ECLI:NL:RBMNE:2025:5007

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
24/7924
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning voor de bouw van een carport in strijd met de beheersverordening

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een carport. Eiser is het niet eens met de afwijzing en stelt dat het college ten onrechte oordeelt dat de bouw van de carport leidt tot een overschrijding van het toegestane aantal vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag aan de hand van deze beroepsgrond. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond. De rechtbank legt uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft. Eiser had op 12 december 2023 een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning, die door het college op 3 juli 2024 werd afgewezen. Het college bleef bij deze afwijzing na het bestreden besluit van 20 november 2024. De afwijzing was gebaseerd op strijdigheid met de beheersverordening, die slechts 99 m2 aan bijbehorende bouwwerken toestaat, terwijl het totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op het perceel van eiser al 118 m2 bedraagt. De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de uitbreiding van de woning en de serre als bijbehorende bouwwerken moeten worden aangemerkt, waardoor de aanvraag voor de carport niet kan worden goedgekeurd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en eiser krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7924

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Gijsen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug

(gemachtigde: mr. C. van Doorn).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een carport. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe aan dat het college ten onrechte stelt dat de bouw van de carport leidt tot een overschrijding van het toegestane aantal vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken. Aan de hand van deze beroepsgrond beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning mocht weigeren
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Wat aan deze zaak voorafging

