ECLI:NL:RBMNE:2025:534

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/4646
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een invorderingsbesluit last onder dwangsom met betrekking tot een hennepplantage in een huurwoning

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, wordt de rechtmatigheid van een invorderingsbesluit van de burgemeester van de gemeente Almere beoordeeld. Eiser, eigenaar en verhuurder van een woning, werd geconfronteerd met een last onder dwangsom van € 50.000,- na de ontdekking van een hennepplantage in zijn woning. De burgemeester stelde dat eiser de overtreding had aanvaard, omdat hij onvoldoende had gedaan om de hennepplantage te voorkomen. Eiser ging in bezwaar en beroep tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat hij niet als overtreder kon worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet kan worden aangemerkt als overtreder van de last onder dwangsom. De rechtbank concludeert dat de burgemeester ten onrechte heeft aangenomen dat eiser de overtreding had aanvaard. Eiser had weliswaar beschikkingsmacht over de woning, maar hij had geen reden om te vermoeden dat er opnieuw een hennepplantage aanwezig was. Eiser had stappen ondernomen om de huurovereenkomst te beëindigen vanwege betalingsachterstanden van de huurder en had geprobeerd de woning te inspecteren. De rechtbank vernietigt het besluit van de burgemeester en herroept de last onder dwangsom, waardoor eiser de dwangsom niet hoeft te betalen. Tevens krijgt eiser zijn griffierecht en proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Bajrami),
en

de Burgemeester van de gemeente Almere, de burgemeester

(gemachtigden: mr. L.A. Sluiter en D. Eevenaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of eiser de door de burgemeester opgelegde last onder dwangsom heeft overtreden omdat er in zijn woning een hennepplantage is aangetroffen.
2. Eiser is eigenaar en verhuurder van de woning aan de [adres] in [plaats 2] . Nadat een hennepplantage in de woning was aangetroffen heeft de burgemeester op 4 november 2021 aan eiser een last onder dwangsom opgelegd, die inhoudt dat eiser een dwangsom van € 50.000,- moet betalen als binnen drie jaar opnieuw drugs zouden worden aangetroffen in de woning (en daarmee de Opiumwet zou worden overtreden).
3. Eiser heeft de woning hersteld en weer verhuurd. Op 5 juni 2023 heeft de politie opnieuw een hennepplantage in de woning aangetroffen en met het invorderingsbesluit van 14 september 2023 heeft de burgemeester bepaald dat eiser de dwangsom moet betalen.
4. Eiser is het niet eens met de invordering van de dwangsom en is in bezwaar gegaan. Met het bestreden besluit van 21 mei 2024 is de burgemeester erbij gebleven dat eiser de dwangsom moet betalen. Eiser heeft hierop beroep ingesteld en de burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen, de burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of eiser inderdaad de last onder dwangsom heeft overtreden en dus de dwangsom van € 50.000,- moet betalen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. Eiser voert aan dat hij niet kan worden aangemerkt als overtreder van de last onder dwangsom en dat de burgemeester heeft nagelaten om de herstelmaatregelen in de last op te nemen. Daarnaast doet eiser een beroep op het motiveringsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het subsidiariteitsbeginsel en het fair-play beginsel.
8. De rechtbank verklaart het beroep gegrond omdat eiser niet kan worden aangemerkt als overtreder van de last. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Eiser kan niet worden aangemerkt als overtreder van de last onder dwangsom
9. In deze zaak staat niet ter discussie dat er een hennepplantage in de woning is aangetroffen en dat daarmee de last is overtreden. Eiser stelt dat hij niet kan worden aangemerkt als overtreder van de last, omdat hij de overtreding niet heeft aanvaard.
10. Voor invordering van een last onder dwangsom is vereist dat diegene tot wie de last zich richt, als overtreder kan worden aangemerkt. De overtreder is niet alleen degene die de verboden handeling zelf verricht, maar kan ook een ander zijn aan wie de gedraging kan worden toegerekend (een functioneel pleger). De hoogste bestuursrechter heeft hiervoor in haar uitspraken van 31 mei 2023 [1] aangesloten bij de strafrechtelijke criteria voor functioneel daderschap zoals die zijn geformuleerd door de Hoge Raad. [2] Daaruit volgt dat pas sprake is van een functioneel pleger als die persoon beschikkingsmacht had over of de gedraging zou plaatsvinden en de gedraging heeft aanvaard. De gedraging is ook aanvaard als de persoon onvoldoende heeft gedaan om de gedraging te voorkomen. Het bestuursorgaan moet bewijzen dat aan beide criteria is voldaan. [3]
11. Partijen zijn het erover eens dat eiser als verhuurder van de woning beschikkingsmacht had. Het geschil draait om de vraag of eiser de overtreding heeft aanvaard.
12. In het invorderingsbesluit heeft de burgemeester overwogen dat eiser de overtreding heeft aanvaard omdat hij onvoldoende heeft gedaan om het bestaan van de hennepplantage in zijn woning te voorkomen. Volgens de burgemeester was er rondom de woning een duidelijke hennepgeur te ruiken en had eiser extra alert moeten zijn vanwege de eerdere plantage en het feit dat de huurder een betalingsachterstand had en geen medewerking verleende aan inspectie vanwege de ontruimingsprocedure.
13. Eiser voert aan dat er voor hem geen reden was om een (nieuwe) hennepplantage te vermoeden. Hij verhuurde de woning vanaf februari 2022 aan een gezin met kinderen en heeft bij aanvang van de huurovereenkomst de identiteit van de hoofdhuurder gecontroleerd en beoordeeld of het inkomen toereikend was. Al snel daarna bleek dat de huur niet op tijd werd betaald en eiser heeft de huurder hierover meerdere malen aangeschreven. In november 2022 is eiser voor het laatst in de woning geweest, waarbij hij geen bijzonderheden aantrof. In december 2022 schakelde eiser een incassobureau in om de huurovereenkomst vanwege de betalingsachterstand te ontbinden, maar hem werd geadviseerd om daarmee te wachten totdat de achterstand verder was opgelopen. Op 2 februari 2023 heeft eiser alsnog een dagvaarding uitgebracht om de huurovereenkomst te ontbinden en de woning te ontruimen. Eiser heeft in die periode elke twee weken geprobeerd om de woning te inspecteren vanwege de lopende ontruimingsprocedure, maar hij trof de huurder steeds niet thuis aan omdat die naar eigen zeggen aan het werk was. Bij de inspecties is eiser wel om het huis heen gelopen en heeft hij naar binnen en in de tuin gekeken. Daarbij heeft hij geen hennepgeur of andere bijzonderheden waargenomen. Uiteindelijk is de vordering tot ontruiming van de woning pas toegewezen nadat de politie de hennepplantage had opgerold.
14. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester bij het aanmerken van eiser als overtreder ten onrechte heeft meegewogen dat er een hennepgeur rondom de woning is geroken. De burgemeester heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat eiser daarvan op de hoogte was of had moeten zijn. De burgemeester baseert zich voor het bestaan van de hennepgeur op een anonieme melding van 25 april 2023 en bevindingen van een gemeenteambtenaar die na de melding tweemaal een hennepgeur rondom de woning heeft geroken. Doordat de melding anoniem is kan de authenticiteit daarvan niet worden nagegaan en is bijvoorbeeld ook niet duidelijk of de anonieme melder de geur buiten de woning of daarbinnen heeft waargenomen. Van de bevindingen van de gemeenteambtenaar is geen verslag opgemaakt waardoor onbekend is wanneer de geur is geconstateerd. Dat de geur tweemaal is waargenomen, hoeft niet te betekenen dat die continu rondom de woning aanwezig was en dat eiser die geur bij zijn bezoeken dus ook heeft moeten ruiken. Op basis van de beschikbare informatie kon de burgemeester in redelijkheid niet vaststellen dat eiser de geur heeft waargenomen of had moeten waarnemen.
15. De informatie die eiser wél had, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser anders had moeten handelen dan hij heeft gedaan. Vanwege de betalingsachterstand heeft eiser een incassobureau ingeschakeld en is hij een ontruimingsprocedure gestart, waarvan hij de burgemeester ook op de hoogte heeft gesteld. Eiser heeft regelmatig geprobeerd om de woning van binnen te inspecteren, maar kon dat op basis van de (standaard) huurovereenkomst en het civiele huurrecht niet zomaar zonder toestemming van de huurder doen. Eiser heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende invulling gegeven aan zijn taak om als verhuurder toezicht te houden op de woning.
16. Dat de huurder een betalingsachterstand had en dat eiser hem bij bezoeken niet thuis aantrof, is onvoldoende concrete aanleiding om een nieuwe hennepplantage en daarmee een overtreding van de Opiumwet te vermoeden. De rechtbank volgt de burgemeester niet in de stelling dat eiser deze omstandigheden bij de gemeente of de politie had moeten melden. Als de burgemeester van eiser verwachtte dat hij bij het bestaan van een huurachterstand en/of het meermaals niet thuis aantreffen van de huurder melding zou maken bij de gemeente vanwege een mogelijke overtreding van de Opiumwet, had de burgemeester dit in de last moeten vermelden.
17. De slotsom is dat de burgemeester ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser onvoldoende heeft gedaan om de hennepplantage in zijn woning te voorkomen. Eiser heeft de overtreding dus niet aanvaard en kan daarmee niet worden aangemerkt als overtreder. De beroepsgrond slaagt.
18. Omdat de eerste beroepsgrond slaagt hoeven de overige beroepsgronden niet meer te worden besproken.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond. Eiser is ten onrechte aangemerkt als overtreder van de last en dat betekent dat de burgemeester aan eiser geen dwangsom had mogen opleggen. De rechtbank zal het besluit op bezwaar van 21 mei 2024 daarom vernietigen.
20. Aan het eerste besluit van 14 september 2023 kleeft hetzelfde gebrek, omdat de burgemeester eiser daarin ook als overtreder heeft aangemerkt. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien door het eerste besluit te herroepen. [4] Dit betekent dat eiser de dwangsom van € 50.000,- niet hoeft te betalen.
21. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser het griffierecht van € 187,- terug. Hij krijgt ook vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bestaat uit € 1.814,- voor de kosten van de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 21 mei 2024;
  • herroept het primaire besluit van 14 september 2023;
  • draagt de burgemeester op het griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Koopmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071.
2.Zie het arrest van de Hoge Raad van 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3487.
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:267.
4.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.