ECLI:NL:RBMNE:2025:3878

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
24/6037
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 2 juli 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het Uwv beoordeeld. Eiseres, die aanvankelijk 100% arbeidsongeschikt was verklaard, kreeg na herbeoordeling een arbeidsongeschiktheid van 36,64% toegewezen, wat later werd verlaagd naar 22,58%. De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, die stelt dat haar beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar medische situatie, waaronder haar neurologische stoornis en medicatiegebruik. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig heeft gehandeld en dat de beperkingen van eiseres niet zijn onderschat. De rechtbank oordeelt dat de geselecteerde functies door de arbeidsdeskundige geschikt zijn en dat de urenomvang per SBC-code op de functie met de hoogste urenomvang mag worden gesteld. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het Uwv niet verplicht is om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6037

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: J.A. Voorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van het Uwv om haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) te beëindigen.
1.1.
Aanvankelijk heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 100%. Na een verzoek van de werkgever tot herbeoordeling heeft het Uwv op 19 juli 2023 beslist om de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 19 juli 2023 vast te stellen op 36,64%. Daartegen is eiseres in bezwaar gegaan. In de beslissing op het bezwaar van 22 augustus 2023 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 juli 2023 vastgesteld op 22,58%. Daarom heeft het Uwv haar WIA-uitkering per 15 oktober 2024 (datum in geding) beëindigd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
Het beroep van eiseres is ongegrond
.Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn de beperkingen van eiseres onderschat?
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in navolging van de bedrijfsarts beperkingen had moeten aannemen voor haar armen, handen en vingers. Het is onterecht dat de conclusies van de bedrijfsarts niet mee zijn genomen omdat deze dateren van acht maanden voor de datum in geding. Het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ook pas een jaar na de datum in geding uitgevoerd. Bovendien heeft de primaire verzekeringsarts alleen een telefonisch onderzoek gedaan, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich hierop heeft gebaseerd. Verder had de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar oordeel over de rechterarm en -hand van eiseres niet enkel mogen baseren op dat zij tijdens de hoorzitting van 23 juli 2024 mappen kon optillen. Dit klopt feitelijk niet, want zoals haar vader heeft verklaard, tilde zij de mappen op een andere manier op en zijn ze lichter dan beschreven. Nu het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep pas een week na de hoorzitting is opgesteld (op 31 juli 2024), wil eiseres haar aantekeningen inzien om te zien wat ze meteen na de hoorzitting heeft genoteerd.
3.1.
Verder voert eiseres aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met haar toegenomen medicatiegebruik. Ook vindt zij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen had moeten aannemen voor drukte, geluiden en licht, want zij heeft een neurologische stoornis. Bovendien voert eiseres aan dat zij een grotere urenbeperking heeft dan tot maximaal 30 uren per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperking onderbouwd door te verwijzen naar haar huidige werk, terwijl niet is onderzocht hoe zij deze werkzaamheden uitvoert. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er geen rekening gehouden met dat haar werkgever zeer flexibel is. Ten slotte verzoekt eiseres aan de rechtbank om een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat de waarneming van het tillen van dossiers zorgvuldig is beschreven. Eiseres heeft tijdens de hoorzitting bovenhands, gebogen en getordeerd dossiers van drie tot vijf kilogram gepakt en heeft ze zonder moeite op de tafel gelegd. Dat kan alleen als eiseres meer dan normaal kracht kan zetten met een van haar handen. Bovendien heeft eiseres geen spieratrofie van de ledematen, terwijl dat wel hoort bij de door eiseres aangevoerde beperkingen. Verder ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor een neurologische stoornis geen aanwijsbare oorzaak. Tijdens de hoorzitting en het onderzoek door de primaire verzekeringsarts is namelijk niet gebleken dat eiseres bijwerkingen heeft van de medicatie. Bovendien blijkt uit het advies bij het medicijn dat autorijden mogelijk is.
Beoordelingskader
5. Bij de beoordeling van het besluit van het Uwv is van belang dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Dat kan anders zijn in het geval waarin eiseres aanvoert (en zo nodig aannemelijk maakt) dat deze rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsequenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling geldt dat een belanghebbende in beginsel niet kan volstaan met de enkele stelling dat hij of zij meer beperkt is dan door de (verzekerings-)artsen van het Uwv is aangenomen. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat de beperkingen van eiseres niet zijn onderschat.
6.1.