3. Eiser heeft op 12 december 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een carport. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 3 juli 2024 afgewezen.
4. Met het bestreden besluit van 20 november 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
5. Het college heeft in het bestreden besluit de omgevingsvergunning voor het bouwen van een carport geweigerd, omdat het bouwplan strijdig is met de regels uit de beheersverordening. Want de beheersverordening staat slechts 99 m2 aan bijbehorende bouwwerken toe op het perceel van eiser, terwijl met de al aanwezige uitbreiding van de woning, de serre en de twee bergingen het totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken uitkomt op 118 m2. De beheersverordening laat dus geen ruimte meer voor het bouwen van een carport van 21,2m2. Daarnaast vindt het college dat het bouwplan strijdig is met de regels uit de beheersverordening over de maximale daknokhoogte en dat het niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
6. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
7. De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, gemachtigde van eiser en verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het beoordelingskader
8. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat eiser zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning voor die datum heeft ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
9. Eiser heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bouwwerk. [2] Dit is een gebonden beschikking, waarbij het college de omgevingsvergunning moet verlenen als er geen weigeringsgrond is, en moet weigeren als die grond er wel is. De weigeringsgronden zijn: strijd met het Bouwbesluit 2012, strijd met de bouwverordening, strijd met een bestemmingsplan of beheersverordening of strijd met de redelijke eisen van welstand. [3] Als een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, moet wel eerst worden bekeken of het college kan en wil meewerken aan een afwijking daarvan. [4]
10. Het college heeft de aanvraag van eiser getoetst aan de beheersverordening “ [bouwgebied] 1e herziening” uit 2018. Op de locatie van het bouwplan geldt de bestemming “ [bestemming] ”. De beheersverordening bepaalt dat het maximaal toegestane oppervlak aan al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken afhankelijk is van de grootte van het bebouwingsgebied. [5] Voor het beoordelen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk moet dus eerst worden bepaald hoe groot het bebouwingsgebied is. Daarna moet worden beoordeeld hoe groot het oppervlakte aan bestaande bijbehorende bouwwerken is en of dit oppervlakte onder het maximum blijft na realisering van het bouwplan.
11. Bij het vaststellen van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken moet worden uitgegaan van de volgende definities. Volgens de beheersverordening is een bijbehorend bouwwerk een:
“uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak”. [6]
Een hoofdgebouw is een:
“gebouw of een gedeelte daarvan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.” [7]
De definities van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouw uit de beheersverordening komen overeen met die in het Besluit omgevingsrecht (Bor). [8] Daarom kijkt de rechtbank bij de uitleg van de beheersverordening ook naar de rechtspraak over en de toelichting bij het Bor.
Het geschil
12. Op zitting is besproken dat de omvang van het bebouwingsgebied niet in geschil is en dat daardoor vaststaat dat de beheersverordening 99m2 aan bijbehorende bouwwerken op het perceel van eiser toestaat. Ook is besproken dat de overschrijding van de maximale nokhoogte en de redelijke eisen van welstand geen onderdeel uitmaken van het geschil.
13. Zoals op zitting is vastgesteld, spitst het geschil zich toe op het aantal vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken dat al zonder realisering van het bouwplan aanwezig is op het perceel van eiser. Eiser voert aan dat de uitbreiding van de woning en de serre geen bijbehorende bouwwerken zijn, maar onderdeel uitmaken van het hoofdgebouw. In dat geval bedraagt het bestaande oppervlak aan bijbehorende bouwwerken 77 m2 en laat de beheersverordening genoeg ruimte voor de bouw van de aangevraagde carport van 21,2 m2.
14. Eiser voert daartoe aan dat de uitbreiding van de woning en de serre volgens de definitie uit de beheersverordening bij het hoofdgebouw horen, omdat ze daar functioneel onderdeel van uitmaken. Eiser vindt dat het college bij de vaststelling van het hoofdgebouw deze definitie niet goed heeft toegepast door daarbij uit te gaan van het oorspronkelijke hoofdgebouw. Het college weerspreekt dit. Want volgens het college moet voor het vaststellen van het reeds aanwezige oppervlak aan bijbehorende bouwwerken worden uitgegaan van hetzelfde uitgangspunt als bij de berekening van het bebouwingsgebied, namelijk het oorspronkelijke hoofdgebouw. Dit volgt volgens het college ook uit de toelichting bij de beheersverordening. Verder voert eiser aan dat het college ten onrechte de definitie van bijbehorende bouwwerken heeft toegepast op de serre en de uitbreiding. Want als het college de definitie van hoofdgebouw eerst en goed had toegepast, was het aan de toetsing aan de definitie voor bijbehorend bouwwerk niet meer toegekomen. [9]
Het oordeel van de rechtbank
15. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht de serre en de uitbreiding van de woning als bijbehorend bouwwerk heeft aangemerkt.
16. De rechtbank overweegt dat de beheersverordening een bijbehorend bouwwerk definieert als een uitbreiding van een hoofdgebouw. Hieruit volgt dat een hoofdgebouw, na uitbreiding hiervan, per definitie gedeeltelijk bestaat uit een bijbehorend bouwwerk. [10] De rechtbank stelt vast dat, zoals eiser op zitting aangeeft, de uitbreiding en de serre ruime tijd na het realiseren van het hoofdgebouw zijn gebouwd. De uitbreiding bestaat uit een deel van de woonkamer, een studeerkamer en een slaapkamer. De rechtbank is van oordeel dat het hierbij gaat om een uitbreiding van het hoofdgebouw. De rechtbank stelt verder vast dat de serre tegen het hoofdgebouw is aangebouwd en gebruikt wordt als zitkamer. De rechtbank is daarom van oordeel dat het gaat om een functioneel met het hoofdgebouw verbonden bouwwerk met een dak. Volgens de definitie uit de beheersverordening gaat het dus bij ook bij de serre om een bijbehorend bouwwerk.
17. Verder overweegt de rechtbank dat, anders dan eiser stelt, de functionele verbondenheid van de serre en de uitbreiding met het hoofdgebouw niet uitmaakt voor de vraag of het bijbehorende bouwwerken zijn. Voor bijbehorende bouwwerken die gelden als uitbreidingen van het hoofdgebouw zijn namelijk geen beperkingen opgenomen, in die zin dat de uitbreiding functioneel of bouwkundig moet zijn te onderscheiden van de rest van het gebouw. [11] Bovendien geldt voor andere gebouwen of bouwwerken met een dak dat ze functioneel verbonden moeten zijn met het hoofdgebouw om als bijbehorend bouwwerk te worden aangemerkt. De rechtbank is dus van oordeel dat de functionele verbondenheid van de serre en de uitbreiding met het hoofdgebouw niet tot gevolg heeft dat zij geen bijbehorende bouwwerken kunnen zijn.
18. De rechtbank gaat ook niet mee in het standpunt van eiser dat het college de serre en de uitbreiding eerst had moeten toetsen aan de definitie van hoofdgebouw en dan niet was toegekomen aan de definitie van bijbehorende bouwwerken. Voor deze volgorde vindt de rechtbank geen aanknopingspunten in de beheersverordening. Ook de door eiser aangehaalde uitspraak maakt dat oordeel niet anders. [12] Deze uitspraak gaat namelijk over de vraag welke onderdelen van een nieuw gebouw als hoofdgebouw gelden, terwijl het in deze zaak gaat over latere uitbreidingen van het hoofdgebouw.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de uitbreiding en de serre als bijbehorende bouwwerken kunnen worden aangemerkt. Daarom heeft het college terecht de omgevingsvergunning voor het bouwen van een carport geweigerd wegens strijd met de beheersverordening.
20. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Van Wambeke, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.J. Kooistra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025.
(
Is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen)
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
3.Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
4.Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo.
5.Artikel 19.2.3, onder aanhef, sub g beheersverordening “ [bouwgebied] , 1e herziening”.
6.Artikel 1.28 beheersverordening “ [bouwgebied] , 1e herziening”.
7.Artikel 1.55 beheersverordening “ [bouwgebied] , 1e herziening”.
8.Bijlage II, artikel 1 Besluit omgevingsrecht; ECLI:NL:RVS:2022:2934, r.o. 4.2.
9.Ter onderbouwing verwijst eiser naar ECLI:NL:RVS:2023:1341, r.o. 6.2.
10.Vergelijk: ECLI:NL:RVS:2019:238, r.o. 6.3.
11.ECLI:NL:RVS:2016:3069, r.o. 3.2.