ECLI:NL:RBMNE:2025:4854

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
UTR 23/3938
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake geschil over arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling in het kader van de Ziektewet

In deze tweede tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 10 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) behandeld. Eiser, die lijdt aan long-covid met Post-Exertionele Malaise (PEM), is in een eerdere uitspraak geconfronteerd met gebreken in de besluitvorming van het Uwv. De rechtbank heeft het Uwv de kans gegeven om deze gebreken te herstellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft echter de beperking voor tillen niet correct vastgesteld, wat de rechtbank niet kan volgen. De deskundige, drs. M. Vervoort, heeft in haar rapport meer en verdergaande beperkingen vastgesteld voor eiser, waaronder een urenbeperking. De rechtbank concludeert dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als advies- en servicemedewerker, omdat hij incidenteel tot 15 kg moet tillen, wat niet in lijn is met de door de deskundige vastgestelde beperkingen. De rechtbank stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen vier weken het gebrek te herstellen, met inachtneming van de bevindingen van de deskundige. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan, waaronder die over proceskosten en schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3938
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2025 op het beroep in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Staarthof).

Als derde-partij heeft aan de zaak deelgenomen: [bedrijf 2] B.V. te Rotterdam.

Inleiding

1. Op 19 februari 2024 heeft de rechtbank in deze zaak al een tussenuitspraak gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die tussenuitspraak. In die tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat er gebreken kleven aan de besluitvorming en het Uwv in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen.
2. Bij brief van 9 april 2024 heeft het Uwv hiervan gebruik gemaakt en een aanvullend rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 april 2024 ingediend. Eiser heeft bij brief van 7 mei 2024 gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 9 juli 2024 gesloten.
3. Op 15 juli 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend omdat zij zich wil laten voorlichten door een onafhankelijke deskundige over de beperkingen van eiser per 8 februari 2023. De rechtbank heeft partijen laten weten voornemens te zijn om drs. M. Vervoort, verzekeringsarts bij PrioCura, als deskundige aan te stellen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de deskundigenvraagstelling te reageren, maar hebben niet gereageerd. Op 27 september 2024 heeft de rechtbank drs. Vervoort als deskundige aangesteld.
4. De deskundige heeft op 24 januari 2025 haar rapport uitgebracht. Het Uwv heeft gereageerd met een rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2025 en een rapport van zijn arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 maart 2025. Eiser heeft op 28 februari 2025 en op 4 mei 2025 gereageerd. Hierop heeft de rechtbank besloten dat een tweede zitting achterwege blijft en het onderzoek op 22 mei 2025 gesloten.

De eerste tussenuitspraak

5. Deze uitspraak bouwt voort op de eerste tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in die tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de eerste tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
6. In de eerste tussenuitspraak heeft de rechtbank kort gezegd overwogen dat het medisch onderzoek gebrekkig is omdat:
 de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser ten onrechte niet heeft opgeroepen voor een fysiek spreekuur gelet op het specifieke betoog van eiser in bezwaar dat zijn psychische en cognitieve beperkingen zijn onderschat, of (als een fysiek spreekuur volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen meerwaarde zou hebben) onvoldoende heeft gemotiveerd waarom daar in dit geval van af kon worden gezien;
 de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen informatie bij de behandeld sector heeft opgevraagd, terwijl eiser op 8 februari 2023 onder behandeling was bij de ergotherapeut en psycholoog en regelmatig zijn huisarts bezocht;
 de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding zou bestaan voor het aannemen van additionele beperkingen vanwege de post-covid van eiser, door ten onrechte te stellen dat daar in het algemeen aanvullende diagnostiek voor zou zijn vereist.
Het Uwv had de besluitvorming in zoverre daarom niet op de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep mogen baseren.
7. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak bepaald dat het Uwv deze gebreken kan herstellen hetzij met een aanvullend onderzoek en/of aanvullende motivering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, hetzij met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
8. In reactie op de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van 3 april 2024 ingediend waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend heeft gemotiveerd waarom het volgens hem niet nodig was om eiser uit te nodigen voor een fysiek spreekuur, waarom het volgens hem niet nodig was om medische informatie op te vragen, en waarom er volgens hem geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een urenbeperking. Eiser heeft in zijn reactie van 7 mei 2025 uiteengezet waarom hij het daar niet mee eens is.
9. Normaal gesproken ligt vervolgens aan de rechtbank de vraag voor of het Uwv de genoemde gebreken heeft hersteld. De rechtbank heeft in dit geval echter, mede in wat partijen naar aanleiding van de tussenuitspraak naar voren hebben gebracht, een deskundige aangesteld die het medisch onderzoek volledig over heeft gedaan. De rechtbank - zo zal blijken uit de hiernavolgende overwegingen - volgt de deskundige in haar beoordeling van de beperkingen van eiser per 8 februari 2023. Hierdoor is de vraag of de gebreken in het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn hersteld niet meer relevant: het deskundigenonderzoek komt daar immers voor in de plaats. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiser door de deskundige wél is opgeroepen voor een fysiek spreekuur en dat de deskundige wél aanvullende informatie heeft opgevraagd bij de huisarts van eiser.

