ECLI:NL:RBMNE:2025:5789

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
16/156540-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, mishandeling en vernieling met tbs en gevangenisstraf

Op 5 november 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging, mishandeling en vernieling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 oktober 2025. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan slachtoffer 1 door met een hamer te slaan, en van bedreiging van slachtoffer 2. Daarnaast was er een aanklacht voor het vernielen van een taxibus. De rechtbank oordeelde dat de poging tot zware mishandeling niet bewezen kon worden, maar dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan mishandeling en bedreiging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 5 maanden op, met aftrek van voorarrest, en besloot tot terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging, gezien de psychische stoornissen van de verdachte en het hoge risico op herhaling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet openstond voor behandeling en dat eerdere behandelingen niet effectief waren geweest. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 1.500,- voor immateriële schade. De rechtbank legde ook een gedragsbeïnvloedende maatregel op ter bescherming van de veiligheid van anderen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummers: 16/156540-24; 16/102246-24 (t.t.z. gevoegd);
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 5 november 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1984 in [geboorteplaats 1] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting Justitieel Complex [locatie] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 22 oktober 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. V.H. van der Horst;
  • de advocaat van de verdachte: mr. V.P.J. Tuma.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
parketnummer 16/156540-24
feit 1 primair
op 8 mei 2024 in Utrecht opzettelijk heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een hamer in de richting en/of tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan;
subsidiair ten laste gelegd als een mishandeling;
feit 2
op 8 mei 2024 in Utrecht [slachtoffer 2] heeft bedreigd, door met een hamer in zijn hand een garage uit te rennen en op die [slachtoffer 2] en diens vriendje af te rennen en slaande bewegingen met die hamer te maken.
parketnummer 16/102246-24
op 14 maart 2024 te Utrecht een taxibus van [bedrijf] heeft beschadigd.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat wettig en overtuigend te bewijzen is dat de verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan de onder parketnummer 16/156540-24 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de bedreiging en aan de onder parketnummer 16/102246-24 ten laste gelegde vernieling van de taxibus.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de verdachte vrij te spreken van de poging tot zware mishandeling. Volgens de advocaat kan de ten laste gelegde mishandeling wel bewezen worden. De advocaat refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bedreiging en de vernieling van de taxibus.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
parketnummer 16/156540-24
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen [1] .
feit 1
Op 8 mei 2024 doet [aangever] , namens zijn zoon [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats 2] (Spanje), aangifte van mishandeling. [2] Hij hoorde van zijn zoon dat hij door een man met een hamer geslagen was. Die man was daarna een garage ingegaan op de [adres] in [plaats] . De man had zijn zoon met een rode hamer op de hand en op de rug geslagen.
Op 9 mei 2024 spreken verbalisanten met het slachtoffer [slachtoffer 1] . Het slachtoffer verklaart dat de man hem vijf à zes keer geprobeerd heeft te slaan, waarbij de man hem een aantal keren heeft gemist. Toen hij wegrende raakte de man hem met de hamer op zijn elleboog en zijn rug. Hij heeft letsel aan zijn rechterelleboog en hij heeft krassen op zijn rug. De verbalisanten zien op de rechterelleboog van het slachtoffer een klein wondje en op de rug van het slachtoffer zien zij een klein schaafwondje. [3]
Ter terechtzitting van 22 oktober 2025 heeft de verdachte verklaard dat hij met een hamer in zijn hand achter de kinderen aanrende, dat hij meerdere keren met de hamer heeft uitgehaald en dat hij een van de kinderen (de rechtbank begrijpt: het slachtoffer) twee keer met een hamer heeft geraakt, waarvan eenmaal op de rug [4] .
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank oordeelt niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte enkele malen met de hamer heeft uitgehaald, maar niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daarbij vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, in die zin dat hij zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer wilde veroorzaken.