De rechtbank kan namelijk volgen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperkingen aanneemt voor de bijwerkingen van de medicatie van eiseres. Want de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen cognitieve bijwerkingen van de medicatie opgemerkt tijdens de hoorzitting. Bovendien zijn de bijwerkingen volgens de bijsluiter niet zo ernstig dat eiseres niet kan autorijden.
6.2.
Verder kan de rechtbank de uitleg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen voor de armen, handen en vingers van eiseres volgen. De rapportage van de bedrijfsarts over de beperkingen van eiseres is voor de rechtbank niet van doorslaggevend belang. Het is namelijk aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om beperkingen vast te stellen en op te nemen in de functionelemogelijkhedenlijst. [1] Het tijdsverloop tussen de datum in geding en het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is voor de rechtbank op zichzelf geen reden voor een ander oordeel. Want het is inherent aan een bezwaarprocedure dat achteraf wordt beoordeeld of de primaire verzekeringsarts de belastbaarheid juist heeft vastgesteld. Ook het telefonische spreekuur van de primaire verzekeringsarts maakt dat niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft namelijk een hoorzitting gehouden en een lichamelijk onderzoek uitgevoerd.
6.3.
Wat betreft de observaties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting van 23 juli 2024 overweegt de rechtbank als volgt. Zij stelt voorop dat observaties tijdens een hoorzitting mogen bijdragen aan het medisch oordeel. De rechtbank stelt verder vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich niet alleen heeft gebaseerd op deze observaties, maar mede op een lichamelijk onderzoek en op bevindingen van de neuroloog. [2] Want hoewel eiseres tijdens het lichamelijk onderzoek geen kracht kan zetten, blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep het tegendeel uit de brief van de neuroloog van 28 januari 2022 en uit dat eiseres op de hoorzitting mappen kan tillen. Bovendien maakt de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit het lichamelijk onderzoek op dat eiseres geen spieratrofie heeft. De rechtbank kan deze redenering volgen en vindt het daarom niet nodig om de aantekeningen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op te vragen.
6.4.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de neurologische stoornis van eiseres niet maakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen voor drukte, geluid en licht had moeten aannemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep legt uit dat de neurologische diagnose van eiseres geen grond biedt voor het aannemen van beperkingen. Een functionele neurologische stoornis verklaart de klachten van eiseres namelijk niet. De rechtbank kan dit volgen.
6.5.
De rechtbank kan zich er ook in vinden dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen hogere urenbeperking aanneemt. Eiseres is door de primaire verzekeringsarts beperkt geacht tot zes uur werken per dag en dertig uur per week. Zij kan volgens de primaire verzekeringsarts vier uur werken in de ochtend en niet meer dan twee uur in de middag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is het hier mee eens, omdat de medische stukken en het medisch onderzoek geen aanknopingspunten bieden voor een verdergaande urenbeperking. Hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep beseft dat eiseres haar werk naar eigen inzicht kan indelen, ziet zij in het feit dat eiseres een eigen onderneming heeft en 24 uur per week thuiswerkt, een bevestiging voor haar oordeel over de urenbeperking. De rechtbank kan dit standpunt volgen.
6.6.
Ten slotte ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Want zoals hierboven overwogen, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Zijn de functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geselecteerd geschikt?
Het standpunt van eiseres
7. Eiseres voert aan dat zij niet geschikt is voor de geselecteerde functies, omdat niet vaststaat dat zij vier uur in de ochtend kan werken, zoals in haar functionelemogelijkhedenlijst is opgenomen. Bovendien moeten deze functies op locatie worden verricht, terwijl zij alleen thuis kan werken. Ook vindt eiseres het onduidelijk waarom de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tot een andere selectie van functies en arbeidsplaatsen komt dan de primaire arbeidsdeskundige. Eiseres voert verder aan dat het Uwv in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld door de urenomvang van de SBC-code 315100 te stellen op de daarbinnen geselecteerde functie met de grootste omvang, terwijl de andere functies binnen dezelfde SBC-code een lagere urenomvang hebben. Hierdoor wordt de kans op overbelasting groter.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geschikte functies heeft geselecteerd.
8.1.
In de eerste plaats is de rechtbank het oneens met eiseres dat de geselecteerde functies ongeschikt zijn omdat zij moet kunnen thuiswerken. Want in de functionelemogelijkhedenlijst van 20 juni 2023 staat geen beperking voor het werken op een andere locatie dan thuis. De arbeidsdeskundige is geen medicus, en moet daarom zijn beoordeling van de geschiktheid van functies baseren op de beperkingen uit de lijst van de verzekeringsarts.
8.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep er voldoende rekening mee houdt dat vier uur van de zesurige werkdag van eiseres in de ochtend moet plaatsvinden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep benoemt dat voor de functies geldt dat vier uur in de ochtend kan worden gewerkt. De rechtbank overweegt dat het gaat om functies met regelmatige werktijden en dat niet meer dan 6 uur per dag hoeft te worden gewerkt. De rechtbank vindt het dan ook aannemelijk dat in deze functies voornamelijk in de ochtend kan worden gewerkt.
8.3.
Ook vindt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende duidelijk maakt waarom aanvullende functies zijn gekozen dan wel zijn vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep moet geschikte functies kiezen met een zo hoog mogelijk uurloon. [3] Daarbij maakt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een volledige heroverweging van de keuzes van de primaire arbeidsdeskundige. In dat kader is binnen de functiesoort Administratief medewerker een beter verdienende functie gekozen dan door de primaire arbeidsdeskundige. Daarom is de eerdere functie vervangen. Ook binnen de functiesoorten Administratief ondersteunend medewerker en Productiemedewerker industrie zijn beter verdienende functies gevonden. Deze functies zijn daarom aanvullend geselecteerd.
8.4.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat het niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel om de urenomvang per SBC-code te stellen op de functie met de hoogste urenomvang die binnen die code is geselecteerd. Deze werkwijze is vastgelegd in de Beleidsregel uurloonschatting 2008 en is een uitwerking van de manier waarop de restverdiencapaciteit volgens het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten moet worden berekend. [4] Dit besluit vindt zijn grondslag in de WIA. Daarom toetst de rechtbank de beleidsregel uurloonschatting 2008 als wetsinterpreterend beleid. [5] Dat houdt in dat de rechtbank eerst toetst of het Uwv zijn beleid goed heeft toegepast. [6] In de tweede plaats toetst de rechtbank of de beleidsregel onevenredig is en of het beleid in het geval van eiseres onevenredig uitpakt. Bij de toetsing van het evenredigheidsbeginsel kijkt de rechtbank naar geschiktheid, noodzaak en evenwichtigheid.
8.5.
De rechtbank overweegt dat de vaststelling van de urenomvang van belang is voor de reductiefactor en daarmee voor de hoogte van de restverdiencapaciteit en het uiteindelijke arbeidsongeschiktheidspercentage. Nadat voor drie SBC-codes de urenomvang is vastgesteld door de hoogste urenomvang van de geselecteerde functies binnen de respectievelijke SBC-codes te nemen, wordt de urenomvang van de SBC-code die de laagste omvang kent gebruikt om de reductiefactor vast te stellen. Want de reductiefactor bestaat uit de urenomvang van de SBC-code met de laagste omvang gedeeld door de urenomvang van de maatman. Deze reductiefactor wordt vervolgens vermenigvuldigd met de mediane loonwaarde om tot een restverdiencapaciteit te komen. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep conform deze wijze de arbeidsongeschiktheid van eiseres heeft vastgesteld.
8.6.
Uit het bovenstaande volgt dat het stellen van de urenomvang op de functie binnen de SBC-code met de hoogste urenomvang nadelig kan zijn voor het arbeidsongeschiktheidspercentage. Maar de rechtbank ziet niet in waarom dit beleid onevenredig is. Het vaststellen van de restverdiencapaciteit gaat in meerdere stappen, waarin ook keuzes worden gemaakt die in het voordeel van eiseres zijn, zoals dat voor de reductiefactor wordt gerekend met de urenomvang van de SBC-code met de laagste urenomvang. Eiseres heeft bovendien niet toegelicht waaruit de onevenredigheid precies bestaat. Ook is het voor de rechtbank niet duidelijk waarom dit in het geval van eiseres onevenredig zou uitpakken. Eiseres stelt weliswaar dat een functie met een hogere urenomvang eerder tot overbelasting zal leiden, maar zij miskent daarmee dat de betreffende functies binnen een SBC-code enkel voorbeeldfuncties zijn.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Daarom hoeft het Uwv de proceskosten en het griffierecht niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Van Wambeke, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.J. Kooistra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
(
is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen)
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7039, r.o. 6.1.
2.Vergelijk ECLI:NL:CRVB:2019:1991, r.o. 4.1.
3.Artikel 9, onder a Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
4.Artikel 2 Beleidsregel uurloonschatting 2008; artikel 9 Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
5.Zie voor de wijze van toetsing ECLI:NL:CRVB:2025:700.
6.Artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht.