ECLI:NL:RBMNE:2025:4402

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 25/2399
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering en griffiekosten

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering, griffiekosten en intakekosten op basis van de Participatiewet (Pw). De aanvraag werd gedeeltelijk goedgekeurd, maar de kosten voor intake en griffiekosten werden afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak op 14 juli 2025 behandeld. Eiser betoogde dat de kosten pas zijn opgekomen op het moment dat deze door de bewindvoerder in rekening zijn gebracht, maar de rechtbank oordeelde dat de kosten al eerder waren ontstaan, namelijk bij de benoeming van de bewindvoerder. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en eiser kreeg geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van griffier mr. H.J.J.M. Kock, en is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2399

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van
[bewindvoerder], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.P. Harten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: V.A. Staat).

Inleiding

1. Eiser is met de beschikking van 24 mei 2024 onder bewind gesteld. De kosten voor het griffierecht van € 87,- zijn via een factuur van 13 april 2024 en een aanmaning van 10 juni 2024 bij hem in rekening gebracht. Daarnaast moet hij eenmalige bankkosten van € 10,-en intakekosten van € 751,41 betalen.
2. Eiser heeft op 12 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, eenmalige bankkosten, intakekosten en griffierecht op grond van de Participatiewet (Pw) [1] .
3. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 oktober 2024 toegekend voor zover het ziet op de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering over de periode van 12 juni 2024 tot en met 11 augustus 2025 (lees: 11 juni 2025) en voor de eenmalige bankkosten. De aanvraag voor bijzondere bijstand voor de intakekosten en griffiekosten is afgewezen. Ook is de aanvraag voor de kosten van bewindvoering afgewezen over de periode van 24 mei 2024 tot en met 11 juni 2024.
4. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend. Bij beslissing op bezwaar van
24 februari 2025 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
5. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
6. De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Standpunt partijen

7. Aan de afwijzing van de intakekosten van € 751,41, de griffiekosten van € 87,- en de maandelijkse kosten van bewindvoering over de periode van 24 mei 2024 tot en met 11 juni 2024 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat deze kosten langer dan twee maanden voor de meldingsdatum zijn gemaakt. De Pw en de Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid De Ronde Venen 2019 (de Beleidsregels) bieden dan geen grond voor bijzondere bijstandsverlening.
8. Eiser voert hiertegen in beroep, samengevat, aan dat ten onrechte geen bijzondere bijstand is toegekend voor de intakekosten, de griffiekosten en de maandelijkse kosten van bewindvoering over de periode van 24 mei 2024 tot en met 11 juni 2024. Volgens eiser zijn deze kosten feitelijk opgekomen op het moment dat deze kosten door de bewindvoerder in rekening zijn gebracht. De bewindvoerder heeft er voor gekozen om de kosten in rekening te brengen en bijzondere bijstand hiervoor aan te vragen op het moment dat de bewindvoerder de beschikking had over een beheerrekening. Helaas duurde het lang voordat de bank de aanvraag om een beheerrekening had behandeld. Verweerder heeft hier volgens eiser onvoldoende rekening mee gehouden. Volgens eiser is het bestreden besluit in strijd met het motiverings-en zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtzekerheidsbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

9. Het gaat in deze zaak om de vraag of met terugwerkende kracht bijzondere bijstand moet worden toegekend voor de intakekosten, de griffiekosten en de maandelijkse bewindvoeringskosten over de periode van 24 mei 2024 tot en met 11 juni 202.
10. In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Pw. Volgens vaste rechtspraak [2] kan van dit uitgangspunt worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen, of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
11. In afwijking van voornoemd uitgangspunt voert verweerder op grond van artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregels het beleid dat ook bijzondere bijstand kan worden verleend als de kosten, waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd, niet langer dan twee maanden voor de melding zijn gemaakt. Deze regel is voordelig voor de aanvrager. Daarom wordt dit beleid als buitenwettelijk begunstigend beschouwd. Dit beleid en de consistente toepassing daarvan zijn tussen partijen niet in geschil. In geschil is uitsluitend of eiser de aanvraag tijdig, dat wil zeggen binnen twee maanden na het opkomen van de kosten, bij verweerder heeft ingediend.
12. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de kosten pas zijn opgekomen op het moment dat de bewindvoerder deze bij hem in rekening heeft gebracht. Volgens vaste rechtspraak [3] wordt het tijdstip waarop de kosten zijn gemaakt niet bepaald door de facturatiedatum, maar door het tijdstip waarop de kosten zijn opgekomen. De intakekosten en de griffiekosten zijn bij aanvang van het bewind en dus langer dan twee maanden voor de meldingsdatum opgekomen. Daarbij geldt eveneens volgens vaste rechtspraak [4] dat de kosten van beloning van de bewindvoerder op komen vanaf de benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter. De beschikking waarmee eiser onder bewind is gesteld dateert van 24 mei 2024, dus langer dan twee maanden voor de meldingsdatum van 12 augustus 2024. Op grond van het beleid komen de door eiser gevraagde kosten dan niet in aanmerking voor bijzondere bijstandsverlening. Van strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtzekerheidsbeginsel is de rechtbank niet gebleken.
13. De reden waarom er niet eerder een aanvraag is ingediend, doet aan het voorgaande oordeel niet af. Verweerder heeft hierover op de zitting verklaard dat ook een aanvraag kan worden ingediend als er nog geen beheerrekening is. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om per eerdere datum bijstand toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr.H.J.J.M. Kock, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
11 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 35, eerste lid, van de Pw
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:771.