ECLI:NL:RBMNE:2025:4054

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/7810
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan opdrachtgever wegens overtreding van het Arbobesluit bij asbestsanering

Op 30 juli 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een bestuurlijke boete die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had opgelegd aan eiser wegens het inschakelen van een bedrijf zonder certificaat voor asbestverwijdering. Eiser, eigenaar van een pand, had een zelfstandige opdracht gegeven voor sloopwerkzaamheden waarbij asbest werd verwijderd. De Minister stelde dat eiser artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit had overtreden, wat resulteerde in een boete van € 10.125. Eiser ging in beroep tegen deze boete en de openbaarmaking van inspectiegegevens. De rechtbank oordeelde dat eiser inderdaad de wet had overtreden, maar matigde de boete met 50% tot € 6.750, rekening houdend met de kleinschaligheid van het project en het feit dat er geen werknemers waren blootgesteld aan asbest. De rechtbank bevestigde ook dat de openbaarmaking van inspectiegegevens rechtmatig was, aangezien deze onder de milieu-informatie valt. De uitspraak werd gedaan door rechter A.A.M. Elzakkers en griffier E.S. Dorsman, en het beroep van eiser werd gegrond verklaard, met een veroordeling van de Minister tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7810

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Segers),
en

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. van der Kuil).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de bestuurlijke boete die de minister heeft opgelegd aan eiser wegens het laten saneren van asbest door een bedrijf dat niet in bezit was van een certificaat asbestverwijdering en over de openbaarmaking van de inspectiegegevens.
1.1.
Eiser is eigenaar van (onder meer) het pand aan de [adres] in [plaats] . Hij heeft [A] , zelfstandige en handelend onder de naam [bedrijf] , opdracht gegeven om sloopwerkzaamheden te verrichten in het pand. Tijdens deze werkzaamheden is er asbest verwijderd, terwijl [A] niet in het bezit was van een certificaat asbestverwijdering. Volgens de minister heeft eiser daarmee als opdrachtgever artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) overtreden. Met het besluit van 6 februari 2024 heeft de minister onder meer [1] daarvoor een boete opgelegd van € 10.125. [2] Bovendien is besloten om de inspectiegegevens van deze overtreding openbaar te maken.
1.2.
Het bezwaar van eiser – voor zover dat was gericht tegen de boete voor deze overtreding en openbaarmaking van deze inspectiegegevens – is met het besluit op bezwaar van 18 oktober 2024 ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft daartegen beroep ingesteld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de boete terecht heeft opgelegd aan eiser. De boete moet echter gematigd worden met 50% van het normbedrag, waardoor de boete die eiser moet betalen neerkomt op € 6.750. De minister is in zijn verweerschrift ook al tot deze conclusie gekomen. Omdat de boete lager vastgesteld had moeten worden, is het beroep gegrond. Wat betreft de openbaarmaking van de inspectiegegevens blijft het bestreden besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Boete
Overtreding van artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit
1. Eiser voert aan dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit. De voorschriften uit artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit zijn slechts van toepassing indien blijkt dat werknemers kunnen worden blootgesteld aan asbest. Dat heeft zich hier niet voorgedaan. Er waren geen werknemers in het pand aanwezig. [A] is een zelfstandige en hij kwalificeert daarom niet als werknemer. Omdat er geen werknemers waren die blootgesteld konden worden aan asbest, was er geen certificatieplicht voor [A] en heeft eiser dus ook niet artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit overtreden door een bedrijf in te schakelen zonder certificaat asbestverwijdering.
2. De rechtbank is van oordeel dat eiser artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit heeft overtreden en dat de minister eiser hiervoor terecht een boete heeft opgelegd. Als de concentratie van asbestvezels is ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A moeten bepaalde (sloop)werkzaamheden door een bedrijf worden gedaan dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering. Dat staat in artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit. Niet in geschil is dat [A] geen certificaat asbestverwijdering had en wel sloopwerkzaamheden heeft verricht, waarbij een concentratie van asbestvezels, ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A, is geconstateerd. Dat is dus niet toegestaan en levert een overtreding van artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit op. Het is daarbij niet relevant of er al dan niet werknemers in het pand aanwezig waren of alleen [A] als zelfstandige. Eiser is (onder andere) de overtreder van dit voorschrift. Eiser is namelijk een opdrachtgever zoals bedoeld in artikel 1.1, tweede lid aanhef en onder c, van het Arbobesluit – dat wordt ook niet betwist – en de opdrachtgever is zelf op grond van artikel 9.6 van het Arbobesluit gehouden tot naleving van artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit. Op grond van artikel 9.9b, eerste lid, aanhef en onder d, van het Arbobesluit, heeft de minister voor die overtreding een bestuurlijke boete aan eiser kunnen opleggen.
Hoogte van de boete
