ECLI:NL:RBMNE:2025:4381

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 25/566
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beslissing van het Uwv inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. Eiser, die een WIA-uitkering aanvraagt, is het niet eens met de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage van 45,43% en stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank behandelt de zaak op basis van de beroepsgronden van eiser en de medische rapporten van het Uwv. Eiser heeft in het verleden een auto-ongeluk gehad en heeft zich sindsdien ziekgemeld. De rechtbank concludeert dat het Uwv zijn besluiten mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en dat deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd om de medische beoordeling van het Uwv te betwisten. De rechtbank wijst het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de beslissing van het Uwv in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/566

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Swart).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 11 december 2024, waarin het Uwv bij zijn beslissing blijft dat eiser recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45,43%. Eiser is het daarmee niet eens, omdat hij vindt dat hij volledig arbeidsongeschikt is (80-100%). De rechtbank beoordeelt de zaak aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiser was voorheen werkzaam als [functie] voor gemiddeld 43,04 uur per week. Op 1 mei 2019 heeft hij een auto-ongeval gehad en heeft zich per die datum ziekgemeld bij
ex-werkgever.
1.2.
Op 27 september 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Met de beslissing van 11 oktober 2021 heeft het Uwv geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen, omdat nog niet vaststaat wat de eerste ziektedag is en dus of eiser de wachttijd van 104 weken gaat bereiken. Op 25 december 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts heeft met het rapport van 30 december 2021 vastgesteld dat eiser vanaf 1 mei 2019 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest.
1.3.
Met het primaire besluit van 15 december 2022 heeft het Uwv beslist dat eiser recht heeft op een WIA-uitkering waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 45,43%.
1.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het bestreden besluit van 11 december 2024 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft beroep ingesteld en op 17 februari 2025 zijn gronden ingediend. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 27 juni 2025. Eiser en het Uwv zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Beoordelingskader

2. Bij het beoordelen van de zaak stelt de rechtbank voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal eisen voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze eisen voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.

Beoordeling door de rechtbank

De zorgvuldigheid van het medische onderzoek
3.1.
Eiser voert aan dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek, omdat in bezwaar geen fysiek onderzoek is verricht. Volgens eiser is een telefonisch spreekuur onvoldoende om de lichamelijke klachten goed te kunnen beoordelen. Daarbij merkt eiser op dat indien de rapporten van twee jaar eerder als consistent en voldoende worden geacht, de beoordelings- en herbeoordelingsruimte ernstig beperkt is. In dat geval zou volgens eiser sprake zijn van vooringenomenheid, aangezien op basis van de gegevens van het voorgaande onderzoek eenzelfde beslissing kan worden genomen zonder een aanvullend fysiek onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Ook merkt eiser op dat het onderzoek onnodig lang is blijven liggen.
3.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek onzorgvuldig te achten en overweegt hiertoe als volgt. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, eiser onderzocht op het fysieke spreekuur van 11 juli 2022 en heeft informatie opgevraagd bij de behandelend sector. De medische informatie is zichtbaar bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, een telefonisch spreekuur gehouden en de medische informatie zichtbaar bij de beoordeling betrokken. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven geen aanleiding te zien voor een fysiek spreekuur, omdat voldoende gegevens aanwezig zijn voor een beoordeling. Voor het rapport van 14 mei 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht en gerapporteerd dat er geen aanleiding bestaat voor een spreekuur gelet op de beschikbare medische informatie en de eerder gehouden fysieke en telefonische spreekuren. Uit de hiervoor beschreven onderzoeksactiviteiten van de verzekeringsartsen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd zodat het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen.
3.3.
De rechtbank neemt daarbij in overweging dat in de bezwaarfase sprake is van een heroverweging en geen herbeoordeling. Het is aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om te beoordelen of in de primaire fase de medische beoordeling op juiste wijze is gebeurd. Welke onderzoeksactiviteiten in bezwaar moeten worden verricht is volgens vaste rechtspraak [1] (onder meer) afhankelijk van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Bij betwisting van de medische grondslag in bezwaar is het dus niet (altijd) vereist dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene onderzoekt op een spreekuur. Afhankelijk van wat in bezwaar in de concrete situatie speelt, kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ook voor kiezen gebruik te maken van een of meer andere onderzoeksmogelijkheden, zoals dossieronderzoek. Zoals reeds overwogen is naar het oordeel van de rechtbank in bezwaar voldoende toegelicht waarom is gekozen voor een telefonisch spreekuur mede gelet op de onderzoeksactiviteiten die in de primaire fase zijn verricht. De beroepsgrond slaagt niet.
De inhoudelijke medische beoordeling
4.1.
Eiser voert aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn belastbaarheid onjuist heeft ingeschat. Eiser benoemt dat sprake is van aanhoudende klachten aan zijn linkerschouder (frozen shoulder), arm, hand, nek en rug, slaapproblemen, energietekort in de ochtend, concentratieproblemen en vermoeden van PTSS. Uit recente medische informatie blijkt dat sprake is van verdergaande klachten. Er is dan ook aanleiding om eiser te beperken tot lichte fysieke arbeid in een stressbeperkte werkomgeving. Volgens eiser zijn dan ook verdergaande beperkingen aangewezen, zoals op het gebied van autorijden, heffen en buigen van zijn linkerarm en een urenbeperking van vier uur per dag vanuit preventief en energetisch oogpunt. Tot slot voert eiser aan dat sprake is van een zeer geringe kans op herstel en het Uwv heeft onvoldoende onderbouwd op welke wijze behandeling de belastbaarheid van eiser zou verbeteren.
4.2.
In de primaire fase heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen voor eisers klachten ten aanzien van zijn linkerschouder, carpaal tunnel syndroom links en rechts, de overgebleven gespannen nekspieren in het kader van het whiplashtrauma en voor de rugklachten. Verder zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren vanwege de aanpassingsproblematiek bij chronische ziekte, het omgaan hiermee en de door eiser ervaren financiële stress. Daarbij is toegelicht dat niet wordt voldaan aan de criteria voor depressie en dat eiser niet onder behandeling is, zodat de aangenomen beperkingen voldoende zijn voor de psychische klachten van eiser. Ten aanzien van werktijden heeft de primaire verzekeringsarts vanwege de mentale klachten op 28 april 2021 een beperking ten aanzien van werken in de nacht en onregelmatige diensten aangenomen. Ook heeft de primaire verzekeringsarts een urenbeperking van acht uur per dag en veertig uur per week aangenomen. Indien rekening wordt gehouden met de overige beperkingen, wordt volgens de primaire verzekeringsarts met deze urenbeperking voldoende tegemoetgekomen aan de medische situatie van eiser.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 mei 2024 toegelicht dat eiser niet voldoet aan de criteria voor een situatie van geen benutbare mogelijkheden, zodat niet gesproken kan worden van volledige arbeidsongeschiktheid. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat de aangenomen beperkingen voor eisers psychische en lichamelijke klachten plausibel zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om een (verdergaande) urenbeperking aan te nemen, omdat geen sprake is van een stoornis in de energiehuishouding, geen preventieve grond bestaat en geen sprake is van verminderde beschikbaarheid.
4.4.
Naar aanleiding van de overgelegde medische informatie en de bezwaren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gerapporteerd op 9 december 2024. In dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat de bezwaren en de medische informatie geen aanleiding geven om het eerdere standpunt en de eerder opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst van 7 november 2022 (per 28 april 2021) te herzien. Voor de ervaren klachten die medisch objectiveerbaar zijn, zijn reeds beperkingen aangenomen. Daarnaast geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat de medische informatie en sommige gestelde klachten al zijn meegenomen in de beoordeling of niet zien op de datum in geding, zodat deze niet meegenomen kunnen worden.
4.5.
In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft namelijk inzichtelijk en navolgbaar gemotiveerd hoe tot de medische beoordeling is gekomen. Eiser heeft ook niet met medische stukken onderbouwd dat hij volledig dan wel verdergaand of aanvullend beperkt moet worden geacht of anderszins aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van zijn gezondheidstoestand. Dat uit recente informatie blijkt dat eiser meer klachten heeft en ook niet kan autorijden, zegt niets over de gezondheidstoestand van eiser ten tijde van de beoordelingsdatum, namelijk 28 april 2021. Dit maakt het oordeel van de rechtbank daarom niet anders. De rechtbank komt ook niet toe aan een beoordeling van de duurzaamheid van eisers beperkingen, omdat hij niet volledig arbeidsongeschikt is.
Het verzoek om inschakeling van een onafhankelijke deskundige
5.1.
Eiser verzoekt de rechtbank tot slot onder verwijzing naar het Korošec-arrest een onafhankelijke deskundige te benoemen.
5.2.
De rechtbank ziet gelet op wat hiervoor is overwogen ook geen reden om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Bij de vraag of de rechtbank daartoe moet overgaan, gaat het erom of eiser met de door hem aangevoerde beroepsgronden en eventueel ingebrachte medische informatie twijfel heeft gezaaid over de juistheid van de medische beoordeling. Uit vaste rechtspraak [2] volgt dat het Korošec-arrest niet meebrengt dat het beginsel van equality of arms is geschonden door het enkele feit dat betrokkene – onder meer vanwege het ontbreken van financiële middelen – niet zelf een contraexpertise heeft ingebracht, maar wel stukken van de behandelend sector heeft ingebracht. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen heeft het Uwv zijn conclusies overtuigend gemotiveerd. Verder ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt, waardoor sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Eiser heeft zich in beroep laten bijstaan door een professionele gemachtigde en in de bezwaarfase zijn standpunt kunnen onderbouwen met medische stukken. De vraag of eiser financieel in staat is een contraexpertise te laten opstellen kan daarom buiten beschouwing blijven. De rechtbank wijst het verzoek van eiser dan ook af.
De arbeidskundige beoordeling
6.1.
Eiser heeft geen specifieke gronden aangevoerd tegen de arbeidskundige beoordeling anders dan dat hij op medische gronden de functies niet kan verrichten.
6.2.
Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser zoals opgenomen in de FML van 7 november 2022 juist zijn. Zolang de functies die voor eiser zijn geduid hiermee in overeenstemming zijn, ziet de rechtbank dan ook geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportages van 21 november 2022 en 10 juli 2024 gemotiveerd waarom de werkzaamheden die horen bij de geduide functies, de belastbaarheid van eiser in de FML niet overschrijden. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Het Uwv heeft deze functies aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag kunnen leggen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2025. De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:104.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:157.