ECLI:NL:RBMNE:2025:3381

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
C/16/594673 / JE RK 25-859
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en toetsing van het perspectiefbesluit voor minderjarigen

Op 27 juni 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in de zaak van de kinderen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het perspectief van de twee oudste kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], niet meer bij de ouders ligt, maar bij hun pleegouders, terwijl voor de jongste, [minderjarige 3], het perspectief nog niet definitief kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft de GI (gecertificeerde instelling) opgedragen om opvoedondersteuning te organiseren voor de ouders, wat essentieel is voor een mogelijke terugplaatsing van [minderjarige 3]. De ouders hebben verzocht om de schriftelijke aanwijzingen van de GI te laten vervallen en om een omgangsregeling vast te stellen, wat gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de genomen maatregelen direct van kracht zijn, ook in het geval van hoger beroep. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de noodzaak van contact tussen de kinderen en hun ouders, en de rol van de GI in het begeleiden van deze contacten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummers: C/16/588804 / JE RK 25-246 (verlenging machtiging uithuisplaatsing [minderjarige 1] )
C/16/589183 / JE RK 25-289 (verlenging machtiging uithuisplaatsing [minderjarige 2] )
C/16/594666 / JE RK 25-857 (vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en geschillenregeling [minderjarige 2] )
C/16/594182 / JE RK 25-816 (verlenging machtiging uithuisplaatsing [minderjarige 3] )
C/16/594673 / JE RK 25-859 (vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en geschillenregeling [minderjarige 3] )
Datum uitspraak: 27 juni 2025
Beschikking (met herstelbeschikking) van de meervoudige kamer
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND, gevestigd in Utrecht,
hierna: de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
hierna: [minderjarige 1] ;
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
hierna: [minderjarige 2] ;
en
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2020 in [geboorteplaats 2] ,
hierna: [minderjarige 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
ten aanzien van alle drie de kinderen:
[de moeder],
hierna: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M. van Harskamp,
ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] :
[de vader],
hierna: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M. van Harskamp,
ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] :
de pleegouders [pleegouder 1] en [pleegouder 2],
hierna: oma en tante,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft eerder de beslissingen over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangehouden.
1.2.
De zaak is vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. Dat wil zeggen dat drie rechters op het verzoek gaan beslissen.
1.3.
De rechtbank heeft besloten alle lopende verzoeken over de kinderen van de moeder ( [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ) gelijktijdig te behandelen.
1.4.
De rechtbank heeft nog de volgende stukken ontvangen:
  • het verweerschrift van de ouders met bijlagen en zelfstandige verzoeken van 16 mei 2025;
  • de brief van de GI van 27 mei 2025;
  • de verzoekschriften van de GI met bijlagen van 28 mei 2025.
1.5.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 juni 2025.
1.6.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • mevrouw [deskundige 1] en [deskundige 2] namens de GI.
1.7.
De oma en tante waren niet aanwezig. De rechtbank stelt vast dat zij wel op de juiste manier zijn opgeroepen.
1.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI een evaluatieverslag van de gezinshuisouder van [minderjarige 3] van 9 januari 2025 t/m 19 juni 2025 overgelegd.
1.9.
De GI en de advocaat van de moeder mochten op 27 juni 2025 bellen naar de rechtbank voor de uitspraak. Deze beschikking is de schriftelijke toelichting op die uitspraak.
1.10.
De rechtbank constateert dat telefonisch een verkeerde datum voor de aanhouding en het leveren van informatie over [minderjarige 3] is doorgegeven. De rechtbank heeft dat in deze schriftelijke uitwerking ambtshalve hersteld (onder 6.6.). Omdat het slechts een wijziging van de data betreft en geen inhoudelijke wijziging, heeft de rechtbank de belanghebbenden niet in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn de kinderen van de ouders. [minderjarige 1] is een dochter van de moeder uit een eerdere relatie.
2.2.
De ouders zijn samen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij oma en tante. [minderjarige 3] verblijft in een gezinshuis.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 11 februari 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] verlengd tot 28 maart 2026 en de machtiging uithuisplaatsing in een gezinshuis verlengd tot 1 juli 2025.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 maart 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 11 maart 2026. Daarnaast heeft de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 1 juli 2025 en de beslissing op het verzoek voor het overige deel aangehouden.
