II. Beantwoording vragen
1.
Hoe luidde ten tijde van het tenlastegelegde het opsporings- en vervolgingsbeleid ten aanzien van bonafide coffeeshophouders wat betreft het (opzettelijk) aanwezig hebben van een handelsvoorraad softdrugs ter aanvulling van hetgeen in de coffeeshop is verkocht?
Hiervoor is uiteengezet wat (in 2018) de grondslagen waren van het Nederlandse drugsbeleid/het gedoogbeleid. Het bezit van hennep en hasjiesj is verboden, en levert een strafbare gedraging op. Het gedoogbeleid maakt(e) dat de, nog altijd strafbare, gedraging, het bezitten van stoffen vermeld op lijst II van de Opiumwet, onder strikte voorwaarden werd toegestaan.
Deze strikte voorwaarden waren (en zijn) opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet. Als de grenzen van de Aanwijzing Opiumwet werden overschreden, gold (en geldt) als uitgangspunt dat vervolging aangewezen was (en is).
Het in voorraad hebben van meer dan 500 gram hennep en/of hasjiesj, al dan niet extern, dus buiten de coffeeshop, werd niet gedoogd.
In 2018 gold geen actief opsporingsbeleid voor het in voorraad hebben van meer dan 500 gram hennep en/of hasjiesj voor zover dit niet gepaard ging met andere strafbare feiten of schendingen van de openbare orde. Er werd niet actief gezocht naar handelsvoorraad van coffeeshophouders en er werd geen prioriteit gegeven aan het opsporen en vervolgen voor het aanwezig hebben van een te grote handelsvoorraad.
Politie kon wel bij toeval op een te grote handelsvoorraad stuiten, of een opslaglocatie ontdekken, nadat er bijvoorbeeld een tip was binnengekomen. In die gevallen diende het OM vervolgens een afweging te maken of er tot vervolging moest worden overgegaan. Hierbij was uiteraard allereerst van belang vast te stellen of de aangetroffen hoeveelheid hennep en/of hasjiesj daadwerkelijk bedoeld was voor de verkoop in een coffeeshop. Als de aangetroffen hennep en/of hasjiesj niet bestemd was voor de exploitatie van een coffeeshop zal vervolging sowieso aangewezen zijn geweest.
Indien werd vastgesteld dat het ging om een handelsvoorraad ten behoeve van de exploitatie van een gedoogde coffeeshop, vond een afweging plaats of vervolging al dan niet aangewezen was. Bij de afweging om al dan niet te vervolgen konden verschillende factoren worden betrokken; zoals de omvang van de aangetroffen voorraad, de mogelijke betrokkenheid van de coffeeshophouder bij andere strafbare feiten, recidive en het gevaarzettend karakter. Deze afwegingen waren (en zijn) sterk casuïstisch en variëren van zaak tot zaak.
De Opiumwet en de Aanwijzing Opiumwet kennen het begrip ‘bonafide
coffeeshophouder’ niet. Het OM maakt classificeert ook niet in categorieën ‘bonafide’ versus ‘niet bonafide’ coffeeshophouders. Er is daarmee ook geen specifiek beleid voor ‘bonafide-coffeeshophouders’.
Indien politie op een te grote handelsvoorraad bestemd voor een gedoogde coffeeshop stuitte, volgde in de ook regel geen (grondig) onderzoek naar het al dan niet ‘bonafide’ karakter; naar zaken als dagelijkse bedrijfsvoering en andere zaken die relevant zouden kunnen
zijn voor het (niet door politie en justitie gebruikte) predicaat ‘bonafide coffeeshophouder.’
