In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 september 2025 een vonnis gewezen in een consumentenrechtelijke kwestie. De eisende partij, een besloten vennootschap, had een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, die niet op de dagvaarding had gereageerd. Hierdoor verleende de kantonrechter verstek. De vordering betrof een achterstallige premie van € 35,60 voor een verzekering, die de gedaagde partij na een aanmaning op 3 juni 2024 had betaald. De eisende partij vorderde echter een totaalbedrag van € 50,65, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij slechts een fractie van het gevorderde bedrag verschuldigd was en dat de proceskosten voor rekening van de eisende partij blijven.
De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of de consumentenbeschermende bepalingen zijn nageleefd. De informatieverplichtingen waren in dit geval nageleefd, maar de kantonrechter vond het beding over de incassokosten onredelijk bezwarend voor de gedaagde partij. Dit was in strijd met de wettelijke regeling omtrent incassokosten, die bepaalt dat een aanmaningsbrief moet worden verstuurd voordat incassokosten in rekening kunnen worden gebracht. Het beding werd vernietigd, waardoor de eisende partij geen recht had op vergoeding van incassokosten. Uiteindelijk werd de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 0,64 aan wettelijke rente, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.