2.6.
Op 27 maart 2025 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengd tot 28 maart 2026. De machtiging uithuisplaatsing is verleend tot 1 juli 2025 en voor het overige deel is de beslissing op het verzoek aangehouden.
2.7.
Op 6 mei 2025 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven, die inhoudt dat de omgang tussen ouders en [minderjarige 3] één keer in de twee weken plaatsvindt op een voor [minderjarige 3] veilige plek in een ongedwongen en organische setting. Bij voorkeur op de boerderij waar hij woont.
2.8.
Op 15 mei 2025 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven en een zorgregeling vastgesteld tussen [minderjarige 2] en de ouders: eenmaal in de twee weken een weekend van vrijdagmiddag tot zondag en vakanties en feestdagen in overleg met de jeugdhulpverlener.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt de machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het pleeggezin en voor [minderjarige 3] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De ouders verzoeken de schriftelijke aanwijzing van 6 mei 2025 vervallen te verklaren en een omgangsregeling tussen [minderjarige 3] en de ouders vast te stellen die inhoudt dat hij één keer per week bij de ouders verblijft, met een opbouw op basis waarvan hij eerst twee uur bij ouders is (eventueel het eerste en het laatste half uur begeleid), de week daarna vier uur, de week daarna zes uur en vanaf dan een dag en een overnachting.
3.3.
De ouders verzoeken daarnaast de schriftelijke aanwijzing van de GI van 15 mei 2025 vervallen te verklaren en een omgangsregeling tussen [minderjarige 2] en de ouders vast te stellen ieder weekend van vrijdagmiddag tot zondag en gedurende feestdagen en vakanties in overleg tussen ouders, pleegouders en de GI.
3.4.
Tot slot verzoeken de ouders te bepalen dat de GI gehouden is om de ouders en de kinderen per direct aan te melden voor opvoedondersteuning die de rechtbank in het belang van de kinderen passend acht. De ouders verzoeken de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft een perspectiefbesluit genomen. De GI is van mening dat het ondanks de inzet van hulpverlening onvoldoende is gelukt om de situatie bij ouders duurzaam stabiel en veilig te laten zijn voor de kinderen. De GI heeft er geen vertrouwen in dat een verbeterde situatie ontstaat op het moment dat er opvoedondersteuning wordt ingezet. Het hoogst haalbare volgens de GI is nu inzetten op goede omgang tussen ouders en de kinderen. Terugkeren naar huis moet, in ieder geval voor nu, worden losgelaten. De focus moet de komende tijd liggen op een uitbreiding van de omgang met [minderjarige 3] .
4.2.
De ouders zijn het niet eens met het perspectiefbesluit van de GI voor alle drie de kinderen. Zij voeren geen verweer tegen de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar wel tegen die van [minderjarige 3] . De ouders willen dat met inzet van opvoedondersteuning eerst wordt toegewerkt naar terugplaatsing van [minderjarige 3] bij ouders. Daarna willen de ouders toewerken naar terugplaatsing van [minderjarige 2] .

5.De beoordeling

Verlenging machtiging uithuisplaatsing
5.1.
De rechtbank wijst het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling toe ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Voor [minderjarige 3] wijst de rechtbank de verlenging van de ondertoezichtstelling toe voor de duur van zes maanden en houdt zij de beslissing voor het overige aan, zoals hieronder onder het kopje ‘De beslissing’ staat vermeld.
5.2.
De rechtbank merkt allereerst op dat naar haar oordeel een perspectiefbesluit in het rechterlijk oordeel kan worden betrokken voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met dat perspectiefbesluit. Voor een uitgebreidere onderbouwing van dat oordeel verwijst de rechtbank naar de uitspraak van deze rechtbank van 3 april 2025 (ECLI:NL:RBMNE:2025:2034). De beslissing op het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is een maatregel die (mede) samenhangt met het perspectiefbesluit, en daarom zal de rechtbank zich hierover uitlaten.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. [1] De rechtbank onderschrijft verder het perspectiefbesluit van de GI voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar niet voor [minderjarige 3] .
5.4.
