niet geldt voor gegevens die in de BRP zijn opgenomen met betrekking tot een adreswijziging, zoals in het geval van eiser. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van het Uwv vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiser moeten worden vergoed. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de besluiten van het Uwv in strijd zijn met de wet en dat eiser recht heeft op de vergoeding van de kosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 25/527 en UTR 25/524

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1. Het Uwv heeft met het besluit van 17 december 2009 aan eiser een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv eiser met ingang van 1 mei 2010 een loonaanvullingsuitkering toegekend.
2. Op 23 oktober 2012 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een toeslag op zijn WIA-uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW). Eiser heeft op het aanvraagformulier ingevuld dat hij gehuwd is (of daarmee gelijkgesteld) en heeft op het formulier de gegevens van zijn toenmalige partner opgegeven. Met het besluit van 7 december 2012 heeft het Uwv aan eiser vanaf 2 april 2012 een toeslag van € 5,43,- bruto per dag op zijn WIA-uitkering toegekend, gebaseerd op de norm voor samenwonenden.
3. In november 2017 is de relatie tussen eiser en zijn partner geëindigd. De partner van eiser is teruggekeerd naar Iran, waarop eiser haar op 20 november 2017 heeft uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP).
4. In september 2023 heeft het Uwv vastgesteld dat eiser niet meer samenwoont met zijn partner en dat hij daarom ten onrechte een toeslag op zijn WIA-uitkering ontvangt, gebaseerd op de norm voor samenwonenden. Met het besluit van 25 september 2023 heeft het Uwv de toeslag op de WIA-uitkering van eiser per 1 oktober 2023 beëindigd. Vervolgens heeft het Uwv eiser met de brief van 15 februari 2024 op de hoogte gebracht van het voornemen om een bedrag van € 10.487,43 aan teveel ontvangen toeslag over de periode van 2 april 2012 tot en met 30 september 2023 terug te vorderen en aan eiser een boete van € 1.548,- op te leggen. Eiser heeft hier schriftelijk op gereageerd, waarna een gesprek tussen eiser en het Uwv heeft plaatsgevonden.
5. Met het besluit van 13 juni 2024 (het primaire besluit I) heeft het Uwv het voornemen tot het opleggen van een boete omgezet in een waarschuwing in verband met de schending van de inlichtingenplicht. Met het tweede besluit van 13 juni 2024 (het primaire besluit II) heeft het Uwv vastgesteld dat eiser over de periode van 20 november 2017 tot en met 30 september 2023 recht had op een lagere toeslag omdat hij alleenstaand was. Het Uwv heeft verder besloten af te zien van volledige terugvordering van de onverschuldigd betaalde toeslag en heeft de toeslag teruggevorderd tot vijf jaar voorafgaand aan de datum waarop het Uwv heeft geconstateerd dat eiser ten onrechte teveel toeslag heeft ontvangen. De terugvordering is daarmee gematigd tot een bedrag van € 9.035,45.
6. Eiser is het niet eens met de primaire besluiten van het Uwv en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met de afzonderlijke besluiten van 3 december 2024 (de bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de waarschuwing en de terugvordering van de toeslag tot € 9.035,45 in stand gelaten.
7. Tegen de bestreden besluiten heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen van eiser behandeld op de zitting van 27 mei 2025. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] . De rechtbank heeft tijdens de zitting de beroepen van eiser gericht tegen de waarschuwing en de terugvordering gelijktijdig behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv aan de terugvordering van de uitbetaalde toeslag de schending van het inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de TW, ten grondslag heeft gelegd. Daaruit volgt dat degene die aanspraak maakt op toeslag aan het Uwv alle feiten en omstandigheden moet mededelen waarvan het redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag. Deze verplichting geldt niet voor uitzonderingen die bij ministeriële regeling zijn aangewezen.
9. Eiser voert aan dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, omdat in dit geval sprake is van een uitzondering op de inlichtingenplicht. Eiser wijst in dat verband op artikel 4a van de Regeling uitzondering inlichtingenplicht (hierna: de Regeling). Daaruit volgt dat de inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 12 van de TW, niet geldt voor gegevens die in de BRP zijn opgenomen ten aanzien van een adreswijziging. Daarvan is in dit geval volgens eiser sprake. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hij zijn partner na haar vertrek op 20 november 2017 ook heeft uitgeschreven uit de BRP.
10. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat artikel 4a van de Regeling in dit geval niet van toepassing is. Ter onderbouwing wijst het Uwv op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 september 2023 [1] . Daaruit volgt volgens het Uwv dat een wijziging in de leefsituatie, zoals in het geval van eiser, niet valt onder de uitzondering in de Regeling. Op de zitting is namens het Uwv nog toegelicht dat uit deze uitspraak ook volgt dat de Regeling onverbindend is, omdat alle wijzigingen die van invloed zijn op de hoogte van de uitkering bij het Uwv gemeld moeten worden. Dit betekent dat eiser zelf aan het Uwv had moeten doorgeven dat hij niet meer met zijn partner samenwoonde. Omdat eiser dit niet heeft gedaan heeft hij de inlichtingenplicht geschonden en moet hij de onverschuldigd ontvangen toeslag terugbetalen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv ten onrechte vastgesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Artikel 4a, eerste lid, onder a, van de Regeling bepaalt dat de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 12 van de TW niet geldt voor gegevens die in de BRP zijn opgenomen ten aanzien van een adreswijziging zoals bedoeld in de Wet basisregistratie personen. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn toenmalige partner na haar vertrek direct heeft uitgeschreven uit de BRP. Dat volgens het Uwv de uitzondering op de inlichtingenplicht niet van toepassing is omdat deze alleen geldt bij een adreswijziging die niet van invloed is op de hoogte van de toeslag, volgt de rechtbank niet. Deze uitleg van het Uwv is niet verenigbaar met de tekst van artikel 4a, eerste lid, onder a van de Regeling. Bovendien zou een dergelijke uitleg de Regeling zinledig maken, nu ten aanzien van een dergelijke adreswijziging, die niet van invloed is op de hoogte van de toeslag, in het geheel geen inlichtingenplicht geldt.
12. De uitspraak van de CRvB waar het Uwv op heeft gewezen, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. In die uitspraak is sprake van een andere situatie omdat de schending van de inlichtingenplicht in die zaak niet slechts zag op de adreswijziging. Dat is in het geval van eiser wel zo. Anders dan het Uwv betoogt volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de uitspraak van de CRvB evenmin dat de inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 12 TW, toch geldt als sprake is van een adreswijziging zoals bedoeld in artikel 4a, eerste lid, onder a, van de Regeling. Dit staat haaks op de bewoording van de uitzondering op de inlichtingenplicht in artikel 4a, eerste lid, onder a, van de Regeling. Anders dan namens het Uwv op de zitting is betoogd volgt uit de uitspraak niet dat de Regeling volgens de CRvB onverbindend zou zijn.
13. Het Uwv heeft tijdens de zitting nog toegelicht dat een dergelijke uitleg van de Regeling en de daarin opgenomen uitzonderingen op de inlichtingenplicht tot een uitvoeringsprobleem leiden en dat dit voor het Uwv onwerkbaar is. Het Uwv is immers niet de instantie die de BRP bijhoudt en het Uwv krijgt ook geen signaal vanuit de gemeente als er een (adres)wijziging plaatsvindt. Ook dit standpunt kan niet leiden tot een ander oordeel. Het enkele feit dat de Regeling mogelijk leidt tot uitvoeringsproblemen bij het Uwv kan niet leiden tot een andere uitleg van de Regeling en de daarin genoemde uitzonderingen op de inlichtingenplicht.

Conclusie en gevolgen

14. Uit deze uitspraak volgt dat eiser de inlichtingenplicht van artikel 12 TW niet heeft geschonden omdat voor zijn situatie – een adreswijziging – een uitzondering op de inlichtingenplicht geldt. Het Uwv heeft daarom ten onrechte aan zijn bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. De bestreden besluiten zijn daarom genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit gericht op de terugvordering en het bestreden besluit met de waarschuwing.
15. Omdat de uitkomst van de besluitvorming van het Uwv niet juist is, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten. De rechtbank vindt het ook niet opportuun om het Uwv door middel van een bestuurlijke lus in de gelegenheid te stellen om het gebrek in zijn besluitvorming te herstellen. Dit omdat de gehele grondslag aan de bestreden besluiten is komen te ontvallen en er een volledige heroverweging van de bestreden besluiten zal moeten plaatsvinden. De rechtbank zal het Uwv daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb opdragen om een nieuw besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het Uwv hiervoor zes weken.
16. Omdat de beroepen gegrond zijn moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding wordt vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht en bedraagt € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 3 december 2024;
- draagt het Uwv op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op het bezwaar met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 106,- (2 x € 53,-) aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.