Overwegingen
5. Een voorzieningenprocedure is een spoedprocedure, bedoeld om te voorkomen dat er iets onomkeerbaars gebeurt voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter treft dus alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat gelet op de betrokken belangen, vereist.Daarbij moet de voorzieningenrechter inschatten of het bestreden besluit in de beroepsprocedure in stand zal blijven. Hoe kleiner de kans is dat het bestreden besluit wordt vernietigd, hoe minder ruimte de voorzieningenrechter heeft om een voorlopige voorziening te treffen. Als nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak kan de voorzieningenrechter ook meteen op het beroep beslissen.
6. De voorzieningenrechter vindt dat deze zaak zich er niet voor leent om ook al op het beroep te beslissen. Tegen het besluit van het college om de omgevingsvergunning te verlenen, hebben namelijk ook anderen beroep bij deze rechtbank ingesteld. Door nu al op het beroep van verzoekers te beslissen, zouden de beroepen uit elkaar gaan lopen terwijl ze over hetzelfde besluit en gedeeltelijk over dezelfde rechtsvragen gaan. De voorzieningenrechter vindt het wenselijk dat de beroepen door dezelfde kamer van de rechtbank worden behandeld en beoordeeld.
7. Het beroepschrift in deze procedure is daarnaast omvangrijk: het beroepschrift telt 28 pagina’s en in reactie op het verweerschrift hebben verzoekers nog eens 16 pagina’s in het geding gebracht. Deze spoedprocedure leent zich er niet voor om alle gronden van verzoekers tot in detail te bespreken. De procedure bij de voorzieningenrechter biedt namelijk maar beperkt ruimte voor een diepgravende beoordeling van uitgebreide standpunten die de rechtmatigheid van een besluit raken. Veel gronden van verzoekers gaan bovendien over de al dan niet gebrekkige motivering van het besluit. Dit zijn gronden, die indien nodig en mogelijk, gerepareerd kunnen worden door het college in de beroepsprocedure. De voorzieningenrechter zal zich daarom op die punten beperken tot de inschatting of die gronden uiteindelijk tot de vernietiging van het bestreden besluit zullen leiden.
8. De rechtbank zal alle gronden uiteraard wel beoordelen bij de behandeling van de beroepszaken. Daar is dan meer tijd en ruimte voor. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de beroepsprocedure niet.
9. Vergunninghouder zal eind augustus (na de bouwvakantie) starten met de bouwwerkzaamheden. De bouwwerkzaamheden zullen naar verwachting binnen vier maanden daarna worden afgerond, waarna de flexwoningen meteen in gebruik kunnen worden genomen. Nu er in de beroepsprocedure nog geen zitting is gepland, zal de rechtbank tegen die tijd waarschijnlijk nog geen uitspraak hebben gedaan op het beroep van verzoekers. Dat betekent dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij een beslissing van de voorzieningenrechter over hun verzoek.
Rechtmatigheid van het bestreden besluit.
10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat op 1 januari 2024 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingetrokken en de Omgevingswet in werking is getreden. Omdat vergunninghouder de omgevingsvergunning echter vóór die datum heeft aangevraagd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
11. Het college heeft verzoekers 1 t/m 4 met het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belanghebbenden zouden zijn bij de omgevingsvergunning. Verzoekers bestrijden dat. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het college bij verlening van de omgevingsvergunning terecht de reguliere voorbereidingsprocedure heeft toegepast, zodat alleen belanghebbenden daartegen op konden komen.Verzoeker 5 is door het college wél als belanghebbende aangemerkt. Gelet op de zeer korte afstand tot - en het directe zicht op de planlocatie vanaf het perceel van verzoeker 5, is dat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook terecht geweest. Dat betekent dat de voorzieningenrechter al over die boeg toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoekschrift. De belanghebbendheid van verzoekers 1 t/m 4 kan daarom geheel ter beoordeling van de rechtbank in de beroepsprocedure worden overgelaten.
12. Verzoekers voeren aan dat niet is voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, zodat de omgevingsvergunning in strijd is met het Paraplubestemmingsplan Wonen en Parkeren.Kort gezegd, moeten er volgens verzoekers 34 in plaats van 33 parkeerplaatsen worden aangelegd.
13. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op de zitting duidelijk is geworden dat het perceel genoeg ruimte biedt voor 34 parkeerplaatsen en dat het college bereid is om de omgevingsvergunning daar indien nodig, op aan te passen. Voor zover de omgevingsvergunning wat het parkeren betreft dus al gebrekkig is, kan dat in de beroepsprocedure worden hersteld. Voor het treffen van een voorziening om die reden, is dan minder ruimte.
14. Verzoekers voeren verder aan dat de omgevingsvergunning in strijd met de Crisis- en herstelwet (Chw) en met artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht (Bor), in feite voor langer dan 15 jaar is verleend door de gebrekkige formulering van het vergunningvoorschrift waarin die duur is opgenomen. Het college laat de vijftienjaarstermijn ten onrechte pas ingaan op het moment dat de bouw gereed is. Dat het perceel in bestaande toestand zou moeten worden hersteld wordt bovendien helemaal niet vermeld, aldus verzoekers.
15. De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat de Chw noch het Bor een maximale termijn van vijftien jaar voorschrijft voor omgevingsvergunningen als deze. Artikel 5.16 van het Bor regelt alleen dat áls het college een tijdelijke bouwvergunning voor 15 jaar of korter wil verlenen, het college in de vergunning de verplichting moet opnemen dat vergunninghouder na afloop van die termijn de voor de verlening bestaande toestand hersteld moet hebben.
16. Verder overweegt de voorzieningenrechter ook ten aanzien van dit betoog dat het betreffende vergunningvoorschrift, voor zover dat al gebrekkig is, in de beroepsprocedure kan worden hersteld. Ook hiertoe heeft het college zich op de zitting bereid verklaard. Voor het treffen van een voorziening om die reden, is dan minder ruimte.
17. Verzoekers voeren verder aan dat het college zijn keuze voor deze locatie onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en onderbouwd, terwijl het college daar wel toe is gehouden gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:974. Volgens verzoekers is de locatie vergeleken met de andere locaties uit de zogenoemde ‘groslijst’, geheel niet geschikt. 18. De voorzieningenrechter volgt verzoekers hierin niet. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat het college moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend, inclusief de daarin opgenomen locatie. Dat betekent onder meer dat als het project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven alleen dan tot weigering van de vergunning kan leiden als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarbij geldt dat het niet aan het college is om alternatieve locaties aan te dragen.De Afdelingsuitspraak waar verzoekers naar verwijzen maakt dat niet anders. In die zaak ging het om de vaststelling van een bestemmingsplan door de gemeenteraad. Die bevoegdheid is niet vergelijkbaar met die van het college om
op aanvraagvan het bestemmingsplan af te wijken in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter ziet tot slot dat verzoekers zelf alternatieve locaties hebben genoemd, maar niet hebben onderbouwd of aannemelijk hebben gemaakt dat die locaties ook tot een gelijkwaardig resultaat kunnen leiden met aanmerkelijk minder bezwaren. In dit betoog bestaat dus geen aanleiding voor het treffen van een voorziening.
Ladder voor duurzame verstedelijking
19. Verzoekers voeren verder aan dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening is verleend. Het perceel ligt niet in bestaand stedelijk gebied gelet op de daarop rustende bestemming ‘Tuin’ en de omliggende groenbestemmingen, en de behoefte aan (kleine) flexwoningen op deze locatie is door het college onvoldoende onderbouwd. Een beschrijving aan de hand van actuele, concrete en cijfermatige gegevens ontbreekt. Bovendien is uit recent onderzoek van het Planbureau voor de leefomgeving gebleken dat de vraag naar flexwoningen met een gebruiksoppervlak van minder dan 50 m2 al jarenlang gering is.
20. De voorzieningenrechter volgt verzoekers hierin niet. Op het perceel rust niet alleen de bestemming ‘Tuin’ maar ook de bestemming ‘Wonen’, wat bebouwing ten behoeve van wonen ter plaatse reeds mogelijk maakt. Verder heeft het college erop gewezen dat het perceel aan de rand van een woonwijk ligt, nabij een sportcentrum, school, winkels en supermarkt en binnen de ontsluitingswegen (Bentz-Berg en Westelijke Parallelweg). Alleen ten noorden van de ontsluitingsweg Bentz-Berg ligt geen bebouwing, maar ten westen, zuiden en oosten van het perceel wel. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het perceel daarom worden beschouwd als behorende bij een reeds bestaand ‘stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’, zodat sprake is van stedelijk gebied.
21. Wat de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling betreft geldt dat de bestuursrechter alleen toetst of de beschrijving van die behoefte door het college (of in de documenten waar het college naar verwijst), niet zodanig gebrekkig is of zodanige leemten in kennis of dusdanige onjuistheden vertoont dat het college zich hierop niet heeft mogen baseren.Dit is een terughoudende toets. Het college heeft verwezen naar de woningcrisis in Nederland met name voor statushouders en starters, en de specifieke taakstelling van zijn gemeente voor de opvang van statushouders. Op de zitting heeft het college hieraan toegevoegd dat er geen twijfel kan bestaan over de behoefte aan de flexwoningen op deze locatie gelet op de vele reacties van potentiële huurders (zo’n 80 tot 100 inschrijvingen per woning). Het college heeft zich bereid verklaard om die behoefte indien nodig, cijfermatig te onderbouwen. In wat het college naar voren heeft gebracht twijfelt de voorzieningenrechter er niet aan dat het college het bestreden besluit, als dat al gebrekkig is op dit punt, in beroep alsnog toereikend kan motiveren. Voor het treffen van een voorziening om die reden, is dan minder ruimte.
Interim Omgevingsverordening
22. Verzoekers voeren aan dat de omgevingsvergunning in strijd is met artikel 9.15, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Interim Omgevingsvergunning provincie Utrecht (Iov). Dat het bouwplan zou passen binnen het Provinciaal Programma Wonen en werken 2023 is onjuist, en dat er geen bodemdaling optreedt als gevolg van de flexwoningen is niet onderbouwd met een deskundigenrapport.
23. De voorzieningenrechter volgt verzoekers hierin niet. In dit artikellid is bepaald dat een bestemmingsplan (waaronder mede wordt verstaan een omgevingsvergunning voor bouwen) dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, bestemmingen en regels kan bevatten voor woningbouw, mits de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken en niet leidt tot extra bodemdaling. Tussen partijen is niet in geschil en de voorzieningenrechter stelt vast, dat het perceel op kaart 2 in de Iov is aangeduid als ‘Stedelijk gebied’ bij het thema ‘wonen, werken en recreëren’, zodat dit artikellid van toepassing is.
24. BRO heeft hierover in de ruimtelijke onderbouwing van 6 december 2024 overwogen dat de 24 flexwoningen die worden gebouwd geen uitbreiding zijn van de kern en dat sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Omdat de flexwoningen maximaal 15 jaar aanwezig zijn kan het perceel nadien weer voor andere bestemmingen gelden. Volgens BRO is het bouwplan daarom in lijn met de Iov. De enkele stelling van verzoekers dat dit onjuist zou zijn, doet de voorzieningenrechter niet twijfelen aan de overwegingen van BRO.
25. Wat de bodemdaling betreft heeft het college erop gewezen dat kleinschalige, tijdelijke bouw niet tot bodemdaling zal leiden, temeer nu de flexwoningen zullen worden gefundeerd met heipalen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen bodemdaling zal optreden. Verzoekers hebben daar niets tegenover gezet. Dat een en ander zou moeten worden onderbouwd met een deskundigenrapport is niet vereist. Ook in dit betoog bestaat dus geen aanleiding voor het treffen van een voorziening.