Vooropgesteld wordt dat het ouderlijk gezag onder de reikwijdte van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) valt. Uit het EVRM en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM) kan worden afgeleid dat de rechter bij het beoordelen van verzoeken tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, en in het verlengde daarvan het perspectiefbesluit, moet toetsen of er voldoende inspanningen worden verricht om toe te werken naar een terugplaatsing, en om aldus waar mogelijk een langere uithuisplaatsing en eventueel een gezagsbeëindigende maatregel te voorkomen (zie EHRM 15 april 2025, ECLI:CE:ECHR:2025:0415JUD004564418,
Van Slooten tegen Nederland).
5.5
De GI heeft een perspectiefbesluit genomen en heeft dat op 25 april 2025 besproken met de ouders. Aan dit besluit is een perspectiefonderzoek door Timon voorafgegaan. Uit de rapportage van Timon van 6 maart 2025 blijkt dat Timon een negatief advies geeft voor terugplaatsing van de kinderen. Timon heeft een risicoclassificatie gemaakt, waarbij in dit geval het risico op een niet-succesvolle terugplaatsing hoog (oranje) wordt ingeschat. Dit betekent dat er volgens Timon op dit moment niet toegewerkt kan worden naar een terugplaatsing. Wanneer de ouders aanhoudende capaciteit tot verandering kunnen laten zien, de verandering minstens zes maanden kunnen volhouden, er geen nieuwe risicofactoren bijkomen en de beschermende factoren aanwezig blijven kan Timon opnieuw beoordelen of het risico als matig (geel) geclassificeerd kan worden. Bij een gele risicoclassificatie kan er met ondersteuning aan terugplaatsing worden gewerkt. In het geval dat er nieuwe risicofactoren worden geconstateerd en de ouders geen capaciteiten voor verandering kunnen blijven aantonen zal het risico als hoog (rood) worden geclassificeerd. Bij risicoclassificatie rood is terugplaatsing niet aan de orde.
5.6.
Kortom, uit het perspectiefonderzoek van Timon is (nog) geen definitief negatief advies gevolgd over een eventuele terugplaatsing van de kinderen. Desondanks heeft de GI het besluit genomen dat het perspectief van de kinderen niet langer bij de ouders ligt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de GI ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen onderbouwen dat hun perspectief, ondanks de uitkomst van het perspectiefonderzoek, niet meer bij de ouders ligt. Ten aanzien van [minderjarige 3] heeft de GI dat onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit hierna uitleggen per kind.
[minderjarige 1]
5.7.
Ten aanzien van [minderjarige 1] staat niet ter discussie dat zij de komende jaren niet bij de moeder zal wonen, maar bij oma en tante. [minderjarige 1] gaat na de zomervakantie naar een havo/vwo-brugklas. De moeder, de GI, oma en tante en ook [minderjarige 1] zelf zijn het erover eens dat het het beste voor [minderjarige 1] is als zij gedurende haar middelbare schoolperiode bij oma en tante in [plaats] woont. Tegen de tijd dat zij klaar is met haar middelbare school is zij (bijna) meerderjarig. Dit alleen al maakt dat het perspectief van [minderjarige 1] niet (meer) bij haar moeder ligt.
[minderjarige 2]
5.8.
Ook met betrekking tot [minderjarige 2] is de rechtbank van oordeel dat haar perspectief niet langer bij de ouders ligt, maar bij oma en tante. Vast staat dat in ieder geval het komende jaar niet aan haar terugplaatsing zal worden gewerkt. De ouders willen namelijk dat eerst [minderjarige 3] wordt teruggeplaatst. Dat is begrijpelijk, omdat [minderjarige 3] in tegenstelling tot [minderjarige 2] niet in het netwerk van de ouders verblijft. De ouders begrijpen ook dat een eventuele terugplaatsing van [minderjarige 3] het nodige van hen zal vragen én de nodige tijd in beslag zal nemen. Zij denken dat terugplaatsing van [minderjarige 2] een jaar na terugplaatsing van [minderjarige 3] kan plaatsvinden. De aanvaardbare termijn van een terugplaatsing is voor [minderjarige 2] dan echter verstreken. Uit het perspectiefonderzoek blijkt dat [minderjarige 2] een kwetsbaar meisje is. Hoewel de GI heeft verklaard dat [minderjarige 2] weinig last heeft van onzekerheid over haar verblijf, blijkt onder meer uit de verklaringen van de ouders dat [minderjarige 2] haar ouders erg mist en dat zij vraagt wanneer ze weer bij hen gaat wonen. Langere onzekerheid over haar perspectief is dan ook niet in het belang van [minderjarige 2] .
[minderjarige 3]
5.9.
Voor [minderjarige 3] acht de rechtbank het nog te vroeg is om een definitieve conclusie te trekken over zijn perspectief. De rechtbank wil de verdere ontwikkelingen het komende half jaar afwachten voordat zij een beslissing neemt over een verdere verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en het perspectiefbesluit, om de volgende redenen.
5.10.
Allereerst is voor [minderjarige 3] de aanvaardbare termijn voor een terugplaatsing nog niet verstreken. Hij verblijft pas een aantal maanden in het gezinshuis. Hij heeft volgens de GI wel last van de onzekerheid over zijn perspectief. Tegelijkertijd constateert de rechtbank dat dat niet zo ernstig is dat hij bijvoorbeeld ontregelt. Uit de stukken en de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling komt het beeld naar voren dat [minderjarige 3] weliswaar een kind is met een rugzak, maar ook een kind met veerkracht. Verder zijn de ouders het weliswaar niet eens met de plaatsing in het gezinshuis, maar het lukt hen om dat bij [minderjarige 3] weg te houden. Zij scheppen bijvoorbeeld geen valse verwachtingen bij [minderjarige 3] over een terugkeer naar de ouders.
5.11
Verder vindt de rechtbank relevant dat uit het perspectiefonderzoek volgt dat uit eerder onderzoek naar voren is gekomen dat de ouders in rustige tijden de opvoeding van de kinderen gezamenlijk voldoende kunnen vormgeven. De opvoeding van de kinderen gaat alleen niet samen met eigen hulpverleningstrajecten en stressfactoren uit de omgeving. Dan raakt de verhouding draagkracht en de draaglast van de ouders uit balans. In dat licht is van belang dat er nog diverse trajecten lopen die goed moeten worden afgerond om tot een risicoclassificatie geel te komen. De rechtbank noemt daarbij de trajecten bij Altrecht, de Waag en de relatietherapie. Ook wordt in het perspectiefonderzoek opvoedondersteuning voor de ouders geadviseerd.
5.12.
De rechtbank constateert dus dat er nog hulp niet is ingezet, of pas kort geleden is gestart, die eraan kan bijdragen dat een terugplaatsing wél in beeld komt. Wanneer de rechtbank dit afzet tegen de mate waarin [minderjarige 3] last heeft van de onduidelijkheid over waar hij verder zal opgroeien, is zij van oordeel dat het nog te vroeg is om het perspectief van [minderjarige 3] te bepalen.
5.13.
Tegelijkertijd maakt de recent ingezette dan wel in te zetten hulpverlening ook dat de rechtbank vindt dat een terugplaatsing per direct, zoals de ouders graag willen, niet aan de orde is. De komende tijd zal moeten worden bezien in hoeverre het de ouder lukt om te profiteren van de hulpverlening, en daarnaast om hun leven op andere fronten zo rustig mogelijk te houden, zodat zij ook voldoende kalmte en ruimte in hun hoofd hebben om het geleerde in de praktijk te brengen. Een groot punt van zorg van de rechtbank daarbij is dat de vader recent in hoger beroep is veroordeeld tot een celstraf van zes maanden onvoorwaardelijk en drie maanden voorwaardelijk. De vader is hiertegen in cassatie gegaan. Het is op dit moment dus onduidelijk of en wanneer deze celstraf ten uitvoer wordt gelegd. Daartegenover staat dat het met andere mogelijke stressfactoren beter is gesteld dan voorgaande jaren: de ouders zijn bijvoorbeeld verhuisd naar een nieuwe woning en er is een bewindvoerder aangesteld.
Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen zorgregeling
5.14.
De rechtbank wijst het verzoek voor [minderjarige 2] af. Voor [minderjarige 3] wijst de rechtbank het verzoek toe en stelt zij een nieuwe zorgregeling vast, zoals onder het kopje ‘De beslissing’ staat vermeld.
[minderjarige 2]
5.15.
