ECLI:NL:RBMNE:2025:4404

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
16/110315-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden softdrugs in Utrecht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2025, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden drugs, waaronder 42 kilogram hasj en 104,8 kilogram hennep. De rechtbank heeft op 16 juli 2025 een zitting gehouden waar de officier van justitie, mr. J. Boon, de vordering heeft ingediend en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.D.A. van Boom, zijn standpunten heeft gepresenteerd. De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en grote hoeveelheden hasj en hennep op 27 maart 2024 in Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging uit te stellen.

De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken. De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kon worden bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor het eerste feit, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de harddrugs in de opslagboxen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het eerste feit en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het tweede feit, het opzettelijk aanwezig hebben van 42 kilogram hasj en 104,8 kilogram hennep, werd door de verdachte erkend, en de rechtbank achtte dit wettig en overtuigend bewezen.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en het strafblad van de verdachte. De rechtbank besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een taakstraf van 150 uren, waarbij de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig mocht maken aan nieuwe strafbare feiten. De uitspraak benadrukt de impact van dergelijke misdrijven op de maatschappij en de noodzaak om de verdachte te laten inzien dat zijn gedragingen niet acceptabel zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.110315.24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 in [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] in [plaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 16 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J. Boon en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, advocaat in Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
op 27 maart 2024 in Utrecht, samen met een ander of anderen, opzettelijk ongeveer 491,8 gram MDMA aanwezig heeft gehad;
2.
op 27 maart 2024 in Utrecht, samen met een ander of anderen, opzettelijk ongeveer 42 kilogram hasj en/of 104,8 kilogram hennep aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij in de opslagboxen [nummer] en [nummer] softdrugs had opgeslagen. Volgens verdachte was hij er niet van op de hoogte dat in een van de opslagboxen ook harddrugs lagen opgeslagen. Doordat verdachte de boxen heeft opengesteld voor de opslag van verdovende middelen, heeft hij daarmee echter het risico genomen dat er behalve softdrugs ook harddrugs in de boxen zouden worden bewaard. Bovendien zat de MDMA in de opslagbox verstopt op dezelfde plek als een deel van de softdrugs (namelijk in een aggregaat). Omdat te bewijzen is dat verdachte voorwaardelijk wetenschap had van (al) de drugs in de opslagboxen en dat hij daar beschikkingsmacht over had, is het onder 1 ten laste gelegde feit te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Verdachte had geen wetenschap van de harddrugs in de opslagbox en hij had daarover evenmin de beschikkingsmacht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Verdachte heeft verklaard dat hij de opslagboxen [nummer] en [nummer] ter beschikking heeft gesteld aan enkele (toeleveranciers van) coffeeshophouders om daar een voorraad softdrugs te bewaren, dat hij de opslagboxen door middel van camera’s heeft beveiligd en dat hij daar regelmatig aanwezig was.
Dat verdachte van de opslag van harddrugs af wist, is niet gebleken. Ook kan, gelet op zijn verklaring over opslag voor coffeeshops, niet worden geconcludeerd dat verdachte bewust het risico op de koop toe heeft genomen dat in de opslagboxen behalve softdrugs ook harddrugs zouden worden opgeslagen. Dat verdachte opzet had op de aanwezigheid van MDMA in de door hem beheerde opslagbox, is dan ook niet bewezen.
4.3.2.
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde
Het onder 2 ten laste gelegde feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 16 juli 2025;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 29 maart 2024, genummerd PL900-2024095985-14, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, pagina 11 tot en met 14;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 29 maart 2024, genummerd PL0900-2024095985-19, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, pagina 20 tot en met 23;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 28 maart 2024, genummerd PL0900-2024095997-3, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, pagina 34 tot en met 38;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 29 maart 2024, genummerd PL0900-2024095997-12, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, pagina 53 tot en met 56.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 27 maart 2024 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 42 kilogram hasj, een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), en 104,8 kilogram hennep, zijnde hasjiesj en hennep, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De rechtbank is van oordeel dat er geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting verwezen naar een recent arrest van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:448) over de zogenoemde achterdeurproblematiek van coffeeshops. Het gerechtshof heeft in die zaak aan de verdachte geen straf of maatregel opgelegd.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit af te zien van een (voorwaardelijke) gevangenisstraf, maar te volstaan met het opleggen een aanzienlijke taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op de zitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid (42 kilogram hasj en 104,8 kilogram hennep). Het bewaren van zo’n grote hoeveelheid softdrugs op één plek kan (andere) criminaliteit aantrekken. Het roept voor andere mensen die een opslagbox huren het risico op een inbraak of een ripdeal in het leven. Dat verdachte met deze mogelijkheid rekening heeft gehouden blijkt uit het aanleggen van beveiliging met camera’s en een alarm in beide opslaglocaties.
Dergelijke misdrijven leiden doorgaans tot een aanzienlijke, onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat plegers daarvan bijdragen aan een illegaal handelscircuit waarin geweld geen uitzondering is en waardoor onrust in de maatschappij wordt veroorzaakt.
De rechtbank wil, mede omdat het dossier geen aanwijzingen voor het tegendeel bevat, van verdachte aannemen dat de gevonden softdrugs de voorraad was van drie of vier coffeeshops. Verdachte heeft niet willen verklaren van wie de drugs waren of voor welke coffeeshops ze bestemd waren.
De rechtbank is zich bewust van de zogenaamde achterdeurproblematiek in het kader van het Nederlandse gedoogbeleid rond coffeeshops en heeft acht geslagen op het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waar de raadsman naar heeft verwezen. De rechtbank is echter van oordeel dat het handelen van verdachte (wel) strafwaardig is, omdat zijn omstandigheden op wezenlijke punten verschillen van die van de verdachte in de aangehaalde zaak: verdachte is zelf geen coffeeshophouder maar heeft, tegen vergoeding, voor meerdere coffeeshophouders – van wie hij niet de naam heeft genoemd – een (in totaal) aanzienlijke voorraad softdrugs opgeslagen en beveiligd.
Wel acht de rechtbank het aanwezig hebben van de softdrugs gelet op de achterdeurproblematiek in dit geval minder strafwaardig. De rechtbank zal daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De verdachte dient er echter van doordrongen te zijn dat zijn gedragingen niet acceptabel en strafbaar zijn en dat hij dergelijke strafbare feiten niet nogmaals moet begaan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 27 april 2025, waaruit blijkt dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De recidive is strafverzwarend.
De rechtbank is op basis van vergelijkbare zaken van oordeel dat, het geheel overziend, passend en geboden is:
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren;
  • een taakstraf van 150 uren.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3 en 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1. ten laste gelegde
niet bewezenen
spreektverdachte daarvan
vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2. ten laste gelegde
bewezenzoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 2. meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde
strafbaaren kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte
strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door A.M.M. Lemmen, voorzitter, mrs. S.M. van Lieshout en S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 juli 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 27 maart 2024 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk aanwezig heeft
gehad
ongeveer 491,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 27 maart 2024 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 42,1 kilogram hasj, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel
van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen
andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), en/of 104,8 kilogram
hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (een) middel(len) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
( art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )