ECLI:NL:RBMNE:2025:4912

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
11682903 \ UC EXPL 25-3886
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot betaling in een kinderopvangovereenkomst met ambtshalve toetsing van informatieplichten en algemene voorwaarden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap, eiseres, en twee gedaagden die niet verschenen zijn. De eiseres vorderde betaling van een bedrag dat voortvloeide uit een kinderopvangovereenkomst, waarbij de gedaagde partij de overeenkomst had opgezegd en was gestopt met betalen. De kantonrechter verleende verstek tegen de gedaagde partij omdat deze niet tijdig had gereageerd op de dagvaarding.

De kern van de zaak draait om de naleving van informatieplichten en de inhoud van de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de kinderopvangovereenkomst. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of de essentiële informatieplichten, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, zijn nageleefd. De rechter concludeerde dat de informatieplichten zijn nageleefd en dat de opzegtermijn van een maand, zoals opgenomen in de algemene voorwaarden, geoorloofd is. De eiseres heeft recht op betaling voor de maand waarin de overeenkomst is opgezegd, maar niet op de gevorderde incassokosten, die als onredelijk bezwarend zijn beoordeeld.

De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van € 860,66 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten van € 607,47. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechter heeft ook het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11682903 UC EXPL 25-3886 CD/942
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. O.J. Boeder,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

en
2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend in [woonplaats] ,
gezamenlijk aangeduid als gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een dagvaarding uitgebracht. Zij heeft gevorderd dat de gedaagde partij wordt veroordeeld om een bedrag aan haar te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten, zoals in de dagvaarding is omschreven.
1.2.
De gedaagde partij heeft daar niet (op tijd) op gereageerd en niet gevraagd om op een later moment alsnog te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.De kern van de zaak

2.1.
De eisende partij heeft tegen maandelijkse betaling opvang verleend aan het kind van de gedaagde partij. De gedaagde partij heeft die overeenkomst opgezegd en is toen ook gestopt met betalen. Partijen zijn echter een opzegtermijn van een maand overeengekomen. De gedaagde partij moet daarom het over die maand verschuldigde bedrag betalen, met rente. De incassokosten hoeft de gedaagde partij niet te betalen.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, namelijk de eisende partij, en consumenten, namelijk de gedaagde partij. Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Sommige consumentenbeschermende bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve (dat wil zeggen uit zichzelf, ook zonder dat de consument daar om vraagt) moet beoordelen of die zijn nageleefd.
3.2.
De kantonrechter moet onder andere ambtshalve toetsen of een aantal essentiële informatieplichten is nageleefd. In dit geval gelden de informatieplichten van de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De kantonrechter constateert dat de toepasselijke essentiële informatieplichten zijn nageleefd.
3.3.
De kantonrechter moet ook ambtshalve toetsen of in de algemene voorwaarden die op de overeenkomst van toepassing zijn bepalingen (“bedingen”) staan die relevant zijn voor de beoordeling van de vordering. In deze procedure gaat het om de ‘Algemene voorwaarden voor Kinderopvang Dagopvang en Buitenschoolse opvang 2016 e.v.’, en dan met name om de daarin opgenomen bedingen over de opzegtermijn, over rente en over incassokosten.
3.4.
In artikel 10 lid 4 onder a van de toepasselijke algemene voorwaarden is bepaald dat een consument, zoals de gedaagde partij, de overeenkomst kan opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. In artikel 10 lid 5 is daaraan toegevoegd dat de betalingsverplichting van de ouder gedurende die maand voortduurt. Ook is hierin vermeld dat de opzegtermijn ingaat op de datum waarop de opzegging door de eisende partij is ontvangen. Als de opzegging per e-mail wordt verstuurd, wordt de opzegging geacht op diezelfde dag te zijn ontvangen.
3.5.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:198, geoordeeld dat in een kinderopvangovereenkomst zoals in deze procedure, waarbij de overeengekomen vergoeding per maand wordt betaald, een opzegtermijn van een maand geoorloofd is. De kinderopvangorganisatie heeft gedurende die maand nog recht op betaling, aldus de Hoge Raad (ook als de consument in die maand geen gebruik meer maakt van zijn recht op opvang). Om die reden is het beding in de algemene voorwaarden van de eisende partij niet onredelijk bezwarend voor consumenten zoals de gedaagde partij.
3.6.
Dat betekent echter niet dat de eisende partij recht heeft op het gevorderde volledige maandbedrag van € 920,02. Uit bijlage 6 bij de dagvaarding blijkt dat de gedaagde partij de overeenkomst op 29 juli 2024 per e-mail heeft opgezegd. Die opzegging moet (zie artikel 10 lid 5 van de algemene voorwaarden) worden geacht op dezelfde dag door de eisende partij te zijn ontvangen. De opzegtermijn van een maand is dus ingegaan op 29 juli 2024 en een maand later, op 29 augustus 2024, geëindigd. Dat betekent dat de eisende partij recht heeft op 29/31 deel van het overeengekomen maandbedrag, dat wil zeggen op € 860,66. Dat bedrag, dat de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, wordt toegewezen.
3.7.
Datzelfde geldt voor de daarover gevorderde wettelijke rente. Wat de eisende partij in artikel 17 lid 5 (in samenhang met artikel 17 lid 4) van haar algemene voorwaarden heeft opgenomen over rente komt overeen met de wettelijke regeling over de verschuldigdheid van rente. Dat is niet onredelijk bezwarend.
3.8.
De eisende partij vordert echter ook rente over het niet-toewijsbare deel van de hoofdsom. Dat deel van de vordering kan niet worden toegewezen.
3.9.
De eisende partij vordert daarnaast een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Ook daarover heeft zij een bepaling opgenomen in haar algemene voorwaarden, en wel in artikel 17 lid 6. Daarin staat kort gezegd dat buitengerechtelijke kosten in rekening kunnen worden gebracht en dat de omvang ervan is onderworpen aan wettelijke grenzen. Dat staat ook in artikel 7 van bijlage 2 bij de algemene voorwaarden. In artikel 8 van deze bijlage is daar nog aan toegevoegd dat ook alle buitengerechtelijke kosten die samenhangen met het uit handen geven van een vordering aan derden in rekening worden gebracht.
3.10.
De kantonrechter overweegt dat de omvang van de in rekening te brengen vergoeding wettelijk is beperkt, namelijk in artikel 6:96 lid 5 BW en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: Besluit). Dat is, terecht, ook vermeld in de door de eisende partij gebruikte algemene voorwaarden. De tekst in de bijlage suggereert echter dat die beperking niet geldt als de vordering uit handen wordt gegeven. Dat maakt het beding onduidelijk en onbegrijpelijk voor consumenten.
3.11.
Daar komt bij dat de wetgever niet alleen de omvang van de in rekening te vergoeding heeft beperkt, maar in artikel 6:96 lid 6 BW óók heeft benadrukt dat die vergoeding niet meteen bij het ontstaan van een betalingsachterstand is verschuldigd, maar dat éérst een aanmaningsbrief, de zogenoemde veertiendagenbrief, moet worden verstuurd, waarin een termijn van veertien dagen moet worden vermeld, waarbinnen het verschuldigde bedrag nog zonder extra kosten kan worden betaald. Dit is in een uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704, nog eens verduidelijkt.
3.12.
Dat laatste ontbreekt in de algemene voorwaarden. Anders dan bij het beding over de vergoeding van rente (waarin uitdrukkelijk is bedongen dat rente pas is verschuldigd na afloop van de in een herinneringsbrief vermelde betalingstermijn van minimaal veertien dagen) kunnen incassokosten kennelijk direct in rekening worden gebracht. Daarmee is het beding niet alleen onduidelijk en onbegrijpelijk over de omvang van de vergoeding. Ten aanzien van de mogelijkheid om de schuld nog zonder aanvullende kosten te voldoen wijkt het beding aanzienlijk af van de wettelijke regeling, en wel ten nadele van consumenten zoals de gedaagde partij. Dat maakt het beding onredelijk bezwarend. De kantonrechter vernietigt het beding en wijst de gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten af.
3.13.
Al met al is de vordering grotendeels toewijsbaar. Daarom wordt de gedaagde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. De kosten van de eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 340,00
- salaris gemachtigde € 82,00 (1 punt x tarief € 82,00)
- nakosten € 41,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 607,47

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting € 860,66 aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de verzuimdatum tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt de gedaagde partij om binnen veertien dagen na aanschrijving de proceskosten van € 607,47 te betalen; als de gedaagde partij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet de gedaagde partij ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.