ECLI:NL:RBMNE:2025:4335

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 25/86
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering door het Uwv

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 12 augustus 2025, wordt de afwijzing van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. Eiseres, een grafisch vormgever, was op 23 augustus 2021 ziek uitgevallen en had na de wachttijd van 104 weken een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 21,02%, wat onder de vereiste 35% ligt voor recht op uitkering. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond in een bestreden besluit van 5 december 2024.

De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar partner aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het Uwv zijn besluiten mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, mits deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiseres voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, maar de rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende onderzoek hebben gedaan en dat de rapporten inzichtelijk en begrijpelijk zijn.

Eiseres heeft ook verzocht om een onafhankelijke verzekeringsarts aan te stellen, maar de rechtbank wijst dit verzoek af, omdat zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/86

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Uwv

(gemachtigde: S.N. Westmaas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiseres per 11 december 2023 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank beoordeelt het besluit van het Uwv aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
2. Eiseres is op 23 augustus 2021 ziek uitgevallen voor haar werk als grafisch vormgever voor gemiddeld 35,86 uur per week. Na het einde van de wachttijd van 104 weken heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd.
3. Met het besluit van 7 december 2023 heeft het Uwv de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering afgewezen, omdat eiseres voor 21,02% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 5 december 2024 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
4. Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar partner [naam] , en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordelingskader

6. Eiseres heeft recht op een WIA-uitkering als zij ten minste 35% arbeidsongeschikt is. [1] De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat eiseres als grafisch vormgever verdiende te vergelijken met het loon dat zij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
7. Bij het beoordelen van de zaak stelt de rechtbank voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal eisen voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze eisen voldoen. Om aannemelijk te maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.
8. Van belang is verder dat het in deze zaak gaat om een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres per het einde van de wachttijd, in dit geval 11 december 2023. Het gaat dus om de medische situatie van eiseres op die datum, de zogenoemde datum in geding.

Beoordeling door de rechtbank

De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
9. Eiseres voert aan dat het primaire verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat het fysieke onderzoek door de primaire verzekeringsarts ongeveer vijf minuten heeft geduurd. Tijdens dit onderzoek werd eiseres gevraagd om verschillende bewegingen te maken. Eiseres heeft aangeven dat dit eenmaal (al dan niet met pijn) lukt, maar meermaals enorm veel pijn doet. Dat hier geen verder onderzoek naar is gedaan en dat hierover niets is terug te vinden in het rapport van de primaire verzekeringsarts, geeft eiseres het gevoel dat haar pijnklachten niet serieus zijn genomen. Hierdoor is ook het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig geweest, omdat eiseres door hem niet opnieuw fysiek is onderzocht.
10. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en eiseres lichamelijk onderzocht. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en alle beschikbare medische informatie in zijn beoordeling betrokken, zo blijkt uit zijn rapport van 29 november 2024. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen lichamelijk onderzoek verricht. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de enkele omstandigheid dat het onderzoek in de primaire fase (relatief) kort heeft geduurd en in bezwaar geen lichamelijk onderzoek is verricht nog niet betekent dat sprake is van onzorgvuldig onderzoek. [2] De rechtbank ziet dat de primaire verzekeringsarts in verband met armklachten van eiseres, wel degelijk beperkingen heeft aangenomen en die beperkingen heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen in hun rapporten inzichtelijk gemotiveerd welke beperkingen uit de klachten van eiseres voortvloeien. De rapportages bevatten ook geen tegenstrijdigheden en zijn voldoende begrijpelijk. Eiseres heeft niet concreet gemaakt welke beperkingen enkel door het kortdurende fysieke onderzoek, door de verzekeringsarts zijn gemist of onderschat. De beroepsgrond slaagt niet.
De medische beoordeling
11. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zij meer en verdergaand beperkt is dan in de FML is opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte geen beperkingen aangenomen voor schrijven, schroefbewegingen, reiken en frequent reiken. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de verwijsbrief van haar huisarts, het eindverslag van haar fysiotherapeut en het intakeverslag van het revalidatiecentrum. Uit het intakeverslag van het revalidatiecentrum, waar eiseres een multidisciplinaire behandeling volgt, blijkt volgens eiseres dat de FML niet bij haar situatie past. Zo heeft eiseres na tien minuten achter de computer zitten al veel pijn, waardoor eiseres in ieder geval niet vier uur per dag met toetsenbord en/of muis kan werken.
12. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. In de FML zijn vanwege de klachten van eiseres onder andere beperkingen aangenomen ten aanzien van hand- en vingergebruik, werken met toetsenbord en muis, frequent reiken tijdens het werk, boven schouderhoogte actief zijn en werktijden. Dat er in de FML andere beperkingen aan de klachten van eiseres zijn gekoppeld dan eiseres had willen zien, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onjuist is. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de pijnklachten van eiseres, kan aan hoe eiseres zelf haar klachten ervaart geen doorslaggevende betekenis worden toegekend bij de medische beoordeling. Eiseres heeft met de ingebrachte medische stukken naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onjuist is. Uit deze stukken is de rechtbank niet gebleken dat eiseres meer of andere beperkingen zou hebben. Een verzekeringsarts beschikt, in tegenstelling tot de behandelaren van eiseres, over de specifieke deskundigheid om op basis van medisch objectiveerbare klachten en aandoeningen, beperkingen in arbeid vast te stellen. Het Uwv mag daarom in het geval van eiseres van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling uitgaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek om benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige
13. Eiseres verzoekt de rechtbank om benoeming van een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige, omdat alleen zo een eerlijke en objectieve beoordeling kan plaatsvinden die recht doet aan haar situatie.
14. Zoals de rechtbank onder rechtsoverweging 10 en 12 heeft overwogen, is zij van oordeel het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en ziet zij geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De rechtbank ziet ook geen reden om aan te nemen dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt, waardoor sprake zou zijn van een oneerlijk proces. [3] Eiseres heeft in bezwaar het intakeverslag van haar revalidatiecentrum overgelegd. Dit stuk is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beoordeling betrokken, zo blijkt uit de rapportage. Eiseres heeft de gelegenheid gehad om alles naar voren te brengen om tegenover het standpunt van het Uwv te stellen (equality of arms). De rechtbank wijst het verzoek om benoeming van een onafhankelijke verzekeringsarts daarom af.
Arbeidskundige beoordeling
15. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres geen gronden ingediend, behalve dat zij de functies vanwege haar medische situatie niet kan verrichten. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies door de arbeidsdeskundige. De arbeidskundige beoordeling is gebaseerd op de FML en de rechtbank acht de FML juist. In het arbeidsdeskundig rapport van 4 december 2024 is deugdelijk gemotiveerd dat de geduide voorbeeldfuncties de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden en dus passend zijn. Deze functies heeft het Uwv dan ook aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres ten grondslag mogen leggen. Eiseres is 21,02% arbeidsongeschikt.

Conclusie

16. Omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft eiseres geen recht op een WIA-uitkering. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond. Voor het vergoeden van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.N. van Ooijen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 5 van de Wet WIA.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 20 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2166, en van 3 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1331.
3.Uitspraak van de CRvB van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.