26. Verzoekers voeren aan dat woningbouw op deze locatie in strijd is met het gemeentelijk beleid. Uitgangspunt in dit beleid is dat woningbouw bij voorkeur plaatsvindt op inbreidingslocaties en het college gaat er ten onrechte vanuit dat het perceel als zodanig is aangemerkt. Op de visiekaart behorende bij de Structuurvisie Vianen 2030 is de wijk Helsdingen weliswaar aangewezen als inbreidingslocatie, maar het perceel valt daar buiten en is aangeduid als ‘agrarisch’. De visiekaart behorende bij de Omgevingsvisie Vijfheerenlanden van 8 februari 2024 is niet gedetailleerd genoeg, en volgens de (meer gedetailleerde) Gebiedsvisie Vianen van 20 maart 2025 maakt het perceel deel uit van de bestaande groenstructuur. Blijkens de Gebiedsvisie is het de bedoeling om die groenstructuur uit te werken naar een klimaat adaptief groen-blauwnetwerk. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat deze gebieden worden verhard, aldus verzoekers.
27. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vooropgesteld zij dat in deze beleidstukken inderdaad duidelijk naar voren komt dat woningbouw bij voorkeur plaatsvindt op inbreidingslocaties. Volgens het college is het perceel een inbreidingslocatie, maar de voorzieningenrechter kan dat zonder nadere onderbouwing niet volgen. Het perceel valt op de visiekaart uit de Structuurvisie inderdaad buiten de inbreidingslocatie Helsdingen. Ook op de visiekaart bij de Gebiedsvisie is het perceel, in tegenstelling tot andere wijken en locaties in Vianen, niet specifiek aangewezen als inbreidingslocatie. Tegelijkertijd merkt de voorzieningenrechter op dat de beleidsstukken niet uitsluiten dat op niet-inbreidingslocaties woningen gebouwd worden. Zo staat in de Structuurvisie alleen dat woningbouw
in principeop inbreidingslocaties plaatsvindt, maar ook dat afwijken bij kleine projecten mogelijk is.
28. Hoewel het college naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dus nog onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom het perceel als inbreidingslocatie moet worden gezien, of waarom het als niet-inbreidingslocatie toch tijdelijk met woningen bebouwd mag worden, geeft dat weinig ruimte voor het treffen van een voorziening. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers verder hebben aangevoerd over het gemeentelijk beleid namelijk vooralsnog geen belemmeringen om af te wijken van het uitgangspunt dat woningbouw bij voorkeur plaatsvindt op inbreidingslocaties. De voorzieningenrechter ziet inderdaad dat het perceel volgens de ‘economie kaart’ in de Structuurvisie deel uitmaakt van ‘kleinschalig agrarisch landschap (verbrede landbouw en landgoederen)’, maar ziet niet dat daar in de Structuurvisie restricties of regels voor zijn vastgesteld. Volgens BRO hoeft dit dan ook niet in de weg te staan aan woningbouw op deze locatie. Dat het perceel volgens de Gebiedsvisie deel zou uitmaken van de bestaande groenstructuur, zoals verzoekers stellen, ziet de voorzieningenrechter niet. Het perceel heeft op de visiekaart niet de donkergroene kleur die volgens de legenda hoort bij ‘bestaande groenstructuren in de wijk’.
29. Gelet op wat de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen, heeft hij geen twijfel dat het college in beroep alsnog voldoende toereikend kan onderbouwen dat (al dan niet als inbreidingslocatie) woningbouw op deze locatie in lijn is met het gemeentelijk beleid. Voor het treffen van een voorziening om die reden, is dan minder ruimte.
30. Verzoekers voeren aan dat de omgevingsvergunning in strijd is met het Bouwbesluit. Er worden warmtepompen en airco’s geïnstalleerd voor elk van de 24 flexwoningen. Het college heeft onvoldoende onderbouwd dat het maximale geluidsniveau van 40 dBdaarmee niet wordt overschreden.
31. De voorzieningenrechter volgt verzoekers hierin niet. Met de uitgebreide berekening in het verweerschrift heeft het college naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat het maximale geluidsniveau van 40 dB, ook bij cumulatie, geenszins wordt overschreden gelet op de afstand tussen de units en de percelen van omwonenden. Op de zitting hebben verzoekers nog aangevoerd dat dit zou moeten worden onderbouwd met een deskundigenrapport, maar dat is niet vereist. Ook in dit betoog bestaat dus geen aanleiding voor het treffen van een voorziening.