Het dossier biedt evenmin voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte met het uithalen met de hamer voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is -kort gezegd- aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer -als gevolg van het slaan met de hamer- zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of, en zo ja, hoe en op welke wijze de verdachte geprobeerd heeft om het slachtoffer met de hamer op het hoofd te slaan. Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden niet volgt dat de verdachte met het slaan van de hamer op de rug en de elleboog van het slachtoffer de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de aan hem onder feit 1 primair ten laste gelegde poging zware mishandeling.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van het slachtoffer door hem met een hamer een keer op de rug en een keer op de arm van het slachtoffer te slaan.
feit 2
De verdachte bekent dat hij het feit, namelijk de bedreiging van [slachtoffer 2] heeft gepleegd, zoals hieronder bewezen is verklaard. Namens hem is ook niet om vrijspraak van dat feit gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert:
  • de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2025;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 8 mei 2024, genummerd PL0900-2024145198-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 31 e.v. van het proces-verbaal met nummer PL0900-2024145509.
parketnummer 16/102246-24
De verdachte bekent dat hij het feit, namelijk vernieling van de taxibus van [bedrijf] , heeft gepleegd, zoals hieronder bewezen is verklaard. Namens hem is ook niet om vrijspraak van dat feit gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert:
  • de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2025;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 20 maart 2024, genummerd P0900-2024087760-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 5 e.v. van het proces-verbaal met nummer PL0900-2024087760.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
parketnummer 16/156540-24
feit 1 subsidiair
op 8 mei 2024 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een hamer eenmaal tegen de rug en de arm van die [slachtoffer 1] te slaan;
feit 2
op 8 mei 2024 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een hamer in zijn hand een garage uit te rennen en op die [slachtoffer 2] en diens vriendje af te rennen en slaande bewegingen met die hamer te maken;
parketnummer 16/102246-24
op 14 maart 2024 te Utrecht, opzettelijk en wederrechtelijk een taxibus, die aan [bedrijf] toebehoorde, heeft beschadigd.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
parketnummer 16/156540-24
de meerdaadse samenloop van
feit 1 subsidiair
mishandeling
feit 2
bedreiging met zware mishandeling
parketnummer 16/102246-24
vernieling
4.2
Strafbaarheid feiten en verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

5.Straf en maatregel

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie eist daarnaast dat aan de verdachte wordt opgelegd:
- de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege voor ongemaximeerde duur ;
- de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking op grond van artikel 38z Sr
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte voert aan dat tbs met dwangverpleging als ultimum remedium beschouwd moet worden. Er zijn alternatieven, zoals een zorgmachtiging, waarnaar onvoldoende onderzoek is verricht. Dat de verdachte in het verleden zorg heeft vermeden vormt geen reden om een onderzoek naar de mogelijkheid van een zorgmachtiging achterwege te laten. In dat kader brengt de advocaat twee uitspraken onder de aandacht: een uitspraak van de rechtbank Rotterdam [5] en een uitspraak van de rechtbank Limburg [6] . In die zaken is, hoewel formeel aan de voorwaarden voor oplegging van de tbs-maatregel werd voldaan, de maatregel toch niet opgelegd. Onder andere omdat dit niet als proportioneel werd gezien, en vanwege de huidige lange wachtlijsten voor plaatsing in een kliniek.
De advocaat verzoekt primair geen tbs-maatregel op te leggen en aan de verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Subsidiair verzoekt de advocaat om het onderzoek in de zaak aan te houden dan wel te heropenen voor het laten onderzoeken van de mogelijkheid een zorgmachtiging af te geven.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie nare en ernstige feiten. De verdachte heeft op 14 maart 2024 de ruit ingeslagen van een taxibusje. Op dat moment zat een aantal jonge kinderen in het taxibusje. De verdachte is hiertoe overgegaan enkel en alleen omdat het taxibusje het fietspad blokkeerde waar de verdachte op dat moment op de fiets kwam aangereden. Uit de verklaring van de bestuurster van het taxibusje blijkt dat sprake was van een overmachtsituatie en dat zij zo goed als mogelijk heeft geprobeerd om het fietspad vrij te houden. Dat heeft de verdachte er echter niet van weerhouden om eerst een paar keer met zijn voorwiel tegen het busje aan te rijden en vervolgens een hamer uit een fietstas te halen om de ruit aan de zijde van de bestuurster te vernielen. Uit de verklaring van de bestuurster blijkt dat de kinderen in de taxibus heel erg zijn geschrokken en hier angstgevoelens aan hebben overgehouden.
Een aantal weken later is de verdachte met een hamer achter een groepje jonge jongens aangerend, waarbij hij een van de jongens ook daadwerkelijk met een hamer op de rug en de elleboog heeft geslagen. Dit alleen omdat de jongens met de bal tegen de deur van zijn garagebox aan het voetballen waren, waarin de verdachte op dat moment verbleef. Hoe irritant dit geluid ook door de verdachte werd ervaren, dat rechtvaardigt op geen enkele wijze het gedrag van de verdachte in reactie hierop. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zich op deze agressieve wijze heeft gedragen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 17 juni 2025. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende. Hoewel de verdachte deelname aan het onderzoek heeft geweigerd, is er toch een duidelijk beeld van de verdachte ontstaan. De verdachte is lijdend aan psychische stoornissen, namelijk problemen in de emotie- en agressieregulatie en een autismespectrumstoornis. Op basis van observaties komt een beeld van de verdachte naar voren van een man die in een continue geprikkelde staat lijkt te zijn, waardoor kleine interacties of geluiden al genoeg kunnen zijn om hem te overprikkelen, waarna hij de controle over zijn emoties verliest. Ondanks langdurige hulpverlening, in de vorm van internaten, opnames en bemoeizorg heeft de verdachte onvoldoende controle over zijn boosheid en agressieve impulsen. Verschillende triggers leiden bij hem tot agressief gedrag, zoals bepaalde geluiden, irritaties in het verkeer, ervaren onrecht en de ondermijning van zijn autonomie. Wat betreft zijn autismespectrumstoornis worden er persisterende tekorten in de sociale communicatie en de sociale interactie bij de verdachte geobserveerd. De emotie- en agressieregulatieproblemen, en ook de autismespectrumstoornis zijn levenslang aanwezig bij de verdachte en waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
De psychische stoornissen bij de verdachte werkten door in zijn gedrag ten tijde van alle drie de tenlastegelegde feiten. Geadviseerd wordt om de tenlastegelegde (poging zware) mishandeling en bedreiging (ten minste) verminderd aan de verdachte toe te rekenen en de tenlastegelegde vernieling (ten minste) enigszins verminderd aan de verdachte toe te rekenen. Het verschil met betrekking tot de mishandeling en bedreiging is dat de verdachte zich ten tijde van de vernieling op straat bevond en daarom meer uitwijkmogelijkheden had; objectief gezien waren er meer gedragsalternatieven, ondanks de aanwezige problematiek. Bij de mishandeling en bedreiging zat de verdachte in de veilige situatie van zijn woonomgeving die verstoord was en hij niet weg kon uit de situatie.
Het risico op herhaling van geweld en vernieling vanuit de aanwezige problematiek wordt op korte termijn als hoog ingeschat, zowel binnen de gesloten setting van een P.I. als wanneer de verdachte onbehandeld zou terugkeren in de maatschappij. De afgelopen jaren, alsmede tijdens preventieve hechtenis en in het PBC is gebleken dat de verdachte vanuit de bij hem aanwezige problematiek onvoldoende vaardigheden heeft om zijn emoties en agressie op een adequate manier te reguleren, met willekeurige slachtoffers tot gevolg. Er is sprake van escalatiegevaar, in die zin dat de frequentie van het agressieve gedrag lijkt toe te nemen. Escalatie in de ernst van het gevaar is eveneens mogelijk; aangezien de verdachte weinig controle heeft over zijn agressie is het voorstelbaar dat er ernstiger letsel optreedt dan in onderhavige tenlastegelegde feiten het geval is.