Ik merk hierbij nog op dat de termen ‘bonafide’ of ‘niet bonafide’ problematisch zijn. In de kern maakt, immers, elke coffeeshophouder zich schuldig aan strafbare feiten. Deze strafbare feiten zijn, echter, onder strikte voorwaarden toelaatbaar. Daar komt bij dat de cannabismarkt (ook ten behoeve van gedoogde coffeeshops) aantrekkelijk is voor zware georganiseerde criminaliteit. Leveranciers zijn vaak ook onderdeel van grotere criminele netwerken, net als bij andere horeca komen criminelen regelmatig samen in bepaalde coffeeshops en coffeeshops (kunnen) worden ingezet voor het witwassen van crimineel vermogen. Er kleven risico’s aan het houden van hennepplantages. Het gaat om een miljoenenindustrie waarbij vermenging van de boven- en onderwereld een reëel risico is. Het is verder lang niet altijd eenvoudig om vast te stellen wie daadwerkelijk een belang in of bij een bepaalde coffeeshop heeft onder meer door het gebruik van tussenfiguren of katvangers.
Als duidelijk was dat een coffeeshophouder betrokken was bij het plegen van ook andere strafbare feiten, malafide praktijken of zich niet aan de gedoogcriteria hield, kon dat uiteraard wel in negatieve zin worden meegewogen bij de beslissing om tot vervolging over te gaan.
2.
Kan het Openbaar Ministerie gegevens overleggen over de gevallen waarin feitelijk tot opsporing, en daarna ook tot vervolging is overgegaan van bonafide coffeeshophouders voor enkel het aanwezig hebben van een voorraad zoals hiervoor bedoeld? In het verlengde daarvan: kan het Openbaar Ministerie gegevens overleggen over de gevallen waarin niet tot opsporing en vervolging is overgegaan?
De Opiumwet en de Aanwijzing Opiumwet kennen het begrip ‘bonafide coffeeshophouder’ niet. Het OM classificeert ook niet in categorieën ‘bonafide’ versus ‘niet bonafide’ coffeeshophouders. Er is ook geen
specifiek beleid voor ‘bonafide-coffeeshophouders’ en er zijn geen cijfers te achterhalen over vervolging van ‘bonafide-coffeeshophouders.’
Bij de Fact Factory van het PaG heb ik navraag gedaan of de door het hof gestelde vraag, ondanks het voorgaande, zou kunnen worden beantwoord. De Fact Factory heeft aangegeven dat het niet mogelijk is om specifieke cijfers te verstrekken over het aantal zaken waarin uiteindelijk tot vervolging is overgegaan van coffeeshophouders en het aantal zaken dat is geseponeerd. Een van de redenen hiervoor is dat
‘coffeeshophouders’ niet als zodanig worden geclassificeerd in de
registratiesystemen, laat staan dat registraties als ‘bonafide
coffeeshophouder’ of ‘niet bonafide coffeeshophouder’ worden gehanteerd.
Er is een aantal zaken aangemerkt als ‘MC coffeeshop gerelateerd’, waarbij MC staat voor maatschappelijke kwalificatie. Dit label
kandoor de beoordelaar aan een feit worden gekoppeld om, naast het wetsartikel, aanvullende informatie te verschaffen. Het dient voornamelijk voor informatiedoeleinden en helpt bij het analyseren van zaakstromen. Een vergelijkbaar label wordt bijvoorbeeld gebruikt bij zaken met betrekking tot huiselijk geweld. Huiselijk geweld is niet als zodanig strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. De verdachte zal doorgaans voor mishandeling worden vervolgd. Met dit aanvullende label kan de Fact Factory zien dat het om een huiselijke geweldzaak gaat. Van de Fact Factory heb ik begrepen dat het MC-label bij strafzaken tegen coffeeshophouders zeer spaarzaam wordt toegepast.
Het is evenmin mogelijk om automatisch alle relevante zaken met betrekking tot de vervolging van coffeeshophouders voor het bezit van een te grote handelsvoorraad uit de registratiesystemen te halen. Een zoekslag met het betreffende wetsartikel (artikel 3 Opiumwet) levert ook geen bruikbare resultaten op. Dergelijke zoekopdrachten genereren talloze resultaten, waarvan het merendeel geen betrekking heeft op de vervolging van coffeeshophouders voor het aanwezig hebben van een te grote handelsvoorraad.
In het licht van het voorgaande, kan ik het hof geen specifieke cijfers met betrekking tot de door het hof geformuleerde vraag geven. Ik kan de door het hof gevraagde gegevens niet uit de registratiesystemen van het OM genereren. Ik heb mijn gedachten laten gaan over andere wijzen waarop ik het hof nader zou kunnen informeren. Een bron van informatie is de gepubliceerde jurisprudentie omtrent het vervolgen van coffeeshophouders voor het aanwezig hebben van een te grote handelsvoorraad.
Aan de hand hiervan, probeer ik alsnog een begin van een antwoord te geven op de door het hof gestelde vragen.
Hierbij gelden twee kanttekeningen:
1. ook bij deze zoekslag wreekt het zich dat het begrip ‘bonafide coffeeshophouder’, waar het hof specifiek naar vraagt, geen (juridisch) gedefinieerd en afgebakend begrip is;
2. het aanhalen van (gepubliceerde) jurisprudentie kan mogelijk een vertekend beeld geven, aangezien dit alleen betrekking heeft op zaken waar uiteindelijk tot vervolging is overgegaan.
Desalniettemin geef ik in antwoord op uw vraag een overzicht van de jurisprudentie. Voor de volledigheid haal ik ook jurisprudentie aan van na de pleegdatum in de concrete zaak waarin u vragen stelde.
Uit de jurisprudentie blijkt dat het OM door de jaren heen in meerdere vergelijkbare gevallen besloot om tot vervolging over te gaan. In al deze zaken heeft de vervolging uiteindelijk tot een veroordeling geleid, al dan niet in de vorm van schuldigverklaring zonder strafoplegging. In een aantal zaken is een straf opgelegd. Deze zaken zullen uitvoeriger worden besproken bij de beantwoording van vraag vier. De lijn die uit de jurisprudentie naar voren komt, is dat het OM in de regel ontvankelijk wordt verklaard en dat een straf wordt gevorderd bij het vervolgen van coffeeshophouders voor het bezit van een te grote handelsvoorraad.
Overzicht relevante jurisprudentie
- Gerechtshof Amsterdam 15 oktober 2015, GHAMS:2015:4279 (9A)
- Rechtbank Zeeland West-Brabant 9 februari 2013, ECLI:NL:RBZWB:2023 (9A)
3.
Kan het Openbaar Ministerie inzicht geven in de afwegingen die worden gemaakt bij het beslissen over onderscheidenlijk opsporing en vervolging van bonafide coffeeshophouders ter zake van het aanwezig hebben van een voorraad zoals hiervoor bedoeld?
Zoals eerder aangegeven gold ten tijde van het tenlastegelegde feit geen actief opsporingsbeleid naar te grote handelsvoorraden van coffeeshophouders. Ook in de vervolging hadden deze zaken geen prioriteit. Wanneer er, echter, een handelsvoorraad werd aangetroffen, volgde een afweging of vervolging van de coffeeshophouder passend was. Bij deze afweging werden de omstandigheden van het specifieke geval betrokken, zoals: de mate van overschrijding van de toegestane
handelsvoorraad, risico’s voor verstoring van de openbare orde, de mate van gevaarzetting. In dit verband merk ik nog op dat er talloze
voorbeelden zijn van zaken waarin partijen softdrugs werden ‘geript’, waarbij met regelmaat geweld niet werd geschuwd. Dit levert gevaar op voor niet alleen de exploitant van de coffeeshop, maar ook voor omwonenden.
4.
Is er een specifiek doel dat met die opsporing en met een eventueel daarop volgende vervolging wordt nagestreefd, mede gezien de rechtspraak over de toepassing van artikel 9a Sr in dit soort situaties?
In aanvulling op wat hiervoor is opgemerkt, wijs ik erop dat de Opiumwet het voorhanden hebben en verkopen van hennep en hasjiesj nog altijd strafbaar stelt. Daar is ook goede reden toe, gelet op het risico voor de gezondheid (zowel lichamelijk als geestelijk), de maatschappelijke risico’s en verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen.
Het voorhanden hebben van een gebruikershoeveelheid en de verkoop van softdrugs via coffeeshops werd onder strikte voorwaarden gedoogd. Het gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops is vastgelegd in de Aanwijzing Opiumwet. Leidraad daarin is dat het belang van handhaving voor een hoger algemeen belang wijkt, namelijk de volksgezondheid en de openbare orde. Op grond daarvan werd ook in 2018 de verkoop van cannabis via coffeeshops niet vervolgd, mits aan de AHOJGI-criteria werd voldaan. Een precair evenwicht.
De Aanwijzing Opiumwet bood ruimte voor een inbreuk op het uitgangspunt van handhaving. Het was juist dan van belang om op te treden, indien niet werd voldaan aan de strikte voorwaarden waaronder de – nog altijd strafbare gedraging – werd gedoogd. Vervolging van een zaak leidt ertoe dat een rechter de norm – de gedraging is strafbaar – kan onderstrepen. De rechter bevestigt hiermee de strafbaarheid van het feit. Dat is ook het geval, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 9a Sr. Een veroordeling , ook als toepassing wordt gegeven aan artikel 9a Sr., wordt vermeld op het strafblad, en kan later worden meegewogen in de beoordeling van eventuele latere strafzaken. Bovendien kan in de strafzaak waarin artikel 9a Sr wordt toegepast de handelsvoorraad verbeurd worden verklaard of worden onttrokken aan het verkeer. In bepaalde gevallen kan ook een ontnemingsvordering worden toegewezen. Daarnaast spelen, zoals in elke stafzaak, doelen als vergelding, preventie, en bescherming van de samenleving een rol.
Uit de rechtspraak blijkt verder dat artikel 9a Sr zeker niet altijd wordt toegepast. Hierna citeer ik een aantal uitspraken waarin een straf is opgelegd.
Net als bij de beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan, houdt de rechtspraak rekening met specifieke wegingsfactoren om te beoordelen of er uiteindelijk een straf moet worden opgelegd. Sommige factoren, zoals de omvang van de handelsvoorraad of het gevaarzettend karakter, lijken ook door de rechtspraak te worden gehanteerd.
“Het feit dat verdachte er bewust voor gekozen heeft om een veel grotere voorraad dan 500 gram softdrugs van leveranciers af te nemen, hetgeen naar zijn zeggen een bedrijfsmatige keuze betrof, is een risico dat voor rekening van verdachte komt. Bovendien gold verdachte als een gewaarschuwd mens omdat hij eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld. Toepassing van artikel 9a Sr, zoals door de rechtbank toegepast en ook bij het hof bepleit door de verdediging, is daarom niet
aan de orde. Het hof acht oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf, in combinatie met een voorwaardelijke geldboete, passend en geboden.” 4
“De rechtbank is van oordeel dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de verdediging is bepleit, niet aan de orde is. Het bezwaar tegen de toepassing van dit artikel in coffeeshop- zaken is dat het zorgvuldig opgebouwde en over het algemeen goed functionerende gedoogbeleid in gevaar wordt gebracht. Uitgangspunt bij de bepaling van de strafwaardigheid moet zijn dat drugs, ook softdrugs, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. De teelt, handel en het vervoer van drugs zijn nauw verbonden met vormen van (georganiseerde) criminaliteit, die ondermijnend zijn voor de maatschappij, haar instellingen, de veiligheid in het algemeen en van personen in het bijzonder. Om die reden dienen de teelt en handel in softdrugs krachtig te worden bestreden en dienen er geloofwaardige straffen te worden opgelegd aan diegenen die de wet overtreden. Het is evident dat de strafwaardigheid van een coffeeshop, die aan de voorwaarden van het gedoogbeleid voldoet, kan wegvallen. Dat geldt echter niet voor degene die de achterdeur van de coffeeshop ongereguleerd en ongecontroleerd openzet. Diegene verliest de controle en kan moeilijk volhouden dat er uitzonderlijke omstandigheden zijn waardoor de strafwaardigheid, die als regel aanwezig is, wordt opgeheven.” 5
“Verdachte heeft er bewust voor gekozen om naast de voorraad van 500 gram in zijn coffeeshop, in de omliggende panden waarvan hij eigenaar is, een fors grotere voorraad aan te houden dan is toegestaan. Door de gedoogvoorwaarden te overtreden heeft de verdachte het vertrouwen in het Nederlandse gedoogbeleid ernstige schade toegebracht. Hij heeft zich uitsluitend laten leiden door bedrijfseconomische beweegredenen en eigen financieel gewin en deze ondergeschikt gemaakt aan de