32. Verzoekers voeren tot slot aan dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren omdat er in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening Vijfheerenlanden 2023 (APV) een tweede uitrit wordt gerealiseerd voor het perceel, ten koste van openbaar groen. Bovendien wordt met de nieuwe uitrit een verkeersonveilige situatie gecreëerd. Omdat het perceel lager ligt dan de Uithoflaan waar de uitrit op uitkomt moeten auto’s over een relatief korte afstand een hellingshoek van 10 tot 15% overbruggen, waardoor zeer beperkt zich bestaat op het verkeer op de Uithoflaan. Dat desalniettemin sprake zou zijn van een verkeersveilige situatie had het college moeten onderbouwen met het rapport van een verkeersdeskundige, aldus verzoekers.
33. De voorzieningenrechter volgt verzoekers hierin niet. In artikel 2:12, tweede lid, aanhef en onder d, van de APV is bepaald dat het college een vergunning voor het aanleggen van een uitrit
kanweigeren als het perceel al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van de tweede uitweg ten koste gaat van het openbaar groen. Dat betekent dat het college een tweede uitrit om die reden kan weigeren, maar dat niet hoeft te doen. De voorzieningenrechter kan de keuze voor een nieuwe uitrit in dit geval volgen, omdat de oude uitrit uitkomt op een fietspad waar alleen het (gemotoriseerd) verkeer naar de bestaande woning gebruik van maakte. Deze oude uitrit zal met een paal afgesloten worden voor gemotoriseerd verkeer. Waar voorheen de uitrit van het perceel dus op een fietspad uitkwam, zal in de nieuwe situatie de uitrit op een reeds bestaande t-splitsing uitkomen.
34. Verder heeft het college, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, met de uitgebreide toelichting in het bestreden besluit voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een verkeersveilige situatie. Omdat er eerst een sloot moet worden overgestoken en een berm moet worden gepasseerd, is er voor de automobilisten voldoende tijd en mogelijkheid om het kruisende verkeer te bezien. Het college heeft hierover overlegd met zijn verkeersdeskundigen. Verder blijkt uit de stukken dat de toename van het aantal verkeersbewegingen past binnen de verkeerscapaciteit van de Uithoflaan. Ook hier geldt dat een deskundigenrapport niet is vereist. In dit betoog bestaat dus evenmin aanleiding voor het treffen van een voorziening.
35. Tot slot weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoekers die pleiten vóór schorsing van de bouw, af tegen de belangen van het college en vergunninghouder om met de bouw door te kunnen gaan.
36. Het belang van verzoekers is erin gelegen om niet tijdens de beroepsprocedure met de flexwoningen en huurders te worden geconfronteerd. Op de zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat haar bedrijfsbelang erin is gelegen dat de huidige afspraken met haar aannemer doorgang kunnen vinden en de bouwkosten (door indexering bij vertraging) niet verder op zullen lopen. Het college heeft belang bij het volbrengen van de taakstelling voor de opvang van statushouders binnen zijn gemeente. Op de zitting heeft het college ook gewezen op het algemeen belang om zo snel mogelijk woonruimte te kunnen bieden aan de mensen die daar om zitten te springen.
37. De voorzieningenrechter overweegt dat de eindsituatie niet onomkeerbaar is. De flexwoningen kunnen immers relatief snel worden afgebroken. De (contractuele en financiële) gevolgen daarvan komen voor rekening en risico van vergunninghouder die ervoor kiest om de omgevingsvergunning te gebruiken voordat die onherroepelijk is. Zoals hiervoor overwogen, geven de beroepsgronden van verzoekers de voorzieningenrechter weinig ruimte voor het treffen van een voorziening. Op sommige punten zal het college mogelijk nog extra uitleg moeten geven of het bestreden besluit in beperkte mate moeten aanpassen, maar deze mogelijke gebreken kunnen relatief eenvoudig hersteld worden. Dat maakt dat er in de belangenafweging minder ruimte is voor de belangen van verzoekers. Alles afwegend leggen de belangen van vergunninghouder en het college om door te kunnen gaan met de bouw meer gewicht in de schaal dan de belangen van verzoekers bij schorsing.