Voor [minderjarige 2] geldt dat de huidige zorgregeling van een weekend per twee weken, en tijdens vakanties en feestdagen in overleg passend is. Het leven van [minderjarige 2] speelt zich hoofdzakelijk af bij oma en tante in [plaats] en daar ligt ook haar perspectief. Het is in haar belang dat zij daar ook vrije tijd kan doorbrengen en niet alleen tijd doordeweeks. Doordeweeks staat de week namelijk vooral in het teken van school en andere verplichtingen.
[minderjarige 3]
5.16.
Voor [minderjarige 3] acht de rechtbank de huidige omgang van anderhalf uur per twee weken te beperkt. De GI heeft onvoldoende toegelicht waarom deze beperkte zorgregeling in het belang van [minderjarige 3] is. De hoofdreden die de GI geeft, is namelijk dat er geen aanbieder is gevonden die de omgang vaker kan begeleiden.
5.17.
Een uitbreiding van de omgang ligt bovendien voor de hand omdat het perspectief van [minderjarige 3] nog niet vaststaat. Uitbreiding van de omgang en inzet van opvoedondersteuning (waarover hierna meer) is immers ook relevant bij de beoordeling of het de ouders lukt om de opvoeding en verzorging van [minderjarige 3] voldoende vorm te geven om aan terugplaatsing te gaan werken. De GI zal de regie krijgen over de vraag of de omgang onder begeleiding moet plaatsvinden en hoe lang de wekelijkse omgang duurt.
5.18.
Tot slot merkt de rechtbank op dat zij het zorgelijk vindt dat [minderjarige 3] [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erg weinig ziet. De rechtbank verwacht van de GI dat zij onderzoekt hoe dat vaker kan.
Opvoedondersteuning
5.19.
De rechtbank wijst het verzoek toe en draagt de GI op om opvoedondersteuning voor de ouders te organiseren. Uit het perspectiefonderzoek blijkt dat opvoedondersteuning een noodzakelijke voorwaarde is om terugplaatsing van [minderjarige 3] bij de ouders een serieuze kans van slagen te geven. Ouders hebben handvatten nodig hebben om [minderjarige 3] traumasensitief op te voeden. De organisatie die door de ouders is aangedragen, Simba, lijkt een geschikte partij die ook op korte termijn beschikbaar is, maar het is aan de GI om de juiste hulp in te schakelen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.20.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat. Juist nu tijdverloop een belangrijke factor is in het kader van de aanvaardbare termijn vindt de rechtbank het van belang dat de te nemen stappen voor [minderjarige 3] worden gezet, ook als er een hoger beroep komt.

6.De beslissing

De rechtbank:
voor [minderjarige 1] :
6.1.
verlengt de machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin tot 11 maart 2026;
6.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
voor [minderjarige 2] :
6.3.
verlengt de machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin tot 28 maart 2026;
6.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de verzoeken met betrekking tot de vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing en de geschillenregeling af;
voor [minderjarige 3] :
6.6.
verlengt de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot 27 december 2025 en houdt de beslissing voor het overige aan voor een nader te bepalen zitting gelegen voor 27 december 2025, met het verzoek aan de GI en de advocaat om de rechtbank uiterlijk op
1 december 2025te informeren over de ontwikkelingen met betrekking tot de opvoedondersteuning aan de ouders, de hulpverleningstrajecten van de ouders, de ontwikkeling van [minderjarige 3] , de stand van zaken over de eventuele detentie van de vader en andere relevante ontwikkelingen;
6.7.
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 6 mei 2025 vervallen;
6.8.
stelt een zorgregeling vast tussen [minderjarige 3] en de ouders die inhoudt dat er minimaal eenmaal per week omgang moet zijn, waarbij de GI de regie krijgt over het antwoord op de vraag of die omgang al dan niet begeleid moet zijn en over de duur van de omgang;
6.9.
beslist in het kader van de geschillenregeling dat de GI opvoedondersteuning ten behoeve van de ouders moet organiseren;
6.10.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2025 door mr. T. Dopheide, mr. L.A. Witten en mr. S.E. Landheer, kinderrechters, in aanwezigheid van de griffier, en op schrift gesteld op 10 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.
FK

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.