ECLI:NL:RBMNE:2025:5096

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
UTR 23/3391
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-uitkering van een ex-werknemer en de herstelpogingen van het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2025 uitspraak gedaan over de WIA-uitkering van een ex-werknemer. De rechtbank oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) het gebrek in de beslissing op bezwaar niet heeft hersteld. Eiseres, een BV, had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, dat de aan de ex-werknemer toegekende WIA-uitkering betrof. De rechtbank had eerder op 19 september 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het Uwv het duurzaamheidsoordeel onvoldoende had onderbouwd. Het Uwv kreeg de kans om dit gebrek te herstellen, maar de rechtbank concludeerde dat de nadere motivering niet voldeed. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiseres. De rechtbank benadrukte dat het Uwv informatie had opgevraagd bij de verkeerde behandelaar, wat leidde tot onduidelijkheid over de behandeldoelen en mogelijkheden van de ex-werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3391

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] BV, uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr.drs. A. Jurg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: S.M. Westmaas).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[ex werknemer]uit [plaats 2] (de (ex-)werknemer)
(gemachtigde: J.A.C. van Etten).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de aan de ex-werknemer toegekende WIA-uitkering. De rechtbank heeft in deze zaak op 19 september 2024 een tussenuitspraak [1] (de tussenuitspraak) gedaan. Voor een omschrijving van de besluiten en het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
1.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv het duurzaamheidsoordeel ontoereikend onderbouwd heeft. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv heeft op 31 oktober 2024 laten weten het gebrek te willen herstellen.
1.2.
In de tweede tussenuitspraak van 20 december 2024 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij het Uwv heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot 27 januari 2025.
1.3.
In de derde tussenuitspraak van 5 maart 2025 (de tweede verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij het Uwv heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot 16 april 2025.
1.4.
Het Uwv heeft in reactie op de tussenuitspraak aanvullende rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 maart 2025, 26 juni 2025 en 7 augustus 2025 ingediend. Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd en aanvullende rapportages van haar verzekeringsarts van 13 mei 2025 en 9 juli 2025 ingediend. Ook de ex-werknemer heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft op 14 augustus 2025 het onderzoek gesloten.

Geheimhouding

2. Omdat de ex-werknemer geen toestemming heeft gegeven om medische stukken aan eiseres toe te zenden, heeft de rechtbank medische stukken naar de door eiseres ingeschakelde gemachtigde gestuurd. [2] Om te voorkomen dat medische gegevens via deze uitspraak alsnog bekend worden, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken.

De tussenuitspraak

3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [3]
3.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het Uwv het oordeel over de duurzaamheid van de beperkingen op 2 juli 2022 (de datum in geding) ontoereikend heeft onderbouwd. De rechtbank heeft overwogen dat gelet op het verloop van de eerdere ingezette behandeling alsook de beschrijving van de ernst van de psychische problemen het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de ex-werknemer met behandeling mogelijk binnen een jaar volledig kan herstellen, niet te volgen is. Daarbij lijkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan uit te gaan dat het behandeldoel van de laatst ingezette behandeling bij de ex-werknemer is gericht op volledig herstel. Hier kan naar het oordeel van de rechtbank, zonder navraag te doen bij de behandelend sector, niet zonder meer vanuit worden gegaan. Immers, de aanleiding van de verwijzing alsook de overwegingen van de behandelaar over de inhoud van de in te zetten behandeling, doen vermoeden dat dit niet het behandeldoel is. Uit het dossier blijkt niet dat door het Uwv navraag is gedaan bij de betreffende behandelaar wat het behandeldoel is en wat de inschatting is van de behandelaar van de behandeling voor de psychische klachten van de ex-werknemer. De rechtbank komt om die reden in de tussenuitspraak tot het oordeel dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat vanwege de behandeling van de psychische klachten “de ex-werknemer binnen een jaar kan herstellen” en dus de beperkingen voortvloeiend uit de psychische klachten van de ex-werknemer niet duurzaam zijn.

Beoordeling van de herstelpoging

Aanvullende onderbouwing van het Uwv
4. In de rapportages van 27 maart 2025, 26 juni 2025 en 7 augustus 2025 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de (via een medische machtiging van de ex-werknemer) opgevraagde en ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen. Er is informatie opgevraagd bij de behandelend psycholoog. De ex-werknemer heeft alleen toestemming gegeven om informatie op te vragen bij deze behandelaar, wat ook is gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep resumeert dat de psycholoog op zijn vakgebied geen behandelmogelijkheden meer ziet. De medisch specialist, psychiater, ziet nadien nog wel behandelmogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan niet anders dan de visie over nog resterende behandelmogelijkheden van de medisch specialist volgen. Er is in 2022 nog geen sprake van duurzaamheid van de beperkingen. Met het ‘binnen een jaar kunnen herstellen’ van de ex-werknemer wordt niet alleen medisch herstel bedoeld, het gaat daarbij met name over verbetering van de functionele mogelijkheden. Verbetering is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep mogelijk met de geadviseerde behandeling van de medisch specialist.

