ECLI:NL:RBMNE:2025:4832

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
UTR 23/1686
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadeverzoek van bewoner Swifterbant inzake Rijksinpassingsplan Windplan Blauw

In deze zaak heeft een bewoner uit Swifterbant een verzoek ingediend om vergoeding van planschade bij de minister van Klimaat en Groene Groei, als gevolg van het Rijksinpassingsplan Windplan Blauw. Dit plan maakt de plaatsing van 61 nieuwe windturbines in de noordoosthoek van Flevoland mogelijk, waarvan een deel nabij Swifterbant. De minister heeft het verzoek afgewezen, omdat het nadeel dat de eiser ondervindt, volgens de minister niet boven het normaal maatschappelijk risico uitkomt. De eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht heeft gebaseerd op het advies van de AnteaGroup, die het planschadeverzoek heeft beoordeeld. De rechtbank volgt de conclusies van de AnteaGroup dat de windturbines niet leiden tot een verdergaande beperking van het uitzicht van de eiser en dat er geen sprake is van planologisch nadeel door slagschaduw, aangezien de hinder beperkt is tot 2 uur en 10 minuten per jaar, wat onder de norm van 5 uur en 40 minuten ligt. De rechtbank laat de afwijzing van het planschadeverzoek in stand, omdat de waardevermindering van de woning van de eiser als gevolg van de plannen binnen het normaal maatschappelijk risico valt.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank op 5 september 2025, waarbij de rechtbank ook heeft geoordeeld over de ontvankelijkheid van de eiser in zijn bezwaar tegen de afwijzing van het planschadeverzoek. De rechtbank concludeert dat de minister de taxatie van de AnteaGroup redelijkerwijs aan haar besluitvorming heeft mogen ten grondslag leggen, en dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1686
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 september 2025 op het beroep in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. J.G.L. van Nus)
en

de minister van Klimaat en Groene Groei, verweerder

(gemachtigden: mr. Y. Groen en mr. H.G.M. Wammes).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
SwifterwinT op Land B.V.gevestigd in Swifterbant, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. drs. F. Onrust).

Inleiding

1. Samen met Vattenfall heeft derde-partij het initiatief genomen om een nieuw windpark te realiseren in de noordwesthoek van Flevoland. De 74 windturbines die daar staan worden gesaneerd en vervangen door 61 krachtigere exemplaren. Daarvan komen er 24 in het IJsselmeer te staan en 37 op het land. De windturbines op het land en 10 van de windturbines op het IJsselmeer zijn in eigendom van derde-partij. De nieuwe windturbines produceren acht keer zoveel elektriciteit als in de oude situatie.
2. Het windpark wordt aangeduid als ‘Windplan Blauw’. De 37 windturbines die op het land komen te staan worden in vier lijnopstellingen geplaatst. Twee van de lijnopstellingen liggen nabij Swifterbant. De lijnopstelling ‘Rivierduintocht’ (ten westen van Swifterbant) bestaat uit 11 windturbines met een tiphoogte tot 213 meter. De lijnopstelling ‘Elandtocht’ (aan de zuidoostkant van Swifterbant) bestaat uit 7 windturbines met een tiphoogte tot 248 meter.
3. Om de realisatie van ‘Windplan Blauw’ planologisch mogelijk te maken heeft de minister het Rijksinpassingsplan Windplan Blauw (het inpassingsplan) vastgesteld. Het inpassingsplan is op 20 juli 2019 in werking getreden en met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 november 2019 onherroepelijk geworden. [1] Eventuele schade als gevolg van het inpassingsplan komt op grond van de tussen de Staat der Nederlanden en derde-partij gesloten exploitatieovereenkomst, voor rekening van Vattenfall en derde-partij.
4. Eiser is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] in [woonplaats] . Hij is het niet eens met de komst van de nieuwe windturbines en meent schade te hebben geleden door het inpassingsplan. Eiser heeft de minister daarom verzocht om een tegemoetkoming in planschade.
5. De minister heeft de [adviesbureau 1] gevraagd om advies uit te brengen over het planschadeverzoek van eiser. De [adviesbureau 1] heeft op 5 juli 2022 geadviseerd. Onder verwijzing naar dit advies heeft de minister het planschadeverzoek van eiser eerst met het besluit van 22 juli 2022 afgewezen. Op 18 augustus 2022 heeft de [adviesbureau 1] haar advies echter nader gemotiveerd en opnieuw uitgebracht. Zij heeft het advies van 5 juli 2022 ingetrokken. Met het besluit van 24 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft de minister eisers planschadeverzoek vervolgens opnieuw afgewezen, nu onder verwijzing naar het laatste advies van 18 augustus 2022.
6. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit op bezwaar van 2 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister het primaire besluit in stand gelaten.
7. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Derde-partij heeft schriftelijk gereageerd. De zaak is op 21 mei 2025 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. K.H.K. Nuweif, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser. De minister is op de zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, vergezeld door [A] en [B] van de [adviesbureau 1] . Derde-partij is op de zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld door de projectjurist van derde-partij, mr. [C] .
8. Op de zitting heeft eiser zijn beroepsgrond over laagfrequent geluid ingetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid in bezwaar
9. De rechtbank staat allereerst voor de vraag gesteld of eiser terecht ontvankelijk is geacht in bezwaar. De minister en derde-partij hebben zich in beroep namelijk op het standpunt gesteld dat eiser de bezwaartermijn heeft overschreden door geen bezwaar te maken tegen de eerste afwijzing van zijn planschadeverzoek: het besluit van 22 juli 2022. Eiser had volgens hen daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
10. De rechtbank gaat hier niet in mee. Het primaire besluit is naar het oordeel van de rechtbank, samen met het advies van de [adviesbureau 1] van 18 augustus 2022 dat daaraan ten grondslag is gelegd, een op zichzelf staande, volledige afwijzing van het planschadeverzoek van eiser waar bezwaar tegen open stond. Dat de minister de motivering van het besluit van 22 juli 2022 met het primaire besluit slechts op een ondergeschikt punt zou hebben aangevuld, volgt de rechtbank niet. Met het primaire besluit is het besluit van 22 juli 2022, gelet op de vorm, inhoud en formulering van het primaire besluit, in zijn geheel vervangen.
Het toetsingskader
11. Op 1 januari 2024 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat het inpassingsplan vóór 1 januari 2024 in werking is getreden en het verzoek om schadevergoeding binnen vijf jaar daarna is ingediend, is in deze zaak de Wro met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet.
12. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat de minister volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag uitgaan van het advies van de door haar benoemde onafhankelijke en onpartijdige adviseur als:
 in dat advies op objectieve wijze verslag is gedaan van het verrichte onderzoek;
 daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd, en;
 deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn,
tenzij door eiser concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van het advies naar voren zijn gebracht. [2]
13. De rechtbank beoordeelt of het advies van de [adviesbureau 1] aan deze voorwaarden voldoet en zo ja, of de beroepsgronden van eiser concrete aanknopingspunten geven voor twijfel aan de juistheid en/of de volledigheid van het advies.
Onafhankelijkheid [adviesbureau 1]
14. Eiser voert allereerst aan dat de [adviesbureau 1] niet onafhankelijk is, omdat zij ook betrokken is geweest bij het plan-MER (milieueffectrapport) dat heeft geleid tot het voorkeursalternatief op basis waarvan het inpassingsplan is gerealiseerd. Door de [adviesbureau 1] desondanks als adviseur te raadplegen over het planschadeverzoek van eiser is sprake van vooringenomenheid [3] , aldus eiser.
15. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat de schijn van partijdigheid kan worden gewekt door een deskundige die in het ene geval door het bestuursorgaan wordt ingeschakeld om een onafhankelijk advies uit te brengen, terwijl deze deskundige gelijktijdig of betrekkelijk kort daaraan voorafgaand, door hetzelfde bestuursorgaan is ingeschakeld om zijn belangen te behartigen of als zijn gemachtigde op te treden in een gerechtelijke procedure. [4] Daar is hier echter niet van gebleken. De rechtbank ziet dat het plan-MER van 8 september 2015 inderdaad door de [adviesbureau 1] is opgesteld, maar dat dit in opdracht is geweest van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland ten behoeve van het Regioplan Windenergie Zuidelijk en Oostelijk Flevoland. De [adviesbureau 1] fungeerde hierin dus niet als belangenbehartiger van de minister. Daar komt nog bij dat er tussen de opdracht tot het opstellen van het plan-MER en de opdracht tot advisering over het planschadeverzoek van eiser, ruim zeven jaar tijd ligt, terwijl de rechtspraak vereist dat de betrokkenheid nagenoeg gelijktijdig heeft plaatsgevonden. Ook in zoverre kan de [adviesbureau 1] hiermee de schijn van partijdigheid dus niet hebben gewekt. De beroepsgrond slaagt niet.
Planologisch nadeel
16. Om te kunnen bepalen of eiser door de wijziging van het planologische regime in een nadeligere positie is gekomen en daardoor schade lijdt of zal lijden, heeft de [adviesbureau 1] een vergelijking gemaakt tussen het planologische regime ná inwerkingtreding van het inpassingsplan, en het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologische regime. Dit ‘oude’ planologische regime bestaat uit de bestemmingsplannen ‘Buitengebied Dronten (D4000)', 'Buitengebied (9010)', 'Randmeerzone', 'Buitengebied 2009' en 'Buitengebied eerste partiële herziening' en het inpassingsplan 'Flevokust - Havenontwikkeling te Lelystad'. In de vergelijking moet de [adviesbureau 1] er in beginsel van uitgaan dat de maximale planologische mogelijkheden van beide regimes zijn gerealiseerd, tenzij die realisatie met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uit te sluiten. De [adviesbureau 1] is in geval van eiser tot de conclusie gekomen dat de bouwhoogte met het nieuwe planologische regime fors toeneemt en dat er ten aanzien van het gebruik een intensivering optreedt.
17. Aan de hand van de planologische vergelijking heeft de [adviesbureau 1] vervolgens het mogelijke nadeel voor eiser beoordeeld met betrekking tot de factoren geluid, slagschaduw, licht, ecologie, externe veiligheid, gezondheid, landschap en privacy. Volgens de [adviesbureau 1] is er alleen sprake van planologisch nadeel als gevolg van een toename van de geluidbelasting op de woning van eiser.
Uitzicht
18. Eiser voert aan dat de [adviesbureau 1] het planologisch nadeel heeft onderschat. Waar eiser eerst blauwe lucht zag, kijkt hij nu vanaf zijn perceel naar (delen van) de windturbines. Daarmee staat volgens eiser vast dat zijn uitzicht wordt belemmerd en er dus sprake is van hinder op dit punt. De [adviesbureau 1] heeft dit ten onrechte niet onderkend.
19. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zoals gezegd toetst de rechtbank of de beroepsgronden van eiser concrete aanknopingspunten geven voor twijfel aan de juistheid en/of de volledigheid van het advies van de [adviesbureau 1] . De rechtbank ziet dat de [adviesbureau 1] wel degelijk heeft onderkend dat eiser vanaf zijn perceel zicht heeft op (delen van) een of meer windturbines. Volgens de [adviesbureau 1] leidt dat echter (gelet op de verschijningsvorm en de afstand tot eisers perceel van minimaal 1.850 meter) niet tot een verdergaande beperking van het uitzicht noch tot verdergaande horizonvervuiling of aantasting van het karakter van de omgeving. De [adviesbureau 1] kwalificeert het uitzicht dus planologisch gezien niet als nadeel. Eiser had namelijk al geen vrij uitzicht vanaf zijn perceel.
20. Eisers perceel ligt midden in een woonwijk. Onder het oude planologische regime heeft eiser aan alle zijden van zijn woning al rekening te houden met een maximale bouwhoogte voor woningen van 8 tot 10 meter. en bijhorende bijgebouwen tot maximaal 5 meter, waarbij de naastgelegen woningen zich op een afstand van 0 tot 48 meter bevinden. Op de nabijgelegen groenbestemming zijn nog speelvoorzieningen tot maximaal 6 meter hoogte toegestaan. De rechtbank is niet gebleken dat de [adviesbureau 1] hierbij van onjuiste bouwhoogten is uitgegaan of bouwvlakken niet correct heeft meegenomen. De rechtbank kan de [adviesbureau 1] dan ook volgen in haar conclusie dat eiser ook al geen vrij uitzicht had onder het oude planologische regime en dat de windturbines niet leiden tot een verdergaande beperking van zijn uitzicht. De beroepsgrond slaagt niet.
Slagschaduw
21. Eiser voert verder aan dat de [adviesbureau 1] het planologisch nadeel heeft onderschat door ten onrechte te concluderen dat zich geen slagschaduw voor zal doen op het perceel van eiser vanwege het tussenliggende Swifterbos. Het Swifterbos bestaat uit begroeiing tot slechts 30 meter hoog: dat zal de slagschaduw van de windturbines van met een tiphoogte tot 248 meter niet tegenhouden. Er is wel degelijk sprake van slagschaduw in eisers woning, hetgeen eiser heeft onderbouwd met videomateriaal.
22. De rechtbank volgt eiser hierin evenmin. Bij de normstelling ten aanzien van schaduwwerking wordt aangesloten bij de Activiteitenregeling milieubeheer. [5] Hierin is, kort gezegd, bepaald dat een windturbine een automatische stilstandvoorziening moet hebben als:
 de afstand tussen de windturbine en de woning minder dan 12 keer de rotordiameter bedraagt, en;
 er gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar, meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden, te weten tenminste 5 uur en 40 minuten.
De [adviesbureau 1] heeft bij haar onderzoek naar mogelijke slagschaduw op het perceel van eiser, aangesloten bij het onderzoek van [adviesbureau 2] B.V. van 6 april 2022.
23. Het perceel van eiser ligt het dichtst bij windturbine RD03 uit de lijnopstelling ‘Rivierduintocht’, namelijk op 1850 meter afstand hiervan. Dit is minder dan 1.968 meter, zijnde 12 keer de rotordiameter van 164 meter van deze windturbine. Dat betekent dat er slagschaduw kan ontstaan ter hoogte van eisers perceel. De rechtbank ziet dat de [adviesbureau 1] dit ook heeft onderkend. Uit het onderzoek van [adviesbureau 2] blijkt echter, na cumulatie, dat er maximaal 2 uur en 10 minuten per jaar slagschaduw zal optreden ter hoogte van eisers perceel. Het perceel van eiser valt dus (ruim) buiten de norm van 5 uur en 40 minuten slagschaduw per jaar. Op grond daarvan komt de [adviesbureau 1] tot de conclusie dat er vergeleken met het oude planologische regime waarin er geen sprake was van slagschaduw, dus wel sprake is van slagschaduw, maar beperkt. Gelet hierop en gelet op het tussengelegen Swifterbos, kwalificeert de [adviesbureau 1] de hinder als gevolg van slagschaduw daarom planologisch gezien niet als nadeel.
24. De rechtbank kan de [adviesbureau 1] hierin volgen en ziet daarvoor steun in de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2017, waarin is geoordeeld dat 5 uur en 51 minuten slagschaduw per jaar gelet op de aard en duur van de hinder, terecht niet als planologisch nadelig was aangemerkt. [6] Dat de [adviesbureau 1] slagschaduw heeft uitgesloten op eisers perceel vanwege het tussengelegen Swifterbos, zoals eiser stelt, leest de rechtbank niet terug in het advies. De [adviesbureau 1] schrijft dat slagschaduw
hindervalt uit te sluiten. Het Swifterbos heeft dus meegespeeld in de waardering van het nadeel als gevolg van slagschaduw op het perceel van eiser. Op de zitting heeft de [adviesbureau 1] overigens benadrukt dat het Swifterbos hierbij niet leidend is geweest. Vooral de beperkte hinderduur van 2 uur en 10 minuten slagschaduw per jaar was aanleiding om de slagschaduw niet als planologisch nadeel te kwalificeren. Het videomateriaal dat eiser heeft overgelegd doet de rechtbank tot slot niet twijfelen aan de redeneringen en conclusies van de [adviesbureau 1] op dit punt. De beroepsgrond slaagt niet.
Waardebepaling
25. Vervolgens heeft de [adviesbureau 1] de eventuele waardevermindering van eisers perceel als gevolg van de planschade bepaald. Hiervoor is maatgevend welke prijs een redelijk denkend en handelend koper voor de onroerende zaak zou hebben geboden onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het nieuwe planologische regime en op het tijdstip direct daarna, wederom uitgaande van wat maximaal op grond van het oude en nieuwe planologische regime kon worden gerealiseerd. De taxateur van de [adviesbureau 1] moet in zijn taxatierapport op inzichtelijke wijze aangeven welke taxatiemethode hij heeft gebruikt en welke overige feiten en omstandigheden hij aan de taxatie ten grondslag heeft gelegd. De taxatie mag niet onbegrijpelijk zijn. [7]
26. De [adviesbureau 1] heeft de waarde van de woning van eiser direct vóór de peildatum van 20 juli 2019 bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode. Om te komen tot een referentiekader heeft de [adviesbureau 1] transacties van vier woningen in de omgeving rondom de peildatum vergeleken met de woning van eiser. Het betreft de transacties van de referentiewoningen aan de [adres 2] , de [adres 3] , de [adres 4] en de [adres 5] in [woonplaats] . De [adviesbureau 1] heeft een vergelijking gemaakt naar onder meer: de ligging en de bereikbaarheid, de directe omgeving, de vorm en de omvang van de kavel, de aard, constructie en ruimtelijke indeling van de opstallen, de staat van onderhoud en de aanwendingsmogelijkheden. Aan de hand hiervan heeft de [adviesbureau 1] de woning van eiser direct vóór de peildatum van 20 juli 2019 gewaardeerd op een bedrag van: € 365.000,--.
27. Per 20 juli 2019 heeft de [adviesbureau 1] de waarde van de woning van eiser, rekening houdend met de planologische verslechtering, gewaardeerd op: € 360.000,--. Hierbij heeft de taxateur van de [adviesbureau 1] een inschatting gemaakt van hoe de planologische wijziging ter plaatse van eisers perceel overkomt op een redelijk denkend en handelend koper. Dit betekent dat de ontstane waardevermindering is vastgesteld op € 5.000,--. Dit komt neer op ongeveer 1,37 % van de oorspronkelijke waarde van eisers woning. Omdat dit minder is dan 3% en slechts sprake is van één schadefactor (geluidshinder) heeft de [adviesbureau 1] dit aangemerkt als ‘lichte planschade’.
28. De rechtbank beoordeelt alleen of de minister de taxatie door de [adviesbureau 1] redelijkerwijs aan haar besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Als de beroepsgrond van eiser ziet op een aspect van het taxatierapport dat berust op specifieke deskundigheid van de taxateur, kan dit aspect alleen met succes worden bestreden met een onderbouwd tegenrapport van een onafhankelijke taxateur waaruit blijkt dat en waarom de taxatie onjuist is. [8]
Woonoppervlak
29. Eiser voert aan dat de [adviesbureau 1] bij de waardebepaling ten onrechte is afgegaan op de gegevens uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Het woonoppervlak van 183 m2 dat voor eisers woning in de BAG is opgenomen, is onjuist. Eisers woning is groter. Ter onderbouwing heeft eiser al in bezwaar een taxatierapport van [taxatiebureau] B.V. overgelegd, waaruit blijkt van een woonoppervlak van 216 m2. Volgens eiser had de minister dan ook niet zonder meer mogen uitgaan van de juistheid van de taxatie door de [adviesbureau 1] .
30. De rechtbank volgt eiser niet. Dat er verschillen kunnen zijn tussen de gegevens uit de BAG en de door een taxateur of makelaar gebruikte gegevens, betekent op zichzelf nog niet dat de gegevens uit de BAG niet bruikbaar zijn. Het taxatierapport dat eiser heeft overgelegd is van 8 augustus 2013, bijna zes jaar voor de peildatum waar het in deze zaak om gaat. Eiser heeft zijn betoog niet onderbouwd met bouwtekeningen. Daar komt bij dat de [adviesbureau 1] op de zitting heeft benadrukt dat zij het woonoppervlak van eisers woning niet van doorslaggevende betekenis heeft gevonden voor de waardebepaling. Mocht het woonoppervlak dus al 216 m2 zijn, dan zou dat niet hebben geleid tot een andere conclusie. De rechtbank vindt de taxatie van de [adviesbureau 1] begrijpelijk. In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de [adviesbureau 1] de taxatie niet zorgvuldig zou hebben verricht door af te gaan op gegevens uit de BAG. De beroepsgrond slaagt niet.
WOZ-waarde
31. Eiser voert tot slot aan dat het forse nadeel dat hij ondervindt van de windturbines ook is af te leiden uit de lage WOZ-waarde van zijn woning sinds de realisering van de windturbines. Waar de WOZ-waarde tot en met 2023 nog steeg, is die per 1 januari 2024 ineens met 8% gedaald. Dit terwijl de WOZ-waarden van huizen in de rest van Nederland allemaal zijn gestegen.
32. De rechtbank volgt eiser hierin evenmin. Een verschil met de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) vastgestelde waarde van een onroerende zaak vormt niet zonder meer aanleiding om een taxatie in het kader van de bepaling van de omvang van planschade onjuist te achten. Bij de vaststelling van de WOZ-waarde is namelijk doorgaans de feitelijke situatie bepalend en wordt dus geen rekening gehouden met de maximale mogelijkheden van het planologisch regime vóór en na de peildatum. Dit neemt evenwel niet weg dat van de minister kan worden verlangd dat het haar besluit van een nadere motivering voorziet in geval een aanzienlijk verschil bestaat tussen de WOZ-waarde en de taxatie in het kader van planschade. [9]
33. Van een aanzienlijk verschil tussen de WOZ-waarde en de door [adviesbureau 1] getaxeerde waarde is de rechtbank echter niet gebleken. De peildatum is 20 juli 2019. De WOZ-waarde van eisers woning was per 1 januari 2019 € 324.000,-- en per 1 januari 2020 € 353.000,--. Deze bedragen liggen niet ver af van de door de [adviesbureau 1] vastgestelde waarden van € 365.000,-- en € 360.000,--. De minister heeft het bestreden besluit op dit punt dan ook niet hoeven voorzien van een nadere motivering. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

34. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De minister heeft zich bij het bestreden besluit mogen baseren op het advies van de [adviesbureau 1] . Omdat de ontstane waardevermindering van € 5.000,-- valt binnen het door de [adviesbureau 1] vastgestelde normaal maatschappelijk risico van 2%, bestaat er geen recht op planschadevergoeding. Met het bestreden besluit heeft de minister de afwijzing van eisers planschadeverzoek dan ook terecht in stand gelaten.
35. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. M.W.A. Schimmel, leden, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer – de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2025.
(de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:206.
3.In de zin van artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.
5.Artikel 3.12 van de Activiteitenregeling milieubeheer.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2983.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:128.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.