ECLI:NL:RBMNE:2025:4663

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
C/16/585129 / HA ZA 24-607
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van kosten voor multi-grip handprothese onder basiszorgverzekering afgewezen

In deze zaak vorderen de ouders van een minderjarige vergoeding van de kosten voor een multi-grip handprothese onder de basiszorgverzekering. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in deze kwestie. De ouders, vertegenwoordigd door mr. S. Yadegari, stellen dat de prothese noodzakelijk is voor hun kind, dat een aangeboren afwijking heeft en sinds haar vierde jaar een prothese gebruikt. De kosten van de nieuwe prothese bedragen € 64.481,39. ONVZ, de zorgverzekeraar, vertegenwoordigd door mr. A. Youssuf, heeft de vergoeding geweigerd, omdat volgens hen niet is aangetoond dat de multi-grip handprothese een bewezen meerwaarde heeft ten opzichte van de eerder gebruikte prothese.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de multi-grip handprothese voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk, zoals vereist voor vergoeding onder de Zorgverzekeringswet. De rechtbank oordeelt dat de ouders niet hebben aangetoond dat de prothese effectief is voor de relevante patiëntenpopulatie. De rechtbank wijst de vorderingen van de ouders af en stelt hen aansprakelijk voor de proceskosten, die zijn begroot op € 5.495,00. De uitspraak benadrukt het belang van wetenschappelijk bewijs voor de vergoeding van zorg onder het basispakket.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/585129 / HA ZA 24-607
Vonnis van 6 augustus 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[minderjarige],
die wonen in [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] c.s.,
advocaat: mr. S. Yadegari,
tegen
ONVZ ZIEKTEKOSTENVERZEKERAAR N.V.,
die gevestigd is in Houten,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ONVZ,
advocaat: mr. A. Youssuf.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 november 2024 met 11 producties;
- de conclusie van antwoord met 7 producties;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte van [eiser sub 1] c.s. met aanvullende producties 12 tot en met 18;
- de akte van ONVZ met aanvullende productie 8;
- de spreekaantekeningen van [eiser sub 1] c.s.;
- de spreekaantekeningen van ONVZ; en
- de mondelinge behandeling van 24 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser sub 1] c.s. zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [minderjarige (voornaam)] ). [minderjarige (voornaam)] is geboren op [geboortedatum] 2013 en heeft een aangeboren afwijking. Zij mist twee derde van haar linkeronderarm en haar linkerhand. Sinds zij vier jaar oud is, gebruikt zij een prothese. Dat was een prothese waarvan drie vingers van de hand slechts gezamenlijk konden bewegen en die dus één greep kon maken. Sinds eind 2022 heeft [minderjarige (voornaam)] een multi-grip handprothese met vijf vingers die afzonderlijk van elkaar kunnen bewegen. De kosten hiervoor bedroegen € 64.481,39. [minderjarige (voornaam)] is voor haar zorgkosten verzekerd bij ONVZ. [eiser sub 1] c.s. willen dat ONVZ de kosten voor de prothese onder de basiszorgverzekering vergoedt. ONVZ meent dat zij niet gehouden is om de prothese te vergoeden, omdat niet is voldaan aan alle vereisten voor dekking onder het basispakket. Zij wijst er in het bijzonder op dat in de wetenschap en praktijk niet is aangetoond dat de multi-grip handprothese een bewezen meerwaarde heeft ten opzichte van de prothese die voorheen is gebruikt. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af. In deze zaak zijn onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de multi-grip handprothese volgens de stand van de wetenschap en praktijk voldoende bewezen effectief is.

3.De beoordeling

De standpunten van [eiser sub 1] c.s. en ONVZ
3.1.
[eiser sub 1] c.s. vorderen in deze zaak, verkort weergegeven:
I. een verklaring voor recht dat ONVZ verplicht is tot vergoeding van de voor [minderjarige (voornaam)] noodzakelijke (sport)voorzieningen, in het bijzonder de multi-grip handprothese;
II. ONVZ te veroordelen tot betaling van € 64.481,39, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding; en
III. een verklaring voor recht dat ONVZ verplicht is tot vergoeding van de kosten van onderhoud en vervanging van de multi-grip handprothese na het verstrijken van de gebruikstermijn daarvan.
3.2.
[eiser sub 1] c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de multi-grip handprothese van [minderjarige (voornaam)] op grond van de basiszorgverzekering met ONVZ moet worden vergoed. [eiser sub 1] c.s. wijzen erop dat de juiste procedurele stappen zijn gevolgd om in aanmerking te komen voor vergoeding van de prothese. In Duitsland heeft een multidisciplinair behandelteam onder leiding van revalidatiearts dr. [A] alle benodigde processtappen doorlopen om te komen tot een advies over de juiste prothese voor [minderjarige (voornaam)] . Het gaat dan om de volgende stappen: (1) probleem signaleren, (2) zorgvraag formuleren, (3) zorgplan maken, en (4) selecteren, proberen en beslissen. Deze stappen en het resultaat daarvan zijn vastgelegd in een uitgebreid Prothese Prescriptie Protocol van de Arm (hierna: PPP-Arm). Volgens [eiser sub 1] c.s. is het Duitse traject gevolgd met toestemming van ONVZ en voldoet het ruimschoots aan de eisen die daaraan in Nederland worden gesteld. In het PPP-Arm heeft het behandelteam van dr. [A] een multi-grip handprothese van het merk Vincent Systems, model Evolution 4 (hierna: EVO-4) voor [minderjarige (voornaam)] geadviseerd. Het PPP-Arm is tezamen met een motivatiebrief van kinderarts [B] op 30 juni 2023 aan ONVZ voorgelegd. Volgens [eiser sub 1] c.s. is voldaan aan alle wettelijke criteria voor vergoeding van de prothese uit het basispakket. Zij stellen zich op het standpunt dat de EVO-4 voor [minderjarige (voornaam)] noodzakelijk is om deel te nemen aan het reguliere leven, zeker voor een kind van haar leeftijd. Voor [minderjarige (voornaam)] zijn er geen adequate alternatieve protheses voorhanden en de EVO-4 is niet onnodig duur. De sterk verbeterde functionaliteit die [minderjarige (voornaam)] ervaart, rechtvaardigt de eventuele meerprijs, aldus [eiser sub 1] c.s.
3.3.
ONVZ heeft het verzoek van [eiser sub 1] c.s. om vergoeding van de EVO-4 afgewezen. In haar afwijzingsbrief van 25 juli 2023 geeft ONVZ als reden voor de afwijzing dat de extra functionaliteit van de multi-grip handprothese ten opzichte van de standaard myo-elektrische handprothese, zoals [minderjarige (voornaam)] die voorheen had, niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Met andere woorden: de meerwaarde van een prothese met vijf afzonderlijk van elkaar te bewegen vingers ten opzichte van een prothese waarvan maar drie vingers één greep kunnen maken, is in de wetenschap en praktijk niet aangetoond. Dit is ook het standpunt van ONVZ in deze procedure. Daarnaast heeft ONVZ onder meer nog aangevoerd dat [eiser sub 1] c.s. geen voorafgaande toestemming hadden voor de aanschaf van de EVO-4, terwijl dat op grond van de polisvoorwaarden wel vereist is.
Vereiste voor vergoeding onder het basispakket: stand van de wetenschap en praktijk
3.4.
Voor beantwoording van de vraag of ONVZ verplicht is om de EVO-4 te vergoeden, moet worden beoordeeld of die prothese onder het verzekerde basispakket valt. In de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) staat dat een verzekerde recht heeft op prestaties die bestaan uit zorg of overige diensten waaraan hij behoefte heeft, of vergoeding van de kosten daarvan. [1] De inhoud en omvang van deze prestaties zijn verder geregeld in het Besluit zorgverzekering (hierna: Bzv) en de Regeling zorgverzekering. [2] Hierin staan de voorwaarden waaraan de prestaties moeten voldoen om te behoren tot het verzekerde basispakket waarop een verzekerde op grond van de zorgverzekering recht heeft. De dekking van de basiszorgverzekering is hiermee dwingendrechtelijk geregeld. Met het op deze wijze voorschrijven van het basispakket is bedoeld om slechts noodzakelijke zorg te vergoeden, die aantoonbaar werkt, kosteneffectief is en waarvan de noodzaak tot collectieve financiering blijkt. [3]
3.5.
Eén van de voorwaarden voor de instroom van zorg in het basispakket is dat de zorg moet voldoen aan de stand van de wetenschap en praktijk. [4] Dat is de voorwaarde die in deze zaak relevant is voor de beslissing. Met deze voorwaarde is beoogd om die zorg onderdeel van het verzekerde basispakket te maken, die de betrokken beroepsgroep rekent tot het aanvaarde arsenaal van medische onderzoeks- en behandelingsmogelijkheden. Daarbij zijn zowel de stand van de wetenschap als de mate van acceptatie in de medische praktijk belangrijke graadmeters. [5] Het criterium stand van de wetenschap en praktijk moet internationaal worden uitgelegd. Het is dus van belang om te kijken naar de wetenschappelijke onderbouwing en de praktijk wereldwijd. Daarbij gaat het om de vraag of de zorg volgens de internationale wetenschap en praktijk bij een bepaalde populatie effectief is en niet of de zorg bij een individuele patiënt effectief is. [6]
3.6.
Het Zorginstituut Nederland (hierna: ZiN) is belast met de taak om te bevorderen dat het verzekerde pakket eenduidig wordt uitgelegd. Het dient voortdurend het verzekerde pakket te toetsen. Het ZiN moet daarvoor onder meer beoordelen of een bepaalde vorm van zorg voldoet aan het criterium stand van de wetenschap en praktijk. De wijze waarop het ZiN beoordeelt of aan dit criterium is voldaan, is door hem vastgelegd in een aantal rapporten. De Hoge Raad heeft de beoordelingswijze van het ZiN getoetst en deugdelijk bevonden. [7] De Hoge Raad heeft die beoordelingswijze van het ZiN in hoofdlijnen als volgt weergegeven:
alle relevante gegevens worden in aanmerking genomen waaronder literatuur, wetenschappelijke onderzoeken en gezaghebbende meningen van specialisten. Het leidende principe daarbij is ‘evidence based medicine’. Om de waarde van een nieuwe behandeling te toetsen dient die vergeleken te worden met de bestaande goudenstandaardbehandeling of met de klassieke behandeling. Als uit ten minste twee kwalitatief verantwoorde studies (gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van voldoende kwaliteit en omvang) blijkt dat de behandeling een (meer)waarde heeft ten opzichte van de goudenstandaardbehandeling wordt die nieuwe behandeling als effectief beschouwd;
als er geen studies van voldoende niveau zijn gepubliceerd, kan het oordeel worden gebaseerd op ‘evidence’ van lagere orde, publicaties van gezaghebbende meningen van medisch specialisten of richtlijnen die door wetenschappelijke verenigingen namens de beroepsgroep zijn opgesteld. De mate van consistentie van de onderzoeken of publicaties bepaalt of er voldoende onderbouwing van de effectiviteit is. [8]
3.7.
Voor de beoordeling of een bepaalde vorm van zorg aan de stand van de wetenschap en praktijk voldoet, is het moment waarop de zorg wordt verleend bepalend. [9] Beoordeeld moet worden of de zorg op dát moment aan het criterium voldeed. Ook relevant is hoe wordt bepaald op welk moment de zorg aan het criterium is gaan voldoen. Het ZiN gaat hierbij uit van het moment waarop de gegevens die de basis vormen voor het oordeel dat is voldaan aan de stand van de wetenschap en praktijk door publicatie openbaar zijn geworden. Dit is het omslagmoment; vanaf dat moment voldoet de zorg aan de stand van de wetenschap en praktijk. [10]
3.8.
De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de vraag of een bepaalde vorm van zorg tot de stand van de wetenschap en praktijk behoort en daarom door de zorgverzekeraar moet worden vergoed, berusten bij de verzekerde. Van de zorgverzekeraar mag worden verwacht dat hij zijn betwisting van de stelling van de verzekerde naar behoren met relevante feiten en gegevens onderbouwt, maar op hem rust niet een verzwaarde stelplicht. [11]
Onvoldoende aanwijzingen dat de EVO-4 voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk
3.9.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eiser sub 1] c.s. verklaard dat zij de EVO-4 voor [minderjarige (voornaam)] in november 2022 hebben ontvangen. Er moet dus naar dat moment worden beoordeeld of een multi-grip handprothese zoals de EVO-4 een bewezen meerwaarde heeft ten opzichte van de toen gebruikte standaardbehandeling. De rechtbank oordeelt dat in deze zaak niet is komen vast te staan dat de EVO-4 in november 2022 voldeed aan de stand van de wetenschap en praktijk. [eiser sub 1] c.s. hebben namelijk onvoldoende onderbouwd dat de EVO-4 aan dit criterium voldeed, zeker gelet op de (onderbouwde) betwisting van ONVZ.
3.10.
[eiser sub 1] c.s. hebben niet gewezen op kwalitatief verantwoorde studies of ‘evidence’ van lagere orde waaruit de meerwaarde van een multi-grip handprothese blijkt en hebben geen stukken in die richting overgelegd. In dit verband hebben [eiser sub 1] c.s. tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat de relevante patiëntenpopulatie klein is en daarom weinig onderzoek is gedaan. Onduidelijk is hoe groot de relevante populatie in dit geval is, maar juist voor die situaties waarin geen kwalitatief verantwoorde studies zijn gedaan vanwege een beperkte populatie, wordt genoegen genomen met bewijsmiddelen van een lagere rangorde. Maar ook die ontbreken.
3.11.
[eiser sub 1] c.s. wijzen erop dat revalidatiearts dr. [A] heeft onderbouwd dat de EVO-4 voor [minderjarige (voornaam)] de juiste handprothese is, dat die prothese in het PPP-Arm is geadviseerd en dat [minderjarige (voornaam)] in de praktijk veel meer kan met de EVO-4 dan met haar vorige prothese. Deze feiten kunnen echter niet bijdragen aan het oordeel dat de EVO-4 voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Het advies van de revalidatiearts, dat tot uitdrukking komt in het PPP-Arm, en de eigen ervaringen van [minderjarige (voornaam)] zeggen iets over het belang van de EVO-4 voor [minderjarige (voornaam)] . Het is voor de rechtbank duidelijk dat de EVO-4 voor [minderjarige (voornaam)] een grote meerwaarde heeft ten opzichte van de myo-elektrische handprothese die zij hiervoor had. Door de vijf bewegelijke vingers is het voor haar nu mogelijk om dingen te doen, zoals paardrijden, die zij voorheen niet kon. Maar voor de beoordeling of voldaan is aan de stand van de wetenschap en praktijk gaat het er niet om of de prothese voor [minderjarige (voornaam)] effectief is, maar of de prothese voor een bepaalde populatie bewezen effectief is (zie 3.5 hiervoor). Overigens hebben [eiser sub 1] c.s. nog gesteld dat zij hadden verwacht dat ONVZ de EVO-4 op basis van het PPP-Arm zou vergoeden. Daarmee hebben zij niet gezegd dat ONVZ de vergoeding van de EVO-4 niet meer kon weigeren op de grond dat die prothese niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk, omdat er een PPP-Arm lag. Tussen partijen staat namelijk niet ter discussie dat een zorgverzekeraar de dekking voor een handprothese kan weigeren op de grond dat de beoogde prothese niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk, ondanks dat een revalidatiearts die prothese in een PPP-Arm heeft geadviseerd.
3.12.