3. De minister heeft in het verweerschrift aangegeven dat de boete met 50% van het normbedrag gematigd moet worden vanwege de kleinschaligheid van het project. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 november 2024. [3] De minister vraagt de rechtbank om de boete vast te stellen op een bedrag van € 6.750 (zijnde 50% van het normbedrag).
4. Eiser voert aan dat de boete nog verder gematigd dient te worden tot 75%. Hij voert daarbij aan dat er geen werknemers blootgesteld zijn aan asbest, er maar enkele dagen is gewerkt in plaats van weken, eiser geen personeel in dienst heeft en geen professionele partij is die zich bezighoudt met de renovatie van vastgoed. Bovendien is eiser direct in actie gekomen nadat hij wist dat er asbest aanwezig was in het pand.
5. De rechtbank oordeelt dat een matiging van de boete met 50% op zijn plaats is vanwege de kleinschaligheid van het project. Er bestaat geen aanleiding om de boete nog verder te matigen tot 75%. Uit het dossier blijkt inderdaad dat eiser direct in actie is gekomen toen de asbest werd geconstateerd, maar dat op zichzelf is onvoldoende voor een verdergaande matiging. Er kan weliswaar aanleiding bestaan voor matiging van de boete als er direct na de overtreding adequate maatregelen worden getroffen maar het gaat daarbij om maatregelen die zien op het voorkomen van dezelfde of soortgelijke overtredingen. Daarvan is hier niet gebleken. Met de matiging van 50% is bovendien al rekening gehouden met de kleinschaligheid van het project, het feit dat alleen [A] is blootgesteld aan asbest, dat er maar enkele dagen gewerkt is en dat eiser geen personeel in dienst heeft. In die zin is deze situatie vergelijkbaar met de situatie zoals in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2024.
Openbaarmaking inspectiegegevens
6. Eiser voert aan dat de minister de inspectiegegevens niet openbaar had mogen maken. Er is geen sprake van een overtreding. Bovendien heeft de minister niet onderbouwd waarom eisers naam moet worden vermeld en waarom het belang van openbaarmaking in dit geval zwaarder zou wegen dan de eerbiediging van eisers privéleven en de bescherming van zijn persoonsgegevens. Openbaarmaking van eisers naam is daarmee in strijd met de Wet open overheid (Woo) en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
7. De rechtbank stelt voorop dat er sprake is van een overtreding van artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit. Op grond van de Beleidsregel openbaarmaking inspectiegegevens bij zware of ernstige asbestovertredingen maakt de minister in zo’n geval onder andere de naam van de overtreder bekend. Anders dan eiser stelt, heeft de minister dit wel toegelicht en onderbouwd in het bestreden besluit. De minister heeft zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat er geen ruimte is voor een afweging van het belang van openbaarmaking tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van eiser. In artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo is bepaald dat het openbaar maken van informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. In artikel 5.1, zevende lid, van de Woo is echter bepaald dat onder meer het tweede lid van dat artikel niet van toepassing is op milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld, zijn dit soort inspectiegegevens milieu-informatie in de zin van Wet openbaarheid van bestuur. [4] Aangezien in de Woo dezelfde definitie van milieu-informatie is opgenomen, is dat nu niet anders. De rechtbank stelt verder vast dat het begrip ‘milieu-informatie met betrekking op emissies in het milieu’ ruim moet worden uitgelegd [5] en er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat deze ruime uitleg met de komst van de Woo is ingeperkt. Eiser heeft ook niet gesteld dat hiervan sprake zou zijn. Er is dan ook geen ruimte voor een belangenafweging. Van strijd met de Woo is geen sprake. Dat de openbaarmaking in strijd zou zijn met de AVG is niet onderbouwd of gebleken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit voor zover die zien op de boetehoogte. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door de boete vast te stellen op € 6.750 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Eiser heeft al een vergoeding van zijn proceskosten tijdens de bezwaarfase ontvangen van de minister. De minister moet ook eisers proceskosten in beroep vergoeden. Deze vergoeding wordt vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht en bedraagt € 1.814 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 907 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 oktober 2024 voor wat betreft de hoogte van de boete;
- herroept het besluit van 6 februari 2024 voor wat betreft de hoogte van de boete;
- stelt de boete vast op € 6.750 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 18 oktober 2024;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.S. Dorsman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Naast de boete voor deze overtreding is in eerste instantie een boete opgelegd voor overtreding van artikel 2.28, eerste lid, van het Arbobesluit. Die boete is in bezwaar ingetrokken.
2.Het boetenormbedrag voor een dergelijke overtreding is € 13.500. De minister heeft dit gematigd met 25% in verband met de omstandigheid dat eiser een vastgoedbezitter zonder werknemers is.
4.Zie bijvoorbeeld ro 3.3 van de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2019 ECLI:NL:RVS:2019:1042.
5.Zie bijvoorbeeld ro 6.3 van de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:153.