ECLI:NL:RBMNE:2025:4770

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
UTR 24/5189, UTR 24/5198 t/m UTR 24/5203, UTR 24/5205 t/m 24/5208, UTR 24/5210, UTR 24/5211, UTR 24/5213, UTR 24/5220 en UTR 24/5222 t/m 24/5226
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake WOZ-waarde door gebrek aan machtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2025 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep inzake de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente heeft op 24 februari 2024 de waardes van diverse woningen en niet-woningen vastgesteld voor het belastingjaar 2024. De eiser, vertegenwoordigd door mr. [gemachtigde], heeft op 25 juli 2024 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 2 juli 2024, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De zitting was aanvankelijk gepland voor 31 maart 2025, maar werd uitgesteld vanwege een wrakingsverzoek van de gemachtigde. Uiteindelijk vond de zitting plaats op 4 augustus 2025, waar de rechtbank onmiddellijk uitspraak deed.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het beroepschrift niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De gemachtigde had geen schriftelijke machtiging overgelegd die aantoont dat hij bevoegd was om namens de eiser op te treden. Ondanks dat de gemachtigde op 16 september 2024 aanvullende stukken indiende, waaronder een machtiging, voldeed hij niet aan de eis dat de overgelegde documenten niet ouder dan één jaar moesten zijn. De rechtbank oordeelde dat het verzuim niet tijdig was hersteld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase niet was overschreden en er geen bewijs was dat de eiser daadwerkelijk schade had geleden. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/5189, UTR 24/5198 t/m UTR 24/5203, UTR 24/5205 t/m 24/5208, UTR 24/5210, UTR 24/5211, UTR 24/5213, UTR 24/5220 en UTR 24/5222 t/m 24/5226
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2025 in de zaak tussen
mr. [gemachtigde] veronderstellenderwijs handelend namens [eiser], te [vestigingsplaats] ,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] (de heffingsambtenaar), verweerder
(gemachtigde: B.A. Schras).

Inleiding

1. In de beschikking van 24 februari 2024 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waardes van diverse woningen en niet-woningen voor het belastingjaar 2024 naar de waardepeildatum 1 januari 2023 vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan [eiser] ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waardes als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
2. In de uitspraak op bezwaar van 2 juli 2024 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de objecten gehandhaafd.
3. Mr. [gemachtigde] (mr. [gemachtigde] ) heeft op 25 juli 2024 tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
4. Het beroep zou aanvankelijk behandeld worden op de zitting van 31 maart 2025. Omdat mr. [gemachtigde] de rechter heeft gewraakt is de zitting niet doorgegaan. Daarna is het wrakingsverzoek weer ingetrokken en is het beroep behandeld op de zitting van 4 augustus 2025. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [taxateur] (taxateur). Verder is verschenen mr. [gemachtigde] .
5. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

6. Partijen kunnen zich in een beroepsprocedure bij de bestuursrechter laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. [1] De bestuursrechter kan van een gemachtigde vervolgens een schriftelijke machtiging verlangen. [2]
7. Het beroepschrift dient te worden ondertekend en ten minste het adres en de naam van de indiener te bevatten. [3] Met indiener wordt in dit geval degene bedoeld namens wie beroep wordt ingesteld. Indien het beroepschrift niet door de indiener is ondertekend, maar door een ander die stelt daartoe gemachtigd te zijn, is in geval er geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd geen bewijs dat het beroep namens de indiener is opgesteld en is er sprake van een gebrek. [4]
8. Indien niet is voldaan aan de bij de wet [5] gestelde vereisten voor het in behandeling nemen van beroep en de indiener de gelegenheid heeft gehad dit verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
9. Het beroepschrift van 25 juli 2024 is ingediend door mr. [gemachtigde] . Hij vermeldt hierin dat hij dit doet namens [eiser] Bij dit beroepschrift heeft mr. [gemachtigde] geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om [eiser] in deze beroepsprocedure te vertegenwoordigen.
10. De rechtbank heeft mr. [gemachtigde] bij brief van 20 augustus 2024 in de gelegenheid gesteld om het beroepschrift alsnog aan de gestelde voorwaarden te laten voldoen door uiterlijk 17 september 2024 het adres van de indiener op te geven, een machtiging in te dienen, een of meer uittreksel(s) uit het handelsregister in te dienen – waaruit blijkt wie als bevoegd bestuurder gerechtigd is om beroep in te stellen – en een kopie van de statuten in te dienen. Met betrekking tot het uittreksel uit het handelsregister staat in de brief dat deze niet ouder dan één jaar moet zijn. Ook staat in de brief dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet aan het verzoek wordt voldaan en binnen de gestelde termijn geen gemotiveerd verzoek om uitstel wordt ingediend.
11. Mr. [gemachtigde] heeft in navolging op deze brief op 16 september 2024 een schriftelijke machtiging, uittreksels uit het handelsregister, een kopie van de statuten en een fusieakte uit december 2018 overgelegd. De uittreksels uit het handelsregister zijn echter afkomstig uit 2021 en voldoen dan ook niet aan het verzoek van de rechtbank om uittreksels te overleggen die niet ouder dan één jaar moeten zijn. Bovendien blijkt uit de fusieakte van december 2018 dat [eiser] zal fuseren en verdwijnen. Hoewel mr. [gemachtigde] wel een machtiging heeft overgelegd, is zonder een recent uittreksel uit het handelsregister, waaruit blijkt dat de machtiging daadwerkelijk door de bestuurder is ondertekend die gerechtigd is om beroep in te stellen, geen bewijs geleverd dat mr. [gemachtigde] bevoegd is om namens de rechtspersoon [eiser] beroep in te stellen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak van 5 januari 2021 geconcludeerd dat er om deze reden sprake is van een gebrek als het gevraagde uittreksel uit het handelsregister ontbreekt. [6] Dat mr. [gemachtigde] kort voor de geplande zitting van 31 maart 2025 aanvullende stukken heeft ingestuurd, waaronder een recenter uittreksel uit het handelsregister, is te laat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft mr. [gemachtigde] het geconstateerde verzuim daarom niet binnen de gestelde termijn hersteld. Hij heeft voldoende kans gehad om het geconstateerde verzuim te herstellen.
12. Mr. [gemachtigde] heeft evenmin binnen de termijn een concreet en gemotiveerd verzoek om uitstel gedaan om het verzuim te herstellen. In zijn brief van 16 september 2024 is onder meer opgenomen: “
Bent u nu zó volledig alsmede geheel compleet ampersand akkoord? Zo niet: geeft u dan aub concreet aan wat u nog wenst, kwijt bent geraakt c.q. nog nodig hebt én onze klant via mij per omgaande een (nader) uitstel van 6 weken om zulks voor u allemaal mogelijk te maken. Okay?”
De rechtbank ziet dit niet als een concreet, op deze zaak en op dit herstelverzoek toegespitst verzoek om uitstel. Dit is een algemeen geformuleerde vraag, die onderdeel is van een herhaaldelijk in veel zaken gebruikte standaardbrief. De rechtbank heeft mr. [gemachtigde] er al eerder op gewezen dat zij niets met dit soort algemene, gestandaardiseerde en dikwijls onsamenhangende brieven kan. [7] Daarbij komt dat mr. [gemachtigde] zelf ook had kunnen zien dat hij met de overgelegde stukken zijn verzuim niet had hersteld.
13. De rechtbank verklaart het beroep gelet hierop niet-ontvankelijk. Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die de rechtbank aanleiding hadden moeten geven om in dit geval een uitzondering te maken op deze handelwijze.
Immateriële schadevergoeding
14. Mr. [gemachtigde] heeft verzocht om immateriële schadevergoeding, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang zou hebben geduurd. De redelijke termijn van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase is echter niet overschreden. [8] Daarnaast heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat [eiser] beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om deze reden kan ook niet worden vastgesteld dat [eiser] immateriële schade heeft geleden. [9] De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.

Conclusie en gevolgen

15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verklaart de rechtbank het beroep
niet-ontvankelijk. De rechtbank komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
16. Ook wijst de rechtbank het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
17. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:24, lid 1, van de Awb.
2.Zie artikel 8:24, lid 2, van de Awb.
3.Zie artikel 6:5, lid 1, aanhef en onder a, van de Awb.
4.Zie het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2.
5.Zie artikel 6:5 en 6:6 van de Awb.
6.Zie de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:73.
7.Zie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 januari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:221.
8.Zie het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
9.Zie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 maart 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1260.