ECLI:NL:RBMNE:2025:4085

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
UTR 23/3652 t/m UTR 23/3680 en UTR 23/3682 t/m UTR 23/3696
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [plaats 1]. De heffingsambtenaar had op 28 februari 2022 de waarde van diverse onroerende zaken in [plaats 2] vastgesteld voor het belastingjaar 2022. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, waarop de heffingsambtenaar op 12 mei 2023 het bezwaar gegrond verklaarde voor een aantal woningen, maar de waarden van andere woningen handhaafde. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de rechtbank op 16 juni 2025 de zaak heeft behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiseres in zijn beroepschrift en tijdens de zitting geen concrete gronden heeft aangevoerd, waardoor de rechtbank deze stellingen buiten beschouwing heeft gelaten. Het verzoek van eiseres om heropening van het onderzoek is afgewezen, omdat de gemachtigde niet heeft geconcretiseerd waarom heropening noodzakelijk was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar correct was vastgesteld op € 592,- en dat er geen aanleiding was om een hogere vergoeding toe te kennen. Eiseres heeft ook een verzoek ingediend voor immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding en heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/3652 t/m UTR 23/3680 en UTR 23/3682 t/m UTR 23/3696

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [plaats 1], verweerder
(gemachtigde: mr. M.A.E. van Dop).

Inleiding

1.1
In de beschikking van 28 februari 2022 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van diverse onroerende zaken in [plaats 2] voor het belastingjaar 2022 naar de waardepeildatum 1 januari 2021 als volgt vastgesteld:
Zaaknummer
Object
Type object
Vastgestelde waarde
UTR 23/3652
[adres 1] [plaats 2]
Woning
€ 219.000,-
UTR 23/3653
[adres 2] [plaats 2]
Woning
€ 255.000,-
UTR 23/3654
[adres 3] [plaats 2]
Woning
€ 190.000,-
UTR 23/3655
[adres 4] [plaats 2]
Woning
€ 201.000,-
UTR 23/3656
[adres 5] [plaats 2]
Woning
€ 201.000,-
UTR 23/3657
[adres 6] [plaats 2]
Woning
€ 190.000,-
UTR 23/3658
[adres 7] [plaats 2]
Woning
€ 209.000,-
UTR 23/3659
[adres 8] [plaats 2]
Woning
€ 195.000,-
UTR 23/3660
[adres 9] [plaats 2]
Woning
€ 201.000,-
UTR 23/3661
[adres 10] [plaats 2]
Woning
€ 190.000,-
UTR 23/3662
[adres 11] [plaats 2]
Woning
€ 198.000,-
UTR 23/3663
[adres 12] [plaats 2]
Woning
€ 198.000,-
UTR 23/3664
[adres 13] [plaats 2]
Woning
€ 196.000,-
UTR 23/3665
[adres 14] [plaats 2]
Woning
€ 219.000,-
UTR 23/3666
[adres 15] [plaats 2]
Woning
€ 209.000,-
UTR23/3667
[adres 16] [plaats 2]
Woning
€ 195.000,-
UTR 23/3668
[adres 17] [plaats 2]
Woning
€ 201.000,-
UTR 23/3669
[adres 18] [plaats 2]
Woning
€ 190.000,-
UTR 23/3670
[adres 19] [plaats 2]
Woning
€ 198.000,-
UTR 23/3671
[adres 20] [plaats 2]
Woning
€ 198.000,-
UTR 23/3672
[adres 21] [plaats 2]
Woning
€ 196.000,-
UTR 23/3673
[adres 22] [plaats 2]
Woning
€ 219.000,-
UTR 23/3674
[adres 23] [plaats 2]
Woning
€ 207.000,-
UTR 23/3675
[adres 24] [plaats 2]
Woning
€ 196.000,-
UTR 23/3676
[adres 25] [plaats 2]
Woning
€ 166.000,-
UTR 23/3677
[adres 26] [plaats 2]
Woning
€ 153.000,-
UTR 23/3678
[adres 27] [plaats 2]
Woning
€ 194.000,-
UTR 23/3679
[adres 28] [plaats 2]
Woning
€ 186.000,-
UTR 23/3680
[adres 33] [plaats 2]
Woning
€ 188.000,-
UTR 23/3682
[adres 31] [plaats 2]
Woning
€ 202.000,-
UTR 23/3683
[adres 30] [plaats 2]
Woning
€ 196.000,-
UTR 23/3684
[adres 32] [plaats 2]
Woning
€ 194.000,-
UTR 23/3685
[adres 34] [plaats 2]
Woning
€ 194.000,-
UTR 23/3686
[adres 35] [plaats 2]
Woning
€ 186.000,-
UTR 23/3687
[adres 36] [plaats 2]
Woning
€ 188.000,-
UTR 23/3688
[adres 37] [plaats 2]
Woning
€ 188.000,-
UTR 23/3689
[adres 38] [plaats 2]
Woning
€ 196.000,-
UTR 23/3690
[adres 39] [plaats 2]
Woning
€ 194.000,-
UTR 23/3691
[adres 40] [plaats 2]
Woning
€ 194.000,-
UTR 23/3692
[adres 41] [plaats 2]
Woning
€ 186.000,-
UTR 23/3693
[adres 42] [plaats 2]
Woning
€ 188.000,-
UTR 23/3694
[adres 43] [plaats 2]
Woning
€ 202.000,-
UTR 23/3695
[adres 44] [plaats 2]
Woning
€ 196.000,-
UTR 23/3696
[adres 45] [plaats 2]
Woning
€ 194.000,-
1.2
Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiseres als eigenares van deze woningen ook een aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarden als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
1.3
Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 12 mei 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. De waarden van de woningen [adres 1] tot en met [adres 22] blijven gehandhaafd. De waarden van de woningen van [adres 23] tot en met [adres 45] zijn als volgt opnieuw vastgesteld:
Object
Nieuwe vastgestelde waarde
[adres 23] [plaats 2]
€ 222.000,-
[adres 24] [plaats 2]
€ 211.000,-
[adres 25] [plaats 2]
€ 181.000,-
[adres 26] [plaats 2]
€ 168.000,-
[adres 27] [plaats 2]
€ 209.000,-
[adres 28] [plaats 2]
€ 201.000,-
[adres 33] [plaats 2]
€ 203.000,-
[adres 31] [plaats 2]
€ 217.000,-
[adres 30] [plaats 2]
€ 211.000,-
[adres 32] [plaats 2]
€ 209.000,-
[adres 34] [plaats 2]
€ 209.000,-
[adres 35] [plaats 2]
€ 201.000,-
[adres 36] [plaats 2]
€ 203.000,-
[adres 37] [plaats 2]
€ 203.000,-
[adres 38] [plaats 2]
€ 211.000,-
[adres 39] [plaats 2]
€ 209.000,-
[adres 40] [plaats 2]
€ 209.000,-
[adres 41] [plaats 2]
€ 201.000,-
[adres 42] [plaats 2]
€ 203.000,-
[adres 43] [plaats 2]
€ 217.000,-
[adres 44] [plaats 2]
€ 211.000,-
[adres 45] [plaats 2]
€ 209.000,-
1.3
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
Het beroep is behandeld op de zitting van 16 juni 2025. De gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de heffingsambtenaar en [naam] (de heffingsambtenaar) hebben deelgenomen aan de zitting.
1.5
De rechtbank heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. De gemachtigde van eiseres heeft na het sluiten van het onderzoek een brief gestuurd met het verzoek om heropening van het onderzoek en een nadere mondelinge behandeling te organiseren. De rechtbank zal onder punt 3 ingaan op dit verzoek.