De beoordeling van de deskundige

10. De deskundige heeft op grond van eigen onderzoek, dossierstudie en aanvullende informatie van de huisarts van eiser, aanleiding gezien om per 8 februari 2023 meer en verdergaande beperkingen (waaronder een urenbeperking) aan te nemen voor eiser als gevolg van zijn long-covid met Post-Exertionele Malaise (PEM). Partijen hebben allebei op de beoordeling van de deskundige gereageerd.
Standpunt van het Uwv
11. Het Uwv heeft gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2025. De verzekeringsarts bezwaar en beroep sluit zich aan bij de beperkingen die de deskundige voor eiser heeft aangenomen in de FML, maar niet bij de beperking voor ‘tillen’. Eiser is door de deskundige beperkt geacht in ‘tillen’ vanaf ongeveer 5 kg., maar volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is méér mogelijk, omdat de deskundige deze beperking zou hebben aangenomen om ‘energetische belasting en piekbelasting te voorkomen’. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het energetisch niet zwaar belastend voor eiser als hij enkele keren per uur meer dan 5 kg. tilt. Omdat dit slechts kortdurend is zal ook de piekbelasting meevallen. Daar komt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog bij dat de VO2max van eiser (zijn maximale zuurstofopname en inspanningscapaciteit) weliswaar laag is vergeleken met die van mannen van zijn leeftijd, maar nog altijd bovengemiddeld is vergeleken met de VO2max van vrouwen boven de 50 jaar oud. De normaalwaarden in de FML zijn op een laag niveau bepaald, omdat in beginsel ieder persoon tussen de 16 en 65 jaar oud (dus ook vrouwen van boven de 50) geacht wordt op het niveau van de normaalwaarden te presteren. De VO2max van eiser kan daarom geen reden zijn om af te wijken van de normaalwaarde voor ‘tillen’, aldus de verzekeringsarst bezwaar en beroep.
12. Het Uwv heeft ook een rapport overgelegd van 12 maart 2025 waarin de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (uitgaande van beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep) concludeert dat eiser per 8 februari 2023 geschikt is voor zijn eigen werk als advies- en servicemedewerker. Hij overweegt onder meer dat eiser in zijn eigen werk twee keer per uur tot 15 kg. moet tillen en dat dit binnen eisers maximale kunnen ligt zoals dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is omschreven.
Betoog van eiser
13. Eiser heeft ook gereageerd op het deskundigenrapport en is het op een aantal punten niet eens met de beoordeling van de deskundige. Hij voert allereerst aan dat ook het medisch onderzoek van de deskundige onzorgvuldig is. Hij is door haar dan wel op een fysiek spreekuur gezien, maar zij heeft hem slechts beperkt lichamelijk onderzocht, omdat zijn gesteldheid met het verstrijken van de tijd zodanig is veranderd dat die niet meer vergelijkbaar is met zijn medische toestand op de datum in geding van 8 februari 2023. Vanwege het verstrijken van de tijd lijkt het eiser überhaupt niet meer mogelijk om het gebrekkige medische onderzoek op dit punt nog te herstellen. Het gaat sindsdien veel slechter met eiser.
14. Eiser voert verder aan dat de deskundige ten onrechte niet in de FML heeft opgenomen dat hij na een activiteit moet kunnen recupereren, terwijl de noodzaak hiervan voor long-covid-patiënten inmiddels algemeen aanvaard is. Ter onderbouwing legt eiser hierover algemene informatie over.
15. Eiser heeft ook gereageerd op de aanvullende rapporten die het Uwv heeft ingediend. Hij kan zich daar evenmin in vinden. Volgens eiser gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorbij aan zijn lage VO2max en neemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperking voor ‘tillen’ zoals die door de deskundige is aangenomen ten onrechte niet volledig over.
16. Over de arbeidskundige beoordeling voert eiser aan dat die onzorgvuldig tot stand is gekomen. De arbeidsdeskundige overviel eiser door hem zonder aankondiging vooraf op te bellen. Het was voor eiser op dat moment niet helemaal duidelijk wie hij aan de telefoon had en waar het precies over ging. Daar komt bij dat de arbeidsdeskundige het gesprek afsloot met de zin “u klinkt een stuk beter”: een ongepaste opmerking in het licht van deze procedure vindt eiser. Eiser heeft de arbeidsdeskundige later terug gebeld en hem specifiek verzocht om de inhoud van het eerdere telefoongesprek niet te betrekken bij de beoordeling. De arbeidsdeskundige heeft dat tóch gedaan en dat vindt eiser zeer kwalijk. Tot slot is het arbeidskundig onderzoek volgens eiser onzorgvuldig, omdat dat de arbeidsdeskundige (klakkeloos) is afgegaan op de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder zelf deugdelijke onderzoek te doen.
17. De arbeidskundige beoordeling is volgens eiser ook inhoudelijk onjuist. Eiser is niet geschikt voor zijn eigen werk. Daarin wordt zijn maximale belastbaarheid in ‘tillen’, maar ook in ‘lopen’, ‘reiken’, en ‘boven schouderhoogte en gebogen werken’ zoals door de deskundige is vastgesteld overschreden. De arbeidsdeskundige gaat hier ten onrechte aan voorbij. Door te verwijzen naar een vacature bij de [bedrijf 1] mist de arbeidsdeskundige volgens eiser ook de essentie: eiser was het liefst bij [bedrijf 2] blijven werken als hij daartoe in staat zou zijn geweest.
18. Tot slot verzoekt eiser de rechtbank, gelet op al deze punten, om een onafhankelijke arbeidsdeskundige in te schakelen voor nader onderzoek.
Beoordeling door de rechtbank
19. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige die door de bestuursrechter is ingeschakeld, in beginsel wordt gevolgd als de motivering van deze deskundige de rechtbank overtuigend voorkomt. [1] Dat is hier het geval. De rechtbank zal hierna, mede aan de hand van de standpunten van partijen, uitleggen waarom.
20. Naar het oordeel van de rechtbank bezit drs. Vervoort allereerst als onafhankelijke verzekeringsarts, bij uitstek de deskundigheid om de klachten die eiser ondervindt van zijn long-covid met PEM te vertalen naar arbeidsbeperkingen. De deskundige heeft eiser gezien op het spreekuur op 26 november 2024, het dossier bestudeerd en heeft zich bij haar beoordeling gebaseerd op informatie van de bedrijfsarts, de psychosomatisch fysiotherapeut en de huisarts van eiser. Zij heeft begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd waarom eiser beperkt moet worden geacht conform de door haar opgestelde FML. Het deskundigenrapport geeft naar het oordeel van de rechtbank blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent.
Lichamelijk onderzoek
21. De rechtbank volgt eiser niet in het betoog dat het onderzoek van de deskundige onzorgvuldig zou zijn, omdat zij eiser niet lichamelijk heeft onderzocht. Uit het deskundigenrapport blijkt dat de deskundige een lichamelijk onderzoek niet zinvol vond, omdat het gaat om de medische situatie van eiser ruim twee jaar eerder (8 februari 2023). De rechtbank kan de deskundige daarin volgen. Dit betekent niet dat het gebrek dat de rechtbank in haar eerste tussenuitspraak heeft geconstateerd nog onverminderd aan de orde zou zijn, zoals eiser stelt. In de eerste tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser ten onrechte niet is opgeroepen voor een fysiek spreekuur vanwege het specifieke betoog over zijn psychische en cognitieve beperkingen. De deskundige heeft zich op het spreekuur wél een beeld gevormd van de psyche van eiser, zodat het deskundigenonderzoek op dit punt niet gebrekkig is.
Recuperatienoodzaak
22. De rechtbank volgt eiser ook niet in het betoog dat de deskundige niet in de FML zou hebben opgenomen dat eiser na een activiteit moet kunnen recupereren. De deskundige schrijft in haar rapport dat eiser een tekort aan energie en een verhoogde recuperatiebehoefte heeft. Zij heeft dit in de FML verdisconteerd door een urenbeperking van 4 uren per dag en 20 uur per week voor eiser aan te nemen. De deskundige overweegt dat eiser deze uren verdeeld over de werkdag kan werken met rustmomenten tussendoor en verwijst hiervoor naar de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (de Standaard).
23. Uit de Standaard volgt dat de duurbelastbaarheid niet precies kan worden vastgesteld. Niet op de minuut nauwkeurig, maar veelal ook niet op het uur nauwkeurig. Wel is het mogelijk om de duurbelastbaarheid in stappen van ongeveer twee uur per dag te bepalen. Op grond van deze hoofdregel stelt de verzekeringsarts de duurbelastbaarheid vast op twee, vier, zes, acht of ten minste acht uur per dag. Uitgaande van een achturige werkdag is een duurbelastbaarheid van gemiddeld ongeveer vier uur per dag aangewezen als er na ongeveer vier uur werken een zodanige recuperatietijd nodig is dat er die werkdag verder (vrijwel) in het geheel geen arbeidsprestatie meer kan worden geleverd. De verzekeringsarts beperkt zich tot het bepalen van de duurbelastbaarheid als zodanig: het is niet aan de verzekeringsarts om zijn oordeel mede te baseren op de inpasbaarheid van de betrokkene in concrete arbeid noch op de inpasbaarheid in een gebruikelijk arbeidspatroon.
24. Samengevat komt dit erop neer dat eiser met de urenbeperking van vier uren per dag in de FML, in staat wordt geacht om die uren
verdeeld over de dag(dus met de nodige rustmomenten tussendoor) te kunnen werken. De recuperatiebehoefte van eiser is daarmee dus in de FML verdisconteerd. De beroepsgrond slaagt niet.
25. Voor zover eiser zich met dit betoog op het standpunt heeft gesteld dat de urenbeperking van 4 uren per dag onvoldoende tegemoet komt aan zijn recuperatiebehoefte, volgt de rechtbank eiser evenmin. Om aannemelijk te maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk. De door eiser overgelegde algemene informatie over patiënten met long-covid, ziet niet op zijn concrete medische toestand op of rond de datum in geding van 8 februari 2023. Eiser heeft geen aanvullende medische informatie van zijn eigen behandelaars overgelegd en ook niet concreet gemaakt uit welke informatie die al in het dossier zit, volgt dat een verdergaande urenbeperking is aangewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
Tillen
26. De rechtbank volgt eiser tot slot wél in het betoog dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte afwijkt van de door de deskundige aangenomen beperking voor ‘tillen’ vanaf ongeveer 5 kg. Dat de deskundige deze beperking zou hebben aangenomen ‘om energetische belasting en piekbelasting te voorkomen’, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt, leest de rechtbank niet in het deskundigenrapport. Daarin schrijft de deskundige dat de beperkingen in de FML voor eiser aanneemt ‘om zwaar fysiek werk en piekbelasting te voorkomen’: zij heeft het niet over ‘energetische belasting’. De rechtbank concludeert hieruit dat tillen van circa 15 kg., ook als dat incidenteel is, volgens de deskundige dus
fysiek te zwaaris voor eiser. Voor zover de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gewezen op de VO2max van eiser volgt de rechtbank hem evenmin. De deskundige heeft de beperkte VO2max van eiser namelijk niet gebruikt bij het vaststellen van de beperking voor ‘tillen’, maar bij het vaststellen van de urenbeperking (en recuperatienoodzaak). Deze beroepsgrond slaagt.
27. Dit betekent ook dat de rechtbank, met eiser, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet kan volgen in zijn aanvullende beoordeling, omdat hij daarbij is uitgegaan van de beperking voor ‘tillen’ zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep die voorstaat. Eiser moet in zijn eigen werk als advies- en servicemedewerker ongeveer twee keer per uur tot circa 15 kg. tillen (vanaf de magazijnstelling naar een karretje en van het karretje naar de auto). Hierbij kan eiser ondersteuning vragen van een collega of magazijnmedewerker, maar die zijn niet altijd beschikbaar. Nu ervan uit moet worden gegaan dat eiser beperkt is voor ‘tillen’ vanaf ongeveer 5 kg. is zijn eigen werk als advies- en servicemedewerker om die reden ongeschikt voor hem. De arbeidsdeskundige heeft dit ten onrechte niet onderkend. Ook deze beroepsgrond slaagt dus.
28. Omdat de rechtbank de arbeidskundige beoordeling al om deze reden niet kan volgen, komt zij niet toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden van eiser.

Conclusie

29. De rechtbank volgt de deskundige in haar beoordeling. Gelet daarop is eiser door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte in staat geacht om incidenteel tot ongeveer 15 kg. te tillen, waardoor eiser door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte geschikt is geacht voor zijn eigen werk. Het Uwv had de besluitvorming in beroep in zoverre daarom niet op deze beoordelingen mogen baseren. Ook met de herstelpoging is het bestreden besluit dus niet toereikend gemotiveerd.
29. De rechtbank is van oordeel dat eiser ongeschikt was voor het verrichten van zijn arbeid. Dit betekent echter nog niet automatisch dat zijn Ziektewetuitkering ten onrechte is beëindigd. Een andere voorwaarde om na 52 weken ziekte nog in aanmerking te komen voor een Ziektewetuitkering, is namelijk dat eiser ook niet meer dan 65% kan verdienen van zijn maatmaninkomen. Als eiser op de datum in geding dus meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen is de Ziektewetuitkering, weliswaar om een verkeerde reden maar wel terecht, beëindigd. Een arbeidsdeskundige zal dit moeten beoordelen. De rechtbank kan daarom niet zelf voorzien in de zaak door eiser een Ziektewetuitkering toe te kennen.
31. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een onafhankelijke arbeidsdeskundige aan te wijzen om dit onderzoek te doen. Omdat het Uwv het gebrek naar het oordeel van de rechtbank echter nog kan herstellen en daar ook in de gelegenheid toe moet worden gesteld (het gaat nu niet meer om de zorgvuldigheid van het onderzoek, maar om de juistheid ervan), ziet de rechtbank daar op dit moment geen aanleiding toe.
32. De rechtbank doet daarom een tweede tussenuitspraak en stelt het Uwv in de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Dit moet het Uwv doen met inachtneming van wat de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen en in het bijzonder met de bevindingen en conclusies van de deskundige drs. Vervoort. Uitgaande van de beperkingen van eiser per 8 februari 2023 zoals die door deze deskundige in een FML zijn vastgelegd, zal het Uwv een nieuwe arbeidskundige beoordeling moeten (laten) verrichten. Omdat eiser vanwege die beperkingen niet geschikt kan worden geacht voor zijn eigen werk, dient de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eisers verdiencapaciteit (indien mogelijk) vast te stellen aan de hand van voor eiser geschikte functies uit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem. Herstel van het gebrek kan vervolgens hetzij met een aanvullende arbeidskundige motivering, hetzij (voor zover nodig) met een nieuw besluit op bezwaar na of tegelijkertijd met de intrekking van het bestreden besluit.
33. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen ditmaal op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als het Uwv geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen moet hij dat zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank laten weten.
34. Als het Uwv gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen om daar binnen vier weken op te reageren. In beginsel, ook in de situatie waarin het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting (eind)uitspraak doen in de zaak. Vanwege de goede procesorde zal de rechtbank het partijen in beginsel niet toestaan om na de tussenuitspraak nieuwe geschilpunten of beroepsgronden aan de orde te stellen.
35. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. Dat betekent dat zij over overige beroepsgronden, de proceskosten en het griffierecht, en het schadeverzoek van eiser (vergoeding van wettelijke rente) nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
 stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak, het genoemde gebrek te herstellen, met inachtneming van wat de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen en in het bijzonder met de bevindingen en conclusies van de deskundige, of, om binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen dat hij geen gebruik maakt van de herstelmogelijkheid;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer – de Bruin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze (en de eerdere) tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 april 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:603.