ECLI:NL:RBMNE:2025:5141

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 25/4403
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake aanvullende compensatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 17 september 2025, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld omdat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op zijn bezwaar van 4 februari 2025 tegen een eerdere beslissing van 25 oktober 2024 over aanvullende compensatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser tijdig in beroep is gegaan na een ingebrekestelling op 16 juni 2025. De rechtbank heeft de Dienst Toeslagen opgedragen om alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-, omdat er al 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiser heeft ook recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het door hem betaalde griffierecht van € 53,- moet door verweerder worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/4403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Stoel),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 4 februari 2025 tegen de beslissing van verweerder van 25 oktober 2024 over aanvullende compensatie.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van
16 juni 2025, ontvangen door verweerder op 19 juni 2025, is verweerder in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 24 juli 2025, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
3. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
5. In haar uitspraak van 25 juli 2025 [6] heeft de rechtbank bepaald dat in zaken zoals deze een nadere beslistermijn wordt bepaald van 72 weken na ommekomst van de wettelijke beslistermijn. Als deze termijn al is verstreken op het moment dat de rechtbank uitspraak doet, bepaalt de rechtbank in beginsel een nadere beslistermijn van twee weken vanaf verzending van de uitspraak op het beroep. Voor de motivering van deze termijnen verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
6. In dit geval betekent dit het volgende. Verweerder heeft op 25 oktober 2024 de beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding genomen. Het bezwaarschrift van eiser tegen dit besluit is door verweerder ontvangen op 7 februari 2025. De beslistermijn om op dit bezwaar te beslissen is dus aangevangen op 8 februari 2025 en verliep op 13 juni 2025. De uiterlijke datum waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken is dus
30 oktober 2026.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijnen niet haalt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-. Deze bedragen zijn in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025 [7] over beroepen niet tijdig beslissen op bezwaar in Wht-zaken.
Bestuurlijke dwangsom
8. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [8]
9. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet formeel in een besluit vastgesteld, maar slechts in zijn verweerschrift de hoogte van de nog toe te kennen dwangsom berekend. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 30 oktober 2026 een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Schnitzler, rechter, in aanwezigheid van I. van Ittersum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.