2.1Dat betekent dat de gemachtigde van eiseres, zowel in het beroepschrift, de latere brieven, de pinpointbrieven, als op de zitting geen concrete gronden heeft aangevoerd die mee kunnen worden genomen bij de beoordeling van het geschil.
3. De rechtbank heeft in het verzoek van de gemachtigde van eiseres (brief van
17 juni 2025) geen reden gezien om het onderzoek ter zitting te heropenen en een nadere zitting te houden. De gemachtigde van eiseres heeft niet nader geconcretiseerd waarom het onderzoek heropend zou moeten worden. Het verzoek om heropening van de zaak wordt om deze reden afgewezen.
4. Eiseres heeft een WOZ-beschikking met een aanslag OZB en watersysteemheffing opgelegd gekregen. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. De waarden van de woningen [adres 1] tot en met [adres 22] blijven gehandhaafd. De waarden van de woningen van [adres 23] tot en met [adres 45] zijn – conform het standpunt van eiseres in bezwaar – met €15.000,- verhoogd. De proceskosten van eiseres zijn vergoed voor een bedrag van
€ 592,-.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat zij het niet eens is met de hoogte van de proceskostenvergoeding. Daartoe voert zij in haar beroepschrift aan dat “
Het bezwaarschrift apert én volstrekt terecht gegrond [wordt] verklaard, doch de / bijbehorende PKV ad 592,euro {tot op heden óók nog niet uitbetaald!!} had moeten zijn 888,7 euro. Een factor van anderhalf is namelijk van toepassing bij mutatie van vier of méér objecten zoals in casu”. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiseres benadrukt dat een wegingsfactor van 1,5 van toepassing is en dat een proceskostenvergoeding van € 1.872,- toegekend moet worden. De gemachtigde van eiseres benadrukt hierbij dat het gaat om een oud-regime zaak.
Heeft eiseres procesbelang?
6. De rechtbank stelt voorop dat de hoogte van de proceskostenvergoeding in beginsel geen procesbelang meer oplevert. Uit de rechtspraak van de verschillende appelcolleges,volgt dat daarop een uitzondering moet worden gemaakt als (i) het betrokken bestuursorgaan zijn besluit in bezwaar heeft herroepen zonder daarbij een vergoeding van bezwaarkosten toe te kennen, terwijl daar wel om was gevraagd, of (ii) als de hoogte van een toegekende vergoeding van bezwaarkosten in geschil is. De rechterlijke beoordeling blijft dan in beginsel beperkt tot de gegeven beslissing over de bezwaarkosten als zodanig. Omdat eiseres de hoogte van de toegekende proceskosten in bezwaar heeft betwist is er in dit geval naar het oordeel van de rechtbank dus sprake van procesbelang.
Is de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar juist vastgesteld?
7. Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het eerste en tweede lid worden de te vergoeden proceskosten vermenigvuldigd met de daar bepaalde factor. Op grond van het overgangsrecht blijft deze wettelijke vermenigvuldigingsfactor in dit geval echter buiten toepassing, omdat de aanslag en de uitspraak op bezwaar van voor 1 januari 2024 dateren.De rechtbank bepaalt de wegingsfactor voor de proceskosten daarom overeenkomstig haar uitgangspunten.
8. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en de hoorzitting bijgewoond. De vergoeding voor rechtsbijstand bedraagt in totaal € 592,-. Volgens eiseres had de heffingsambtenaar factor 1,5 moeten hanteren vanwege samenhang van zaken. De rechtbank is het niet eens met eiseres. Eiseres heeft één bezwaarschrift ingediend voor meerdere (in één aanslagbiljet vervatte) waardebeschikkingen. Daarom is in de bezwaarfase voor de toepassing van de regeling inzake proceskostenvergoeding sprake van één zaak.Daarom had de heffingsambtenaar, anders dan eiseres stelt, geen aanleiding hoeven zien om een factor voor samenhangende zaken te hanteren. De proceskostenvergoeding is daarom in bezwaar terecht vastgesteld op € 592,-. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres zich nog op het standpunt gesteld dat de waarde van de woningen met 15 % zouden moeten worden verlaagd. De rechtbank is het met de heffingsambtenaar eens is dat de aangevoerde beroepsgrond in strijd is met de goede procesorde, omdat de gemachtigde van eiseres dit pas op de zitting heeft aangevoerd. De rechtbank laat deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing en verwijst daarvoor naar hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 2. Overigens heeft eiseres deze stellingname verder ook niet onderbouwd.
Proceskosten van de heffingsambtenaar
10. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank verzocht om de gemachtigde van eiseres in de proceskosten van de heffingsambtenaar te veroordelen. De heffingsambtenaar heeft dit verzoek op zitting ingetrokken. Dat betekent dat de rechtbank daarover geen beslissing meer hoeft te nemen.
Het verzoek om vergoeding van de immateriële schade
11. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst het verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
12. De redelijke termijn is in principe overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan 2 jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep als uitgangspunt redelijk.
13. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Voor de hoogte van de schadevergoeding is het uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
14. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift (17 maart 2022) en de dag van deze uitspraak is een periode van ongeveer 3 jaar en (naar boven afgerond) 4 maanden verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat in deze zaken de redelijke termijn is overschreden met 1 jaar en 4 maanden en dat een schadevergoeding moet worden toegekend.
15. Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het derde lid geldt voor de schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn een wettelijk tarief van € 50,- per half jaar. Op grond van het overgangsrecht is die bepaling in deze zaak niet van toepassing, omdat de redelijke termijn voor 1 januari 2024 is aangevangen.Daarom geldt hier nog het oude wettelijke tarief van
€ 500,- per half jaar. Vanwege de overschrijding met 1 jaar en 4 maanden heeft eiseres dus recht op € 1.500,-.
16. De veroordeling tot vergoeding van die schade moet naar evenredigheid worden uitgesproken ten laste van de heffingsambtenaar respectievelijk de Staat der Nederlanden (de Staat). De rechtbank stelt vast dat de bezwaarfase is geëindigd met de uitspraak op bezwaar van 12 mei 2023. De bezwaarfase heeft daarmee ruim 14 maanden geduurd en daarmee, naar beneden afgerond, 7 maanden te lang. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf het moment van ontvangst van het beroepschrift op 21 juli 2023 tot de uitspraakdatum, ongeveer 24 maanden geduurd. De rechtbank heeft daarmee het aan haar toe te rekenen deel van de redelijke termijn van 18 maanden met, naar boven afgerond, 6 maanden overschreden. De ‘overgebleven’ twee maanden is aan niemand toe te rekenen, aangezien dat, afgerond, de periode is tussen de uitspraak op bezwaar en de ontvangst van het beroepschrift. De heffingsambtenaar is daarom voor 7/13 verantwoordelijk voor de termijnoverschrijding en de Staat voor 6/13. Hierdoor komt € 807,69 (7/13 deel van € 1.500,-) voor rekening van de heffingsambtenaar en € 692,31 (6/13 deel van € 1.500,-) voor rekening van de Staat.