[eiser sub 1] c.s. hebben daarnaast aangevoerd dat er in Nederland een aantal mensen is dat een multi-grip handprothese vergoed heeft gekregen en dat een dergelijke prothese al in Engeland, Duitsland en België wordt toegepast. Ter onderbouwing van het standpunt dat diverse mensen in Nederland een multi-grip handprothese vergoed hebben gekregen, hebben [eiser sub 1] c.s. een toekenningsbesluit van zorgverzekeraar CZ overgelegd en twee PPP-Armformulieren. Volgens ONVZ blijkt uit deze stukken niet dat andere zorgverzekeraars in Nederland een multi-grip handprothese vergoeden. ONVZ wijst erop dat uit het toekenningsbesluit van CZ slechts blijkt dat een trans-radiale prothese is vergoed, wat ook een single-grip prothese kan zijn, en dat nergens uit blijkt dat de geadviseerde protheses in de PPP-Armformulieren door een zorgverzekeraar zijn vergoed. Of er gevallen zijn waarin een multi-grip handprothese is vergoed, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven. Als er mensen zijn die een multi-grip handprothese vergoed hebben gekregen, dan zegt dat onvoldoende over de vraag of die prothese voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. [eiser sub 1] c.s. hebben niet gesteld dat een andere zorgverzekeraar van oordeel is dat een multi-grip handprothese voldoet aan dat criterium. Het is mogelijk dat een zorgverzekeraar in een bepaald geval een multi-grip handprothese heeft vergoed, ondanks dat niet voldaan is aan de stand van de wetenschap en praktijk. Ook de omstandigheid dat de multi-grip handprothese in Engeland, Duitsland en België wordt toegepast, is niet voldoende voor het oordeel dat een dergelijke prothese behoort tot de stand van de wetenschap en praktijk, nu zowel kwalitatief verantwoorde studies als ‘evidence’ van lagere orde ontbreken. [12] Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eiser sub 1] c.s. dus geen feiten aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat de multi-grip handprothese voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk.
3.13.
ONVZ heeft daarentegen – in het kader van haar betwisting – onderbouwd dat onvoldoende is aangetoond dat een multi-grip handprothese een bewezen (klinische) meerwaarde heeft ten opzichte van de standaard myo-elektrische handprothese. De adviserend geneeskundige van ONVZ heeft een literatuuronderzoek uitgevoerd in de Medline-database. Dit onderzoek leverde drie wetenschappelijke artikelen op van onderzoeken waarin een vergelijking is gemaakt tussen een multi-grip en een standaard myo-elektrische handprothese. Deze onderzoeken kennen alle verschillende methodologische beperkingen en komen tot tegenstrijdige uitkomsten. Op basis van die onderzoeken is de effectiviteit van de multi-grip handprothese onvoldoende gebleken. Ten aanzien van twee van de drie artikelen hebben [eiser sub 1] c.s. erop gewezen dat (i) die pas in december 2022 en januari 2023 gepubliceerd zijn, terwijl bij ONVZ al in 2021 bekend was dat [minderjarige (voornaam)] een multi-grip handprothese wenste; (ii) een van de auteurs in nauw verband staat met een voormalig revalidatiearts van [minderjarige (voornaam)] met wie [eiser sub 1] c.s. gebrouilleerd zijn; en (iii) alleen volwassenen vanaf 48 jaar hebben deelgenomen aan de onderzoeken, terwijl het in deze zaak gaat om [minderjarige (voornaam)] , die minderjarig is. Zoals hiervoor in 3.9 al is overwogen, moet worden beoordeeld of de multi-grip handprothese in november 2022 voldeed aan het criterium stand van de wetenschap en praktijk. Daarvoor is nodig dat er op dat moment publicaties waren die dat oordeel kunnen dragen (zie 3.7 hiervoor). Ook als de door ONVZ aangehaalde publicaties niet zouden worden betrokken in de beoordeling, blijft het probleem in deze zaak dat publicaties die kunnen leiden tot het oordeel dat de multi-grip prothese voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk ontbreken. Dit wordt in wezen ook bevestigd door de kinderarts van [minderjarige (voornaam)] in haar brief aan ONVZ waarin zij motiveert waarom het voor [minderjarige (voornaam)] belangrijk is om de multi-grip prothese te hebben. Zij schrijft in die brief dat zij ervan overtuigd is dat met de prothese een functioneel voordeel kan worden bereikt, maar dat de “moeilijkheid is dat het niet wetenschappelijk is onderzocht en dat iedere voorspelling / veronderstelling voor een groot deel op speculatie berust”.
3.14.