Overwegingen

Procedeergedrag
2. Bij de beoordeling van dit beroep bewaakt de rechtbank de goede procesorde en neemt daarbij het volgende in aanmerking. De door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschriften, de latere brieven en ‘pinpointbrieven’ staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. Daar kan de rechtbank niets mee en de rechtbank zal die stellingen dan ook verder buiten beschouwing laten. Het risico dat daarbij een stelling niet wordt behandeld die in een concreet voorliggende zaak mogelijk met enig succes zou kunnen worden verdedigd, is het rechtstreeks gevolg van de wijze van procederen door de gemachtigde van eiseres en komt derhalve voor rekening van eiseres namens wie hij optreedt. [1] De goede procesorde verzet zich vervolgens tegen het betrekken van standpunten in beroep, als de rechtbank of de heffingsambtenaar zich daarop, door het late moment waarop ze zijn ingenomen (op zitting), onvoldoende heeft kunnen voorbereiden. In dit geval heeft de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift benadrukt dat de gemachtigde van eiseres in het beroepschrift geen concreet uitgewerkte, maar slechts algemene beroepsgronden formuleert. De rechtbank begrijpt hieruit dat de heffingsambtenaar vindt dat de wijze van procederen van de gemachtigde van eiseres, te weten door pas op de zitting concrete bezwaren aan te voeren, in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank is het daarmee eens. Daarom laat de rechtbank de op de zitting aangevoerde beroepsgronden buiten beschouwing.
2.1
Dat betekent dat de gemachtigde van eiseres, zowel in het beroepschrift, de latere brieven, de pinpointbrieven, als op de zitting geen concrete gronden heeft aangevoerd die mee kunnen worden genomen bij de beoordeling van het geschil.
Verzoek om heropening
3. De rechtbank heeft in het verzoek van de gemachtigde van eiseres (brief van
17 juni 2025) geen reden gezien om het onderzoek ter zitting te heropenen en een nadere zitting te houden. De gemachtigde van eiseres heeft niet nader geconcretiseerd waarom het onderzoek heropend zou moeten worden. Het verzoek om heropening van de zaak wordt om deze reden afgewezen.
Het geschil
4. Eiseres heeft een WOZ-beschikking met een aanslag OZB en watersysteemheffing opgelegd gekregen. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. De waarden van de woningen [adres 1] tot en met [adres 22] blijven gehandhaafd. De waarden van de woningen van [adres 23] tot en met [adres 45] zijn – conform het standpunt van eiseres in bezwaar – met €15.000,- verhoogd. De proceskosten van eiseres zijn vergoed voor een bedrag van
€ 592,-.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat zij het niet eens is met de hoogte van de proceskostenvergoeding. Daartoe voert zij in haar beroepschrift aan dat “
Het bezwaarschrift apert én volstrekt terecht gegrond [wordt] verklaard, doch de / bijbehorende PKV ad 592,euro {tot op heden óók nog niet uitbetaald!!} had moeten zijn 888,7 euro. Een factor van anderhalf is namelijk van toepassing bij mutatie van vier of méér objecten zoals in casu”. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiseres benadrukt dat een wegingsfactor van 1,5 van toepassing is en dat een proceskostenvergoeding van € 1.872,- toegekend moet worden. De gemachtigde van eiseres benadrukt hierbij dat het gaat om een oud-regime zaak.
Heeft eiseres procesbelang?
6. De rechtbank stelt voorop dat de hoogte van de proceskostenvergoeding in beginsel geen procesbelang meer oplevert. Uit de rechtspraak van de verschillende appelcolleges, [2] volgt dat daarop een uitzondering moet worden gemaakt als (i) het betrokken bestuursorgaan zijn besluit in bezwaar heeft herroepen zonder daarbij een vergoeding van bezwaarkosten toe te kennen, terwijl daar wel om was gevraagd, of (ii) als de hoogte van een toegekende vergoeding van bezwaarkosten in geschil is. De rechterlijke beoordeling blijft dan in beginsel beperkt tot de gegeven beslissing over de bezwaarkosten als zodanig. Omdat eiseres de hoogte van de toegekende proceskosten in bezwaar heeft betwist is er in dit geval naar het oordeel van de rechtbank dus sprake van procesbelang.
Is de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar juist vastgesteld?
7. Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het eerste en tweede lid worden de te vergoeden proceskosten vermenigvuldigd met de daar bepaalde factor. Op grond van het overgangsrecht blijft deze wettelijke vermenigvuldigingsfactor in dit geval echter buiten toepassing, omdat de aanslag en de uitspraak op bezwaar van voor 1 januari 2024 dateren. [3] De rechtbank bepaalt de wegingsfactor voor de proceskosten daarom overeenkomstig haar uitgangspunten. [4]
8. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en de hoorzitting bijgewoond. De vergoeding voor rechtsbijstand bedraagt in totaal € 592,-. Volgens eiseres had de heffingsambtenaar factor 1,5 moeten hanteren vanwege samenhang van zaken. De rechtbank is het niet eens met eiseres. Eiseres heeft één bezwaarschrift ingediend voor meerdere (in één aanslagbiljet vervatte) waardebeschikkingen. Daarom is in de bezwaarfase voor de toepassing van de regeling inzake proceskostenvergoeding sprake van één zaak. [5] Daarom had de heffingsambtenaar, anders dan eiseres stelt, geen aanleiding hoeven zien om een factor voor samenhangende zaken te hanteren. De proceskostenvergoeding is daarom in bezwaar terecht vastgesteld op € 592,-. De beroepsgrond slaagt niet.
WOZ-waarde te hoog
9. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres zich nog op het standpunt gesteld dat de waarde van de woningen met 15 % zouden moeten worden verlaagd. De rechtbank is het met de heffingsambtenaar eens is dat de aangevoerde beroepsgrond in strijd is met de goede procesorde, omdat de gemachtigde van eiseres dit pas op de zitting heeft aangevoerd. De rechtbank laat deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing en verwijst daarvoor naar hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 2. Overigens heeft eiseres deze stellingname verder ook niet onderbouwd.
Proceskosten van de heffingsambtenaar
10. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank verzocht om de gemachtigde van eiseres in de proceskosten van de heffingsambtenaar te veroordelen. De heffingsambtenaar heeft dit verzoek op zitting ingetrokken. Dat betekent dat de rechtbank daarover geen beslissing meer hoeft te nemen.
Het verzoek om vergoeding van de immateriële schade
11. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst het verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
12. De redelijke termijn is in principe overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan 2 jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep als uitgangspunt redelijk.
13. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Voor de hoogte van de schadevergoeding is het uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
14. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift (17 maart 2022) en de dag van deze uitspraak is een periode van ongeveer 3 jaar en (naar boven afgerond) 4 maanden verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat in deze zaken de redelijke termijn is overschreden met 1 jaar en 4 maanden en dat een schadevergoeding moet worden toegekend.
15. Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het derde lid geldt voor de schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn een wettelijk tarief van € 50,- per half jaar. Op grond van het overgangsrecht is die bepaling in deze zaak niet van toepassing, omdat de redelijke termijn voor 1 januari 2024 is aangevangen. [6] Daarom geldt hier nog het oude wettelijke tarief van
€ 500,- per half jaar. Vanwege de overschrijding met 1 jaar en 4 maanden heeft eiseres dus recht op € 1.500,-.
16. De veroordeling tot vergoeding van die schade moet naar evenredigheid worden uitgesproken ten laste van de heffingsambtenaar respectievelijk de Staat der Nederlanden (de Staat). De rechtbank stelt vast dat de bezwaarfase is geëindigd met de uitspraak op bezwaar van 12 mei 2023. De bezwaarfase heeft daarmee ruim 14 maanden geduurd en daarmee, naar beneden afgerond, 7 maanden te lang. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf het moment van ontvangst van het beroepschrift op 21 juli 2023 tot de uitspraakdatum, ongeveer 24 maanden geduurd. De rechtbank heeft daarmee het aan haar toe te rekenen deel van de redelijke termijn van 18 maanden met, naar boven afgerond, 6 maanden overschreden. De ‘overgebleven’ twee maanden is aan niemand toe te rekenen, aangezien dat, afgerond, de periode is tussen de uitspraak op bezwaar en de ontvangst van het beroepschrift. De heffingsambtenaar is daarom voor 7/13 verantwoordelijk voor de termijnoverschrijding en de Staat voor 6/13. Hierdoor komt € 807,69 (7/13 deel van € 1.500,-) voor rekening van de heffingsambtenaar en € 692,31 (6/13 deel van € 1.500,-) voor rekening van de Staat.

