ECLI:NL:RBMNE:2025:5607

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 24/2200
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhavend op te treden tegen het opslaan van afval door horecabedrijven in containers in de tuin

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van de Utrechtse Bomenstichting en de Utrechtse stichting tegen Geluidsoverlast tegen de afwijzing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht om handhavend op te treden tegen het opslaan van afval in containers in de tuin van een perceel in Utrecht. Op 16 april 2023 hebben eisers het college verzocht om handhavend op te treden, waarna het college op 10 augustus 2023 het verzoek heeft afgewezen. Dit besluit is door eisers bestreden, maar het college heeft in een later besluit van 23 februari 2024 zijn eerdere afwijzing gehandhaafd met een aangepaste motivering.

De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2025 behandeld, samen met andere beroepen, en heeft vastgesteld dat er een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend voor de containeropstelplaats. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een concreet zicht op legalisering, omdat het college voornemens is de vergunning te verlenen. De eisers betwisten dit standpunt en wijzen op de schade aan bomen en geluidsoverlast, maar de rechtbank concludeert dat het college het verzoek om handhaving terecht heeft afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek in stand blijft. Tevens wordt er geen proceskostenvergoeding toegekend aan eisers, die ook het griffierecht niet terugkrijgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2200

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2025 in de zaak tussen

1. Utrechtse Bomenstichting,
2. Utrechtse stichting tegen Geluidsoverlast,
beide uit Utrecht, eisers
(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (het college), verweerder
(gemachtigde: C. Rietveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van het college om handhavend op te treden tegen het opslaan van afval in containers in de tuin van [adres] te [plaats] (het perceel).
1.1.
Op 16 april 2023 hebben eisers het college verzocht om handhavend op te treden tegen de opslag van afval op het perceel. Met het primaire besluit van 10 augustus 2023 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen.
1.2.
Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 23 februari 2024 (het bestreden besluit) is het college bij het eerdere besluit gebleven met aanpassing van de motivering.
1.3.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2025 gelijktijdig met de beroepen UTR 24/2197, UTR 24/5844 en UTR 24/5901 behandeld. Naast de partijen in de andere genoemde zaken, hebben voor wat betreft onderhavige zaak hieraan deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.
1.5.
Het verzoek om handhaving in deze zaak hangt samen met de omgevingsvergunning voor het in strijd met de bestemming ‘Tuin’ gebruiken van een deel van het perceel als containeropstelplaats voor afval. De rechtbank heeft heden onder nummer UTR 24/5844 en UTR 24/5901 een tussenuitspraak gedaan op het beroep van onder meer de bomenstichting over deze omgevingsvergunning.
Beoordeling door de rechtbank
Beoordelingskader
2. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat een bestuursorgaan alleen bevoegd is om handhavend op te treden als sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Is daarvan geen sprake, dan bestaat geen bevoegdheid tot het aanwenden van bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten. Is wel sprake van een overtreding dan moeten bestuursorganen in beginsel handhavend optreden, tenzij sprake is van een concreet zicht op legalisering of handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding met de te dienen belangen.
Het geschil
3. De rechtbank stelt vast dat niet meer in geschil is dat de containeropstelplaats voor het opslaan van bedrijfsafval van de op het perceel aanwezige horecabedrijven in strijd is met het omgevingsplan. De rechtbank heeft dit bevestigd in haar uitspraak van 19 december 2023. [1]
4. Gelet op de vernieling van bomen (APV) en de horecaoverlast (Horecaverordening) vinden eisers dat handhavend moet worden opgetreden. De ratten komen op het afval af en het gebruik van containers om afval en lege flessen in te dumpen zorgt voor geluidsoverlast. Eisers merken daarbij op dat al langer sprake is van een restaurant en dat de vraag rijst waar het afval de afgelopen jaren is gestald. Volgens eisers kon het dus ook zonder dat containers in de tuin worden geplaatst.
5. Eisers betwisten verder het standpunt van het college dat sprake is van een concreet zicht op legalisering. Weliswaar is een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de containersopstelplaats en is het college voornemens die vergunning te verlenen, maar daarbij wordt voorbijgegaan aan de schade aan de boom en de geluidsoverlast. Daarbij zijn eisers van mening dat advies dient te worden ingewonnen van een onafhankelijk bureau, vanwege de relatie tussen het gemeentebestuur en vergunninghouder.
6. Volgens vaste rechtspraak kan een concreet zicht op legalisering worden aangenomen als een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend op de voorbereiding waarvan de reguliere procedure van toepassing is en het college bereid is deze vergunning te verlenen. [2] De rechtbank stelt vast dat een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend ter legalisering van het gebruik van een deel van de tuin bij de horecabedrijven op het perceel als containeropstelplaats. Deze omgevingsvergunning kan met de reguliere voorbereidingsprocedure uit paragraaf 16.5.2 van de Omgevingswet worden voorbereid. Het college heeft inzichtelijk gemaakt dat het voornemens is de vergunning te verlenen. Daartoe heeft het college een positief advies van de stedenbouwkundige afdeling overgelegd. Anders dan eisers betogen, hoeft een dergelijk advies niet afkomstig te zijn van een onafhankelijke instantie. Het feit dat het gebruikelijk is dat mannelijke burgemeester als erelid worden benoemd van de sociëteit die op het perceel is gevestigd, maakt dat niet anders. Ten tijde van het bestreden besluit was het niet op voorhand evident dat de omgevingsvergunning geen rechtskracht zou verkrijgen. Gelet hierop was ten tijde van het bestreden besluit sprake van een concreet zicht op legalisering en heeft het college het verzoek om handhavend op te treden kunnen afwijzen.
Proceskostenvergoeding
7. Eisers voeren ten slotte nog aan dat een proceskostenvergoeding had moeten worden toegekend in de bezwaarschriftfase, omdat het primaire besluit onjuist was. Het college stelt onder verwijzing naar verschillende uitspraken [3] vast dat geen aanleiding bestaat voor een proceskostenvergoeding, omdat het rechtsgevolg van het besluit – namelijk het weigeren van het verzoek om handhavend op te treden – gelijk is gebleven. De rechtbank stelt vast dat het college het primaire besluit niet heeft herroepen, zodat geen aanleiding bestaat voor een proceskostenvergoeding in bezwaar.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek in stand blijft. Mocht de inmiddels verleende omgevingsvergunning voor de containeropstelplaats in rechte geen stand houden, staat het eisers vrij een nieuw verzoek te doen om handhavend op te treden. In dat verband verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van heden in de zaak over de omgevingsvergunning voor de containeropstelplaats in de beroepen met nummers UTR 24/5844 en UTR 24/5901.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Eisers krijgen ook het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:7787.
2.Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:177.
3.Het college verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3825 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3140.