ECLI:NL:RBMNE:2025:3980

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/1455
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om herbeoordeling van werknemer

Op 4 juni 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen de Stichting voor Onderwijs op Islamitische Grondslag in Midden- en Oost-Nederland (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiseres had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar verzoek om herbeoordeling van werknemer [A]. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder te laat heeft beslist en heeft op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, omdat partijen geen gebruik wilden maken van hun recht om gehoord te worden. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 april 2025 gesloten.

De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, mits er eerst een ingebrekestelling is verstuurd. Eiseres had haar verzoek om herbeoordeling op 28 november 2022 ingediend. De rechtbank concludeert dat er geen onredelijk laat beroep is ingesteld, gezien de omstandigheden en de coulante houding van eiseres. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een beslissing moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 453,50 aan eiseres en het griffierecht van € 385,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1455

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2025 in de zaak tussen

Stichting voor Onderwijs op Islamitische Grondslag in Midden- en Oost-Nederland, te Leusden, eiseres,
(gemachtigde: C.I. Nouse),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: J. van Dalfsen).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar verzoek om herbeoordeling van werknemer [A] .
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, nu partijen, desgevraagd, niet hebben aangegeven gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft op 15 april 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op haar verzoek. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Eiseres heeft haar verzoek om herbeoordeling ingediend op 28 november 2022. Niet in geschil is dat verweerder te laat is met het nemen van een beslissing op het verzoek om herbeoordeling. De rechtbank stelt vast dat verweerder de ingebrekestelling
3 november 2023 heeft ontvangen en sindsdien twee weken zijn verstreken. Eiseres heeft
20 februari 2025 beroep ingesteld.
3. Eiseres heeft desgevraagd gemotiveerd wat de reden is van de late indiening van haar beroepschrift. Zij geeft -kort samengevat- aan dat zij regelmatig contact heeft onderhouden met verweerder. Dit wordt doorgaans niet formeel geregistreerd omdat verweerder vaak slechts bevestigd dat er geen voortgang is geboekt. Eiseres heeft verder toegelicht dat zij verweerder bewust meer tijd heeft gegeven om op het verzoek te beslissen voordat juridische stappen werden ondernomen. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat eiseres niet stil heeft gezeten. De rechtbank is er daarnaast ambtshalve mee bekend dat verweerder te maken heeft met grote achterstanden. Gelet hierop begrijpt de rechtbank de coulante houding van eiseres richting verweerder en is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onredelijk laat ingesteld beroep.
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het wettelijke uitgangspunt is op grond van het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid van de Awb een termijn van twee weken. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. Het is vaste rechtspraak dat die andere termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
5. Verweerder geeft in zijn verweerschrift van 13 maart 2025 aan dat hij door een tekort aan verzekeringsartsen tot op heden nog niet in staat is geweest om het verzoek binnen de gestelde termijn af te handelen. De rechtbank ziet hier aanleiding om de beslistermijn vast te stellen op twee weken omdat er een hoorzitting is geweest op 11 april 2025. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van deze termijn. Dit betekent dat verweerder binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak een beslissing moet nemen.
6. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie

7. Het beroep is gegrond. Het Uwv moet binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak een beslissing nemen op het verzoek van eiseres.
8. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). [1] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50,-.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 385,- aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Conform de uitspraak van de Afdeling van bijvoorbeeld 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1796.