De conclusie is dat [eiser sub 1] c.s. – mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van ONVZ – onvoldoende hebben onderbouwd dat de multi-grip handprothese van [minderjarige (voornaam)] voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Daarmee hebben zij niet voldaan aan de op hen rustende stelplicht. Aan bewijslevering op dit punt komt de rechtbank daarom niet toe. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een deskundigenonderzoek te bevelen over de vraag of de multi-grip handprothese in november 2022 voldeed aan de stand van de wetenschap en praktijk, zoals [eiser sub 1] c.s. tijdens de mondelinge behandeling hebben voorgesteld. De reden hiervoor is dat er in deze zaak onvoldoende aanknopingspunt is voor het oordeel dat de multi-grip handprothese op het relevante moment voldeed aan de stand van de wetenschap en praktijk, terwijl er wel aanwijzingen zijn die wijzen op het tegendeel.
Geen mondelinge afspraak dat de EVO-4 vergoed wordt
3.15.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser sub 1] voor het eerst gezegd dat ONVZ tijdens een gesprek op 14 juli 2022 mondeling heeft “toegegeven” dat zij de EVO-4 voor [minderjarige (voornaam)] zal vergoeden als [eiser sub 1] c.s. “door alle hoepeltjes springen”. Bij dat gesprek was de manager client services van ONVZ aanwezig en de betrokken zorgconsulent. De vraag is of hieruit moet worden afgeleid dat partijen hebben afgesproken dat ONVZ de EVO-4 zal vergoeden, ook als deze niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. [eiser sub 1] c.s. hebben onvoldoende concreet gesteld dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Niet alleen is onduidelijk gebleven door welke “hoepeltjes” [eiser sub 1] c.s. zouden moeten springen om de EVO-4 vergoed te krijgen, ook hebben [eiser sub 1] c.s. ter zitting tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het gesprek van 14 juli 2022. [eiser sub 1] heeft het op een later moment slechts over een “verwachting” die tijdens het gesprek zou zijn gewekt en de advocaat van [eiser sub 1] c.s. heeft gezegd dat het gesprek nergens toe leidde, dat het negatieve standpunt van ONVZ niet werd gewijzigd en dat het “puur voor de bühne” was. De afspraak kan ook niet worden afgeleid uit het bericht dat [eiser sub 1] c.s. op 22 juli 2022 naar aanleiding van het gesprek van 14 juli 2022 aan hun gesprekspartners hebben gestuurd, [13] waarnaar [eiser sub 1] c.s. verwijzen. Omdat [eiser sub 1] c.s. de bedoelde afspraak niet voldoende concreet hebben gesteld, passeert de rechtbank het bewijsaanbod dat op dit punt ter zitting is gedaan.
Conclusie
3.16.
De conclusie luidt dat ONVZ niet verplicht is om de EVO-4 te vergoeden. De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. worden afgewezen.
Proceskosten
3.17.
[eiser sub 1] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ONVZ worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.495,00
3.18.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
3.19.
De rechtbank verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dat betekent dat die beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af,
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 5.495,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart de onder 4.2 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M.A. Lintel en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.

Voetnoten

1.Zie artikel 11 lid 1 Zvw.
2.Zie artikel 11 leden 3 en 4 Zvw.
3.Zie HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679, 3.5.1 tot en met 3.5.3.
4.Zie artikel 2.1 lid 2 Bzv. Deze voorwaarde is ook uitgewerkt in artikel 24 van de polisvoorwaarden die van toepassing zijn op de zorgverzekering van [minderjarige (voornaam)] .
5.Zie Nota van toelichting bij het Besluit zorgverzekering,
6.Zie Zorginstituut Nederland, rapport Beoordeling Stand van de Wetenschap en Praktijk 2023, 11 april 2023, paragraaf 1.3.
7.Zie HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:469, 4.3.4.
8.Zie HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:469, 4.3.2 en 4.3.3.
9.Zie HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:469, 4.2.3.
10.Zie Zorginstituut Nederland, rapport Beoordeling Stand van de Wetenschap en Praktijk 2023, 11 april 2023, paragraaf 1.4.
11.Zie HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:469, 5.2.2.
12.Vergelijk HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:469, 4.4.2.
13.Zie productie 14 aan de zijde van [eiser sub 1] c.s.