ECLI:NL:RBMNE:2025:3520

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/3017
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met afwijzing WIA-aanvraag

In deze zaak heeft verzoekster een voorlopige voorziening aangevraagd hangende haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WIA-uitkering door het Uwv. De aanvraag werd afgewezen omdat verzoekster voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na de afwijzing van de WIA-aanvraag heeft het Uwv haar een WW-uitkering toegekend, maar deze wordt binnenkort beëindigd. Verzoekster stelt dat zij in een financiële noodsituatie verkeert en dat haar maandelijkse hypotheeklasten niet gedekt kunnen worden door de bijstandsuitkering die zij mogelijk moet aanvragen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld en geconcludeerd dat verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen acute financiële nood is die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Bovendien is er geen evident onrechtmatig besluit van het Uwv vastgesteld. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, waarbij ook geen proceskostenveroordeling wordt uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/3017

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. I.P.J.F. van Oijen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

Verzoekster heeft bij het Uwv een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. Deze aanvraag heeft het Uwv met het besluit van 25 april 2025 (het primaire besluit) afgewezen, omdat verzoekster voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Verzoekster krijgt daarom per 29 januari 2025 geen WIA-uitkering.
Na deze afwijzing heeft het Uwv met het besluit van 7 mei 2025 aan verzoekster per 29 januari 2025 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Deze WW-uitkering wordt per 29 mei 2025 beëindigd.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verder heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Verzoekster was daarbij aanwezig, samen met haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
1. Verzoekster wil met haar verzoek om een voorlopige voorziening in afwachting van de bezwaarprocedure een voorschot op een WIA-uitkering krijgen.
2. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. De voorzieningenrechter moet dus eerst beoordelen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. [1] Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Als later blijkt dat het Uwv onterecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, kan dat namelijk alsnog worden betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er in de tussentijd geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aan. Uit de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken blijkt dat pas sprake is van een acute financiële noodsituatie bij dreigende acute uithuiszetting, afsluiting van levering van water en energie of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. [2]
3. Verzoekster voert hierover aan dat zij de behandeling van haar bezwaar niet kan afwachten, omdat haar WW-uitkering op korte termijn wordt beëindigd waardoor zij aanspraak moet maken op een bijstandsuitkering. Een bijstandsuitkering zal echter niet voldoende zijn om haar vaste lasten te dekken. Haar maandelijkse hypotheeklasten bedragen € 1.218,58. Daarnaast doorloopt verzoekster momenteel een schuldtraject, welke dreigt te worden beëindigd als de vaste lasten niet stipt op tijd worden betaald. Volgens verzoekster zal er een dreigende financiële noodsituatie ontstaan. Ter onderbouwing heeft verzoekster een brief van de hypotheekverstrekker, de overeenkomst tot schuldregeling en bankschriften meegestuurd. Verder wijst zij op een uitspraak van rechtbank Rotterdam van 3 februari 2022. [3]
4. Hoewel de voorzieningenrechter het aannemelijk vindt dat verzoekster na de beëindiging van haar WW-uitkering in een fors nadeliger financiële positie terecht zal komen, heeft verzoekster onvoldoende aangetoond dat zij tijdens de bezwaarfase in een zodanige financiële noodsituatie dreigt te verkeren dat zij niet (meer) in haar eerste levensbehoeften kan voorzien. Op de bankafschriften is weliswaar te zien dat verzoekster na aftrek van alle uitgaven nagenoeg niets overhoudt, maar er zijn ook uitgaven voor kosten die niet zijn bestemd voor levensonderhoud. Uit niets blijkt dat er sprake is van betalingsachterstanden op basis waarvan acute dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van de nutsvoorzieningen of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. Voor zover het schuldtraject zal worden beëindigd als verzoekster opnieuw schulden opbouwt, wat hier ook van zij, geeft geen aanleiding om op dit moment te oordelen dat zij in een onomkeerbare situatie terecht komt.
5. De conclusie is dan ook dat - hoe moeilijk de situatie nu ook is voor verzoekster - er geen spoedeisend belang is waardoor de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat op de zitting naar voren is gekomen dat het medisch en arbeidskundig onderzoek in bezwaar voortvarend ter hand wordt genomen. De hoorzitting staat in juli 2025 gepland en de gemachtigde van het Uwv heeft de verwachting uitgesproken dat de beslissing op bezwaar in augustus 2025 kan worden genomen. Verder heeft de gemachtigde van het Uwv toegelicht dat verzoekster, nadat zij het inkomensformulier instuurt, in juni 2025 nog een laatste betaling van haar WW-uitkering over de maand mei 2025 zal ontvangen. Verzoekster heeft op de zitting aangegeven dat dit niet wegneemt dat voor de maanden juli en augustus 2025 financiële problemen zullen ontstaan. Verzoekster kan echter, als er een acute financiële noodsituatie ontstaat, bij de gemeente om een voorschot vragen op de bijstandsuitkering.
Voorlopig rechtsmatigheidsoordeel
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door verzoekster gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door Uwv ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
7. De voorzieningenrechter stelt op basis van de dossierstukken vast dat het Uwv bij het nemen van het primaire besluit een medische en arbeidskundige beoordeling heeft verricht. Verzoekster heeft op de zitting gesteld dat er gegronde redenen zijn dat de aanvraag van de WIA-uitkering niet geweigerd had mogen worden, omdat de klachten en beperkingen als gevolg van migraine en de slaapproblematiek niet zijn meegenomen in de medische beoordeling.
8. De voorzieningenrechter is echter vooralsnog niet gebleken dat ernstig moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het primaire besluit. Uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat er medische informatie is opgevraagd en meegenomen in de beoordeling van de belastbaarheid. De hoofdpijnen en slaapproblemen worden in het medisch rapport genoemd. De
wegingvan medische klachten en beperkingen kan, gelet op de aard van de voorzieningenprocedure als spoedprocedure, geen reden zijn voor het oordeel dat sprake zou zijn van evidente onrechtmatigheid. Een dergelijke beoordeling moet bij uitstek in de bezwaarprocedure door het Uwv worden verricht in het kader van de herbeoordeling van het primaire besluit.
Belangenafweging
9. De conclusie van het voorgaande is dat er geen spoedeisend belang is en het besluit ook niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter ziet dus geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster uit te laten vallen.

Conclusie

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3277, r.o. 4.4.1.