volksgezondheid. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.” 6
“Voorop staat dat de rechtspraak zijn ogen niet sluit voor het feit dat een coffeeshophouder afhankelijk is van aanvoer van cannabis om de toegestane 500 gram in zijn coffeeshop op peil te houden en aldus de continuïteit van de onderneming te waarborgen. De verdachte heeft er voor gekozen om voor zijn coffeeshop zoveel op voorraad te hebben dat hij de continuïteit kan garanderen. Zou hij dat niet doen, dan zou hij minder klanten hebben. Die keuze brengt consequenties en
kwetsbaarheden met zich mee. De verdachte heeft ook profijt gehad van die keuze in de vorm van de winst die hij dankzij die keuze heeft kunnen genereren. De verdachte heeft de gedoogde voorraad van 500 gram fors overschreden. Er is immers ongeveer 30 kilo hennep(toppen) in zijn woning aangetroffen. De politierechter is van oordeel dat de toepassing van artikel 9a Sr onder deze omstandigheden dan ook geen recht doet aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit. Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat de aanwezigheid van dergelijke hoeveelheden softdrugs in een woning ook risico’s voor omwonenden met zich meebrengen. De verdachte heeft ter zitting immers ook gewezen op het gevaar voor overvallen.” 7
5.
In hoeverre en op welke wijze wordt in de afwegingen ten aanzien van opsporing en in de afwegingen ten aanzien van vervolging betrokken dat wordt voorkomen dat de daarmee belaste autoriteiten op oneigenlijke gronden, door dubieuze tipgevers daartoe aangezet, tot handelen overgaan, waarbij op verschillende individuele rechten inbreuk wordt gemaakt?
Anonieme informatie kan van belang zijn voor het ontstaan van een verdenking, het instellen van een opsporingsonderzoek of het toepassen van een dwangmiddel. Het kan hierbij gaan om informanten-informatie (opgenomen in een proces-verbaal van het TCI) of MMA-meldingen. Bij informanten-informatie gaat het om ingeschreven bronnen en waarbij een oordeel over de betrouwbaarheid van de informatie wordt gegeven, waarmee niet gezegd is dat als er geen oordeel over de betrouwbaarheid gegeven kan worden de informatie onbetrouwbaar is. Als de informatie als onbetrouwbaar wordt geclassificeerd wordt deze informatie überhaupt niet verstrekt.
Bij MMA-meldingen is vereist dat de informatie voldoende concreet en specifiek (gedetailleerd) is. In de opsporingspraktijk wordt – in elk geval voor toepassing van dwangmiddelen – gezocht naar een ‘plusje’ naar aanvullende informatie of verificatie. Hoe wordt omgegaan met anonieme informatie wordt ingekleurd door de weging en waardering van de omstandigheden van het geval. De concrete omstandigheden spelen hier een rol; de inhoud van de melding, de mogelijkheden tot verificatie, de noodzaak om met noodzakelijke spoed te acteren, mede gelet op de ernst van de informatie en de mogelijke risico’s die verbonden zijn aan de in de melding genoemde situatie. De beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit worden in acht genomen, bij het afwegen welk gevolg
7 Rechtbank Noord-Holland, 31 mei 2022, ECLI:RBNHO:2022:5044
moet worden gegeven aan het ter kennis komen van de (anonieme) informatie.
6.
Op welke wijze spelen overwegingen betreffende de proportionaliteit en de subsidiariteit van het opsporings- en vervolgingsoptreden bij de omtrent dat optreden gemaakte keuzes een rol?
Als uitgangspunt binnen het strafrecht geldt dat de zwaarte van het in te zetten middel in verhouding dient te staan tot het beoogde doel. Hierbij speelt de ernst van het gepleegde feit een rol net als de concrete feiten en omstandigheden. Het beginsel van subsidiariteit speelt net als het beginsel van proportionaliteit steeds een rol bij het bepalen van het handelen van het OM.