Reactie van eiseres

5. Eiseres vindt niet dat het gebrek met de nadere motivering is hersteld. Het Uwv heeft informatie opgevraagd bij de verkeerde behandelaar, namelijk de eerdere behandelaar (de psycholoog) in plaats van de opvolgend behandelaar (de psychiater). Eiseres houdt vast aan haar standpunt dat de psychische klachten van de ex-werknemer duurzaam zijn.
Reactie van ex-werknemer
6. Ex-werknemer vindt eveneens niet dat het gebrek met de nadere motivering is hersteld. Uit de door de verzekeringsarts opgevraagde informatie volgt niet dat de ingezette behandeling was gericht op volledig herstel. Het vervolgbeleid van de psychiater was volgens hem gericht op stabilisatie en kwaliteit van leven.
Wat vindt de rechtbank?
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het gebrek in de beslissing op bezwaar niet hersteld. Het oordeel van het Uwv dat de beperkingen van ex-werknemer niet duurzaam zijn, is gebaseerd op de behandelmogelijkheden die de opvolgend behandelaar: de psychiater ziet. Nu het Uwv informatie heeft opgevraagd bij de psycholoog in plaats van bij de psychiater, is nog steeds niet duidelijk wat het doel van de behandeling, de resterende behandelmogelijkheden en het mogelijk te behalen eindresultaat van de behandeling voor de psychische klachten is. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak uiteen gezet dat de aanname van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de behandeling is gericht op verbetering van de functionele mogelijkheden en er binnen een jaar verbetering van arbeidsmogelijkheden wordt verwacht, uit de overgelegde brief van de psychiater niet zonder meer kan worden afgeleid.
7.1.
Het (nadere) standpunt van het Uwv dat ervan uitgegaan mag worden dat de ex-werknemer geen onjuiste gegevens verstrekt, kan de rechtbank niet volgen. Het oordeel van de verzekeringsarts over de duurzaamheid berust op de behandelmogelijkheden die de psychiater ziet. Het is dan ook díe medisch specialist waar het Uwv nadere medische informatie had moeten opvragen. Dat volgt ook helder uit de tussenuitspraak. Dat de ex-werknemer kennelijk een andere behandelaar (de psycholoog) had ingevuld, is niet van betekenis voor de vraag of het Uwv het gebrek heeft hersteld. Bovendien is de ex-werknemer in deze procedure niet eiser maar derde-belanghebbende en daardoor mogelijk niet volledig op de hoogte van de stand van zaken in de procedure. Het had op de weg van het Uwv gelegen om dit bij de ex-werknemer aan te kaarten, en een medische machtiging voor de juiste medisch specialist te vragen.
8. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het Uwv het geconstateerde gebrek met de nadere motivering niet hersteld heeft.
9. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het Uwv moet daarom een nieuw besluit nemen rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
11. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). In beroep is de waarde per punt € 907,00, met een wegingsfactor 1. De proceskostenvergoeding bedraagt dan in totaal € 2.267,50.
11. Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van de kosten van de rapportages van de verzekeringsarts van [adviseur] . Eiseres heeft de volgende kosten opgegeven: voor de rapportage van 7 juni 2023 een bedrag van € 671,55 inclusief BTW (3 uur tegen een uurtarief van € 185,00) en voor de rapportage van 31 januari 2024 een bedrag van € 223,85 inclusief BTW (1 uur tegen een uurtarief van € 185,00). Het aantal gedeclareerde uren alsook het inschakelen van deze deskundige vindt de rechtbank niet onredelijk. Het uurtarief voor het uitbrengen van de rapportages is hoger dan het geldende maximum van het voor vergoeding in aanmerking komend tarief. [4] Het totaal te vergoeden bedrag voor de kosten van een deskundige komt daarom uit op € 787,13.
13. In totaal veroordeelt de rechtbank het Uwv dus tot betaling van een bedrag van € 3.054,63 (€ 2.267,50 + € 787,13).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op binnen zes weken nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.054,63.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Met toepassing van artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694)
4.Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang met artikel 8 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts).