ECLI:NL:RBMNE:2025:4455

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 23/6216
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten van beheren persoonsgebonden budget (pgb)

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres, die onder bewind staat en een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt, had verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van het beheer van dit pgb. Het college heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de kosten voor het beheer van het pgb geen noodzakelijke kosten zijn volgens artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw). Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar culturele achtergrond en hoge leeftijd maken dat zij niet kan kiezen voor zorg in natura (ZIN) en dat de kosten voor het beheer van het pgb noodzakelijk zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet in staat is gebleken om aan te tonen dat de kosten voor het beheer van het pgb noodzakelijk zijn. De rechtbank oordeelt dat de keuze voor een pgb een vrijwillige keuze is geweest en dat eiseres alternatieven had voor de gekozen zorgvorm. De rechtbank heeft ook overwogen dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals haar schulden, onvoldoende zijn om te concluderen dat er dringende redenen zijn voor het toekennen van bijzondere bijstand. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6216

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , wettelijk vertegenwoordigd door haar bewindvoerder [bewindvoerder] , te [plaats] ,eiseres
(gemachtigde: mr. M. Raaijmakers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E. Chahid).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) voor de kosten voor het beheren van een persoonsgebonden budget (pgb) afgewezen.
Bij besluit van 30 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2024. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Achtergrond van de zaak
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres staat onder bewind. Zij ontvangt bijzondere bijstand voor de kosten van de bewindvoering. Ook is haar een pgb toegekend. Haar bewindvoerder [bewindvoerder] heeft op 20 oktober 2022 bij de kantonrechter verzocht om een beloning toe te kennen voor het beheren van het pgb voor eiseres. Bij beschikking van 2 december 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland dit verzoek toegewezen. De bewindvoerder heeft vervolgens op 2 februari 2023 namens eiseres verzocht om verhoging van de bijzondere bijstand voor de kosten van het beheren van het pgb met terugwerkende kracht per december 2021.
Standpunten van partijen
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Volgens verweerder zijn de kosten voor het beheren van het pgb geen noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw. Eiseres had namelijk ook kunnen kiezen voor zorg in natura (ZIN) in plaats van zorg via een pgb. Dat het niet gebruikelijk is in haar cultuur om een onbekende in huis te laten en voor haar te laten zorgen, is volgens verweerder een voorkeur en geen noodzakelijkheid. Dit maakt dus niet dat sprake is van noodzakelijke kosten. Van dringende redenen op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw is verweerder niet gebleken.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de bezwaargronden. Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat eiseres alternatieven had voor de gekozen pgb zorg. Voor eiseres is het vanwege haar culturele achtergrond en vanwege haar hoge leeftijd lastig om vreemden in huis te laten en haar administratie te laten doen. Uit de verklaring van [persoon1] van 4 april 2023 volgt dat inzet van zorg via een pgb voor eiseres noodzakelijk is. Eiseres heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:690.
Volgens eiseres volgt uit de beschikking van de kantonrechter dat bijzondere bijstand wordt toegekend. En uit het besluit tot toekenning van het pgb volgt niet dat de kosten van het beheer hiervan voor eigen rekening komen. Eiseres heeft er dus op vertrouwd dat de kosten voor het beheer van het pgb via bijzondere bijstand worden vergoed.
Oordeel van de rechtbank
4. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw moet eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet de vraag worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
5. Niet in geschil is dat de kosten voor het beheer van het pgb zich voordoen. In geschil is de vraag of de kosten noodzakelijk zijn.
6. Het gaat in dit besluit om een afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand. Daarbij moet eiseres als aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hier niet in geslaagd. Niet betwist is dat eiseres heeft kunnen kiezen voor ZIN in plaats van zorg via een pgb. De keuze van een pgb is een vrijwillige keuze geweest. Dat eiseres de voorkeur heeft voor een vertrouwde zorgverlener uit eigen kring, vanwege haar culturele achtergrond en haar leeftijd, betekent niet dat ze genoodzaakt was om een pgb te kiezen. De rechtbank verwijst hierbij naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
De verklaring van [persoon1] , volgens eiseres iemand uit haar naaste kring, biedt onvoldoende onderbouwing voor een ander oordeel. In de verklaring wordt herhaald dat het vanwege de culturele achtergrond van eiseres niet mogelijk is dat een onbekende bij haar in de buurt komt. Een (medische) onderbouwing voor dit standpunt ontbreekt.
De overige stukken waar eiseres naar verwijst bieden de rechtbank ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat eiseres genoodzaakt was voor een pgb te kiezen. Ter zitting is komen vast te staan dat de kantonrechter zich niet heeft uitgelaten over het recht op bijzondere bijstand voor de kosten voor het beheer van het pgb. Hierop heeft eiseres geen gerechtvaardigd vertrouwen kunnen baseren. En het besluit tot toekenning van het pgb bevindt zich niet in het procesdossier, zodat de rechtbank zich daar niet over kan uitlaten.
8. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres nog aangevoerd dat eiseres onevenredig hard getroffen wordt door het bestreden besluit, omdat zij € 23.000,-- schuld heeft en door het bestreden besluit minder bestedingsruimte overhoudt. De gemachtigde heeft echter geen informatie kunnen verschaffen over de persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals de aard en omvang van de zorg die eiseres ontvangt, de omvang van de werkzaamheden die de bewindvoerder verricht in het kader van het pgb-beheer of de vraag wat de concrete gevolgen zijn van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat van dringende redenen – die verstrekking van de bijzondere bijstand noodzakelijk maken [2] – niet is gebleken. Dat eiseres schulden heeft en weinig bestedingsruimte is daarvoor onvoldoende.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
1 augustus 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 20 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2531, en van 19 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1123.
2.Artikel 16, eerste lid, van de Pw