Conclusie en gevolgen

17. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Bij deze uitkomst is geen ruimte voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn wordt het verzoek om immateriële schadevergoeding toegewezen.
18. Omdat de rechtbank de verzochte schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn toekent, is er ook aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De rechtbank volgt hierin het uitgangspunt van de Hoge Raad om 1 punt toe te kennen met een wegingsfactor van 0,25 [7] . Omdat het beroep ongegrond is, worden er geen andere punten toegekend. Een punt heeft in beroep een waarde van € 907,-. Het gaat om een bedrag van € 907,- * 0,25 = € 226,75.
19. Voor de vergoeding van het griffierecht sluit de rechtbank aan bij het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024. Nu het verzoek om immateriële schadevergoeding is gedaan vóór de datum van dit arrest en de redelijke termijn al vóór deze datum was overschreden, zal de rechtbank de heffingsambtenaar opdragen het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.
20. De rechtbank wijst de heffingsambtenaar erop dat hij op grond van deze uitspraak de te vergoeden bedragen voor proceskosten en immateriële schadevergoeding uitsluitend mag uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres. Dat volgt uit artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, waarvoor geen overgangsrecht geldt
.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € € 807,69,-;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 692,31;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van € 226,75 aan proceskosten aan eiseres;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Barmentlo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2025.
de rechter is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:475, r.o. 5.1.4.
2.Uitspraken van de CRvB van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:636, r.o. 4.9, de ABRvS van
3.Artikel IV, onder a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
4.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481, overwegingen 15-31.
5.vgl. HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3953 en hof Arnhem-Leeuwarden 20 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8134 r.o. 4.11.
6.Artikel IV, onder b, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
7.HR 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.