ECLI:NL:RBMNE:2025:4364

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 24/7611
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verklaring van geen bezwaar voor vertrouwensfunctie op basis van vertrouwelijke informatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2025, wordt de intrekking van een verklaring van geen bezwaar (VGB) van eiser door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beoordeeld. Eiser, die een vertrouwensfunctie vervulde bij een organisatie, was het niet eens met de intrekking van zijn VGB, die was gebaseerd op vertrouwelijke informatie en persoonlijke gedragingen die in strijd zouden zijn met de vereisten van de Wet veiligheidsonderzoeken. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom de intrekking gerechtvaardigd was, en dat er geen schending was van het zorgvuldigheidsbeginsel door het niet vragen van een zienswijze aan eiser. De rechtbank concludeert dat de minister beoordelingsruimte heeft bij het vaststellen van de geschiktheid van eiser voor de vertrouwensfunctie en dat de intrekking van de VGB evenredig is in het licht van de nationale veiligheid. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D.V.A. Brouwer),
en

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. van der Linden).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van een verklaring van geen bezwaar die eiser nodig heeft voor het vervullen van een vertrouwensfunctie bij de [organisatie] ([organisatie]). Eiser is het niet eens met die intrekking. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. De minister heeft op 29 januari 2024 de verklaring van geen bezwaar ingetrokken. Met het bestreden besluit van 28 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is minister bij dat besluit gebleven.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De minister heeft voor de gerubriceerde informatie die ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming een beroep gedaan op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 8 juli 2025 heeft de rechtbank beslist dat beperking van de kennisneming van die stukken gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de stukken.
6. De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [teamleider] (teamleider van eiser) en de gemachtigde van minister.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
7. Eiser vervulde de vertrouwensfunctie van Wetenschappelijk Medewerker bij de [organisatie]. Op 3 november 2026 is aan hem na een veiligheidsonderzoek een verklaring van geen bezwaar (VGB) afgegeven die eiser nodig had voor het vervullen van zijn functie omdat hij in die functie structureel in aanmerking komt met gerubriceerde informatie tot en met het niveau van staatsgeheim.
8. De minister is bekend geraakt met nieuwe feiten en omstandigheden die twijfels geven of de verklaring nog stand kan houden. Daarom is een nieuw veiligheidsonderzoek opgestart. [1]
9. Vervolgens heeft de minister bij besluit van 29 januari 2024 de VGB van eiser ingetrokken vanwege persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen. [2] Op grond van artikel 4:11, aanhef en onder c, van de Awb heeft de minister bij het nemen van dit besluit afgezien van het nemen van een voornemen.
10. De minister heeft de uitkomst van het veiligheidsonderzoek aan het besluit ten grondslag gelegd. Uit dat onderzoek is gebleken dat eiser (i) onvoldoende loyaal is geweest aan zijn werkgever, (ii) onvoldoende veiligheidsbewust is geweest van de risico’s die zijn verbonden aan de vertrouwensfunctie en (iii) zijn professionele integriteit heeft geschonden, zoals is omschreven in artikel 5 van de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021 en de daarbij behorende toelichting (de Beleidsregel). Daardoor zijn er onvoldoende waarborgen dat eiser zijn vertrouwensfunctie te allen tijde getrouwelijk zal vervullen. Gelet op de aard van de gegevens kan dit op grond van artikel 23 van Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) niet meer in detail worden toegelicht. Het belang van eiser om de VGB te houden weegt volgens de minister niet op tegen het zwaarwegende belang van de nationale veiligheid. De door eiser opgedane kennis en ervaring kan op een andere soortgelijke functie worden ingezet.
11. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Had de minister een zienswijze moeten vragen?
12. Eiser is het niet eens met de intrekking van zijn VGB. Als eerste grond heeft eiser aangevoerd dat de intrekking in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat er geen gelegenheid geboden is om een zienswijze in te dienen. Op het moment dat de VGB werd ingetrokken kon eiser namelijk geen gebruik maken van zijn VGB. Daarom had er gewoon een zienswijze gevraagd kunnen worden.
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom is afgezien van het vragen van een zienswijze. De minister heeft gemotiveerd dat het verder belasten van eiser met de uitoefening van een vertrouwensfunctie bij de [organisatie] een onaanvaardbaar risico is voor de nationale veiligheid. Dit veiligheidsrisico heeft er toe geleid dat eiser op grond van artikel 4:11, aanhef en onder c, van de Awb, niet in gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen. Dit is niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft de minister de VGB kunnen intrekken?
14. Eiser heeft ook aangevoerd dat de minister ten onrechte een hernieuwd veiligheidsonderzoek heeft uitgevoerd, en naar de rechtbank begrijpt, in het verlengde daarvan de VGB ten onrechte heeft ingetrokken. Eiser heeft diverse omstandigheden aangevoerd die mogelijk ten grondslag liggen aan het hernieuwde veiligheidsonderzoek en de daarop volgende intrekking van de VGB, met een uitleg waarom die omstandigheden eiser niet tegengeworpen kunnen worden.
15. Op grond van artikel 9 van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo) kan de minister een hernieuwd veiligheidsonderzoek instellen bij nieuw gebleken feiten en omstandigheden.
16. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wvo kan een VGB worden ingetrokken, indien uit een (hernieuwd) veiligheidsonderzoek naar voren komt dat er onvoldoende waarborgen zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen.
17. De rechtbank stelt vast dat de minister beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling of er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het bestuursorgaan van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of de minister redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. [3]
18. De rechtbank heeft de vertrouwelijke informatie, waarop het besluit is gebaseerd, ingezien op de locatie van de AIVD. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de vertrouwelijke informatie, de minister een hernieuwd veiligheidsonderzoek heeft kunnen instellen en in algemene zin de intrekking van de VGB voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van persoonlijke gedragingen en omstandigheden in de zin van artikel 7, tweede lid, onder d, van de Wvo. Wanneer sprake is van dergelijke persoonlijke gedragingen en omstandigheden wordt uitgewerkt in artikel 5 van de Beleidsregels en de daarbij behorende toelichting / de Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden. De minister heeft daarnaar verwezen en de specifieke criteria die van toepassing zijn op eiser benoemd: namelijk
loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn. De minister heeft toegelicht dat op grond van het veiligheidsonderzoek is geconstateerd dat eiser aan deze criteria niet voldoet omdat gebleken is dat hij onvoldoende loyaal is geweest aan zijn werkgever, dat hij onvoldoende veiligheidsbewust is geweest van de risico’s die zijn verbonden aan de vertrouwensfunctie en dat hij zijn professionele integriteit heeft geschonden. De minister heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom er onvoldoende waarborgen zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende verplichtingen getrouwelijk zal vervullen. [4] De beroepsgrond slaagt niet.
Is de intrekking evenredig?
19. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat het besluit om de VGB in te trekken onevenredig is. Eiser is van mening dat er toepassing gegeven moet worden aan artikel 4:84 van de Awb. Er is sprake van een inbreuk op de eer en goede naam van eiser die eiser zowel privé als in zijn professionele carrière schaadt. Er zijn namelijk negatieve uitlatingen gedaan over het karakter van eiser. Eiser sluit bovendien niet uit dat hij in de toekomst wederom een functie wil vervullen waarvoor een VGB vereist is, en dan zou gezien de huidige intrekking zijn loyaliteit in twijfel worden getrokken.
20. De rechtbank is van oordeel dat de intrekking van de VGB evenredig is en dat er geen reden voor de minister was om artikel 4:84 van de Awb toe te passen. De minister heeft onderkend dat de intrekking van de VGB ingrijpende gevolgen kan hebben voor eiser en heeft deze mogelijkheid bij zijn afweging in aanmerking genomen. Daarnaast heeft de minister toegelicht dat hij rekening heeft gehouden met de persoonlijke levenssfeer van eiser, door de inhoud van het bestreden besluit niet te delen met de werkgever van eiser dan wel andere derden. Ter zitting heeft de minister erop gewezen dat eiser nog gewoon werkzaam is voor zijn werkgever, zij het in een andere functie. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister de nationale veiligheid een groter gewicht heeft mogen toekennen dan het belang van eiser om zijn vertrouwensfunctie voort te zetten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de VGB van eiser terecht is ingetrokken. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2025.
De rechter is verhinderd om deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage juridisch kader
Artikel 7 van de Wet veiligheidsonderzoeken
1. Alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd, wordt ten aanzien van de betrokken persoon door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een veiligheidsonderzoek ingesteld.
2. Het veiligheidsonderzoek omvat het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt uitsluitend gelet op:
(…)
d. gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Artikel 9 van de Wet Veiligheidsonderzoeken
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd, na het verstrijken van een termijn van vijf jaren of een veelvoud daarvan sinds het afgeven van de verklaring of indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die een hernieuwd veiligheidsonderzoek rechtvaardigen, een veiligheidsonderzoek te doen instellen naar een persoon die een vertrouwensfunctie vervult. Voor het instellen van een hernieuwd veiligheidsonderzoek is de instemming van de betrokkene niet vereist.
2. Onder feiten en omstandigheden als bedoeld in het eerste lid kunnen worden gerekend gegevens die de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst heeft verkregen door het verzamelen van justitiële en strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en van gegevens als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES alsmede van gegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens en van gegevens verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel 10 van de Wet veiligheidsonderzoeken
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd tot het intrekken van de verklaring, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien een nieuw veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om vast te stellen dat voldoende waarborgen aanwezig zijn.
2 Indien een verklaring is ingetrokken, ontheft de werkgever de betrokken persoon zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen acht weken na de intrekking van de verklaring, uit de vertrouwensfunctie.
Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021
Bij de beoordeling van gegevens als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder d, van de wet wordt in ieder geval gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn.
Artikel 23 van Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten 2017
De hoofden van de diensten dragen zorg voor:
de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens;
de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn;
de veiligheid van de personen met wier medewerking gegevens worden verzameld.

Voetnoten

1.Artikel 9 van de Wet veiligheidsonderzoeken.
2.Op grond van artikel 10, eerste lid, juncto artikel 7, tweede lid, onder d, van de Wet veiligheidsonderzoeken en artikel 5 van de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2147, r.o. 11.2.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1776 en van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2601.