5.3.Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie nare en ernstige feiten. De verdachte heeft op 14 maart 2024 de ruit ingeslagen van een taxibusje. Op dat moment zat een aantal jonge kinderen in het taxibusje. De verdachte is hiertoe overgegaan enkel en alleen omdat het taxibusje het fietspad blokkeerde waar de verdachte op dat moment op de fiets kwam aangereden. Uit de verklaring van de bestuurster van het taxibusje blijkt dat sprake was van een overmachtsituatie en dat zij zo goed als mogelijk heeft geprobeerd om het fietspad vrij te houden. Dat heeft de verdachte er echter niet van weerhouden om eerst een paar keer met zijn voorwiel tegen het busje aan te rijden en vervolgens een hamer uit een fietstas te halen om de ruit aan de zijde van de bestuurster te vernielen. Uit de verklaring van de bestuurster blijkt dat de kinderen in de taxibus heel erg zijn geschrokken en hier angstgevoelens aan hebben overgehouden.
Een aantal weken later is de verdachte met een hamer achter een groepje jonge jongens aangerend, waarbij hij een van de jongens ook daadwerkelijk met een hamer op de rug en de elleboog heeft geslagen. Dit alleen omdat de jongens met de bal tegen de deur van zijn garagebox aan het voetballen waren, waarin de verdachte op dat moment verbleef. Hoe irritant dit geluid ook door de verdachte werd ervaren, dat rechtvaardigt op geen enkele wijze het gedrag van de verdachte in reactie hierop. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zich op deze agressieve wijze heeft gedragen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 17 juni 2025. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende. Hoewel de verdachte deelname aan het onderzoek heeft geweigerd, is er toch een duidelijk beeld van de verdachte ontstaan. De verdachte is lijdend aan psychische stoornissen, namelijk problemen in de emotie- en agressieregulatie en een autismespectrumstoornis. Op basis van observaties komt een beeld van de verdachte naar voren van een man die in een continue geprikkelde staat lijkt te zijn, waardoor kleine interacties of geluiden al genoeg kunnen zijn om hem te overprikkelen, waarna hij de controle over zijn emoties verliest. Ondanks langdurige hulpverlening, in de vorm van internaten, opnames en bemoeizorg heeft de verdachte onvoldoende controle over zijn boosheid en agressieve impulsen. Verschillende triggers leiden bij hem tot agressief gedrag, zoals bepaalde geluiden, irritaties in het verkeer, ervaren onrecht en de ondermijning van zijn autonomie. Wat betreft zijn autismespectrumstoornis worden er persisterende tekorten in de sociale communicatie en de sociale interactie bij de verdachte geobserveerd. De emotie- en agressieregulatieproblemen, en ook de autismespectrumstoornis zijn levenslang aanwezig bij de verdachte en waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
De psychische stoornissen bij de verdachte werkten door in zijn gedrag ten tijde van alle drie de tenlastegelegde feiten. Geadviseerd wordt om de tenlastegelegde (poging zware) mishandeling en bedreiging (ten minste) verminderd aan de verdachte toe te rekenen en de tenlastegelegde vernieling (ten minste) enigszins verminderd aan de verdachte toe te rekenen. Het verschil met betrekking tot de mishandeling en bedreiging is dat de verdachte zich ten tijde van de vernieling op straat bevond en daarom meer uitwijkmogelijkheden had; objectief gezien waren er meer gedragsalternatieven, ondanks de aanwezige problematiek. Bij de mishandeling en bedreiging zat de verdachte in de veilige situatie van zijn woonomgeving die verstoord was en hij niet weg kon uit de situatie.
Het risico op herhaling van geweld en vernieling vanuit de aanwezige problematiek wordt op korte termijn als hoog ingeschat, zowel binnen de gesloten setting van een P.I. als wanneer de verdachte onbehandeld zou terugkeren in de maatschappij. De afgelopen jaren, alsmede tijdens preventieve hechtenis en in het PBC is gebleken dat de verdachte vanuit de bij hem aanwezige problematiek onvoldoende vaardigheden heeft om zijn emoties en agressie op een adequate manier te reguleren, met willekeurige slachtoffers tot gevolg. Er is sprake van escalatiegevaar, in die zin dat de frequentie van het agressieve gedrag lijkt toe te nemen. Escalatie in de ernst van het gevaar is eveneens mogelijk; aangezien de verdachte weinig controle heeft over zijn agressie is het voorstelbaar dat er ernstiger letsel optreedt dan in onderhavige tenlastegelegde feiten het geval is.
Om het recidivegevaar af te wenden is volgens de onderzoekers een langdurige klinische behandeling noodzakelijk, waarbij – gezien de aanwezigheid van een hoog risico op geweld binnen een kliniek – op dit moment gedacht wordt aan een plaatsing op een FPC; de verdachte heeft vooralsnog het hoogste beveiligingsniveau nodig. De onderzoekers zien geen ander alternatief dan een behandeling te adviseren in het kader van een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege. Behandeling dient intensief en binnen een langdurig beveiligde setting plaats te vinden. Een zorgmachtiging op basis van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg biedt naar verwachting te weinig waarborgen en is van te korte duur om het risico afdoende te verlagen. De verdachte heeft in 2016 een behandeling in FPK Assen gevolgd binnen een artikel 37 (vergelijkbaar met een zorgmachtiging). Hoewel er geen inhoudelijke informatie over het verloop hiervan beschikbaar is, wordt geconcludeerd dat met deze behandeling onvoldoende effect gesorteerd is, gezien het recidiverende agressieve gedrag van de verdachte. Een tbs met voorwaarden wordt evenmin haalbaar geacht gezien het gebrek aan behandelmotivatie en inzicht in de noodzaak van interventies. De verdachte houdt hulpverlening de laatste jaren stelselmatig af en raakt getriggerd zodra hij in zijn autonomie beperkt wordt. De verwachting is dat hij niet akkoord zal gaan met een voorwaardelijk kader en ook niet in staat zal zijn zich te conformeren aan door anderen gestelde voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage deugdelijk is gemotiveerd en dat de overwegingen daarin de conclusies kunnen dragen. De rechtbank neemt de conclusies over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het (aanvullende) advies van de reclassering van 14 oktober 2025. Daaruit blijkt dat de reclassering zich conformeert aan het advies om de behandeling van de verdachte te laten plaatsvinden in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Oplegging tbs-maatregel met dwangverpleging
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een strafrechtelijk kader met justitieel toezicht noodzakelijk is om het recidiverisico voldoende terug te dringen om daarmee de veiligheid van de maatschappij te garanderen. De rechtbank zal daarom overgaan tot het opleggen van een tbs-maatregel. Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de tbs-maatregel als benoemd in artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt voldaan. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Daarnaast behoort artikel 285 Sr tot een van de in artikel 37a lid 1 onder 2 Sr genoemde misdrijven. Bovendien wordt de kans dat de verdachte opnieuw tot gewelddadig gedrag komt ingeschat als hoog.
Uit het rapport van het PBC blijkt dat de deskundigen gekeken hebben of een behandeling van de verdachte mogelijk is binnen het kader van tbs met voorwaarden of op basis van een zorgmachtiging. De deskundigen komen gemotiveerd tot de conclusie dat en waarom deze alternatieven in het geval van de verdachte niet (meer) haalbaar zijn en waarom behandeling van de verdachte in het kader van tbs met dwangverpleging noodzakelijk is. De rechtbank deelt deze conclusies van de deskundigen, gezien het behandelverleden van de verdachte en zijn weigering om zich te willen conformeren aan een tbs met voorwaarden.
Een gedwongen kader is onder die omstandigheden noodzakelijk, zodat de rechtbank de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege zal opleggen.
Ongemaximeerde tbs
De rechtbank overweegt dat bedreiging niet zonder meer is aan te merken als een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 38e Sr, zodat de tbs-maatregel met dwangverpleging in beginsel de maximale duur van 4 jaar niet te boven kan gaan. Onder omstandigheden kan echter ook bij bewezenverklaring van bedreiging een ongemaximeerde tbs-maatregel worden opgelegd.
De verdachte heeft in dit geval zijn bedreiging daadwerkelijk uitgevoerd, alleen niet op het slachtoffer dat hij bedreigde. Het bedreigde slachtoffer was met vrienden aan het voetballen toen de verdachte de garage uitrende met een hamer in zijn hand. Toen het groepje jongens de verdachte met de hamer hun kant op zag rennen zijn zij allen een andere kant opgerend. De verdachte is achter een van deze jongens aangerend en heeft toen dat jongentje met de hamer geslagen en daarmee dus een geweldsmisdrijf gepleegd. Hieruit volgt dat sprake is van een reële mogelijkheid dat de verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan een geweldsmisdrijf. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde bedreiging is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen. De totale duur van de tbs-maatregel is daarom niet beperkt tot de duur van vier jaren.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna GVM))
De rechtbank ziet ook aanleiding om naast de tbs-maatregel ambtshalve aan verdachte een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr. op te leggen. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na afloop van de tbs-maatregel onder toezicht te stellen als dat in verband met dan bestaande risico's noodzakelijk is. Op vordering van de officier van justitie en na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, kan de rechtbank de tenuitvoerlegging van de GVM bevelen en de inhoud en de duur daarvan bepalen.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden noodzaken dat aan de verdachte - naast de oplegging van de tbs-maatregel - ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank onder andere rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De rechtbank weegt ook mee dat uit een uittreksel uit het strafblad van de verdachte van 9 juli 2024 blijkt dat hij al meerdere keren is veroordeeld voor soortgelijke feiten als de onderhavige.
Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de bij de verdachte vastgestelde stoornissen aanwezig waren ten tijde van het plegen van de aan hem tenlastegelegde feiten. De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen over de verminderde toerekenbaarheid van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank komt op grond hiervan tot het oordeel dat alle tenlastegelegde feiten verminderd aan de verdachte dienen te worden toegerekend.
De rechtbank komt, alles afwegend, tot het oordeel dat een gevangenisstraf van 5 maanden passend en geboden is om aan de verdachte op te leggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.