In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering, griffiekosten en intakekosten op basis van de Participatiewet (Pw). De aanvraag werd gedeeltelijk goedgekeurd, maar de kosten voor intake en griffiekosten werden afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak op 14 juli 2025 behandeld. Eiser betoogde dat de kosten pas zijn opgekomen op het moment dat deze door de bewindvoerder in rekening zijn gebracht, maar de rechtbank oordeelde dat de kosten al eerder waren ontstaan, namelijk bij de benoeming van de bewindvoerder. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en eiser kreeg geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van griffier mr. H.J.J.M. Kock, en is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2025.