Om het recidivegevaar af te wenden is volgens de onderzoekers een langdurige klinische behandeling noodzakelijk, waarbij – gezien de aanwezigheid van een hoog risico op geweld binnen een kliniek – op dit moment gedacht wordt aan een plaatsing op een FPC; de verdachte heeft vooralsnog het hoogste beveiligingsniveau nodig. De onderzoekers zien geen ander alternatief dan een behandeling te adviseren in het kader van een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege. Behandeling dient intensief en binnen een langdurig beveiligde setting plaats te vinden. Een zorgmachtiging op basis van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg biedt naar verwachting te weinig waarborgen en is van te korte duur om het risico afdoende te verlagen. De verdachte heeft in 2016 een behandeling in FPK Assen gevolgd binnen een artikel 37 (vergelijkbaar met een zorgmachtiging). Hoewel er geen inhoudelijke informatie over het verloop hiervan beschikbaar is, wordt geconcludeerd dat met deze behandeling onvoldoende effect gesorteerd is, gezien het recidiverende agressieve gedrag van de verdachte. Een tbs met voorwaarden wordt evenmin haalbaar geacht gezien het gebrek aan behandelmotivatie en inzicht in de noodzaak van interventies. De verdachte houdt hulpverlening de laatste jaren stelselmatig af en raakt getriggerd zodra hij in zijn autonomie beperkt wordt. De verwachting is dat hij niet akkoord zal gaan met een voorwaardelijk kader en ook niet in staat zal zijn zich te conformeren aan door anderen gestelde voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage deugdelijk is gemotiveerd en dat de overwegingen daarin de conclusies kunnen dragen. De rechtbank neemt de conclusies over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het (aanvullende) advies van de reclassering van 14 oktober 2025. Daaruit blijkt dat de reclassering zich conformeert aan het advies om de behandeling van de verdachte te laten plaatsvinden in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Oplegging tbs-maatregel met dwangverpleging
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een strafrechtelijk kader met justitieel toezicht noodzakelijk is om het recidiverisico voldoende terug te dringen om daarmee de veiligheid van de maatschappij te garanderen. De rechtbank zal daarom overgaan tot het opleggen van een tbs-maatregel. Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de tbs-maatregel als benoemd in artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt voldaan. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Daarnaast behoort artikel 285 Sr tot een van de in artikel 37a lid 1 onder 2 Sr genoemde misdrijven. Bovendien wordt de kans dat de verdachte opnieuw tot gewelddadig gedrag komt ingeschat als hoog.
Uit het rapport van het PBC blijkt dat de deskundigen gekeken hebben of een behandeling van de verdachte mogelijk is binnen het kader van tbs met voorwaarden of op basis van een zorgmachtiging. De deskundigen komen gemotiveerd tot de conclusie dat en waarom deze alternatieven in het geval van de verdachte niet (meer) haalbaar zijn en waarom behandeling van de verdachte in het kader van tbs met dwangverpleging noodzakelijk is. De rechtbank deelt deze conclusies van de deskundigen, gezien het behandelverleden van de verdachte en zijn weigering om zich te willen conformeren aan een tbs met voorwaarden.
Een gedwongen kader is onder die omstandigheden noodzakelijk, zodat de rechtbank de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege zal opleggen.
Ongemaximeerde tbs
De rechtbank overweegt dat bedreiging niet zonder meer is aan te merken als een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 38e Sr, zodat de tbs-maatregel met dwangverpleging in beginsel de maximale duur van 4 jaar niet te boven kan gaan. Onder omstandigheden kan echter ook bij bewezenverklaring van bedreiging een ongemaximeerde tbs-maatregel worden opgelegd.
De verdachte heeft in dit geval zijn bedreiging daadwerkelijk uitgevoerd, alleen niet op het slachtoffer dat hij bedreigde. Het bedreigde slachtoffer was met vrienden aan het voetballen toen de verdachte de garage uitrende met een hamer in zijn hand. Toen het groepje jongens de verdachte met de hamer hun kant op zag rennen zijn zij allen een andere kant opgerend. De verdachte is achter een van deze jongens aangerend en heeft toen dat jongentje met de hamer geslagen en daarmee dus een geweldsmisdrijf gepleegd. Hieruit volgt dat sprake is van een reële mogelijkheid dat de verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan een geweldsmisdrijf. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde bedreiging is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen. De totale duur van de tbs-maatregel is daarom niet beperkt tot de duur van vier jaren.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna GVM))
De rechtbank ziet ook aanleiding om naast de tbs-maatregel ambtshalve aan verdachte een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr. op te leggen. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na afloop van de tbs-maatregel onder toezicht te stellen als dat in verband met dan bestaande risico's noodzakelijk is. Op vordering van de officier van justitie en na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, kan de rechtbank de tenuitvoerlegging van de GVM bevelen en de inhoud en de duur daarvan bepalen.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden noodzaken dat aan de verdachte - naast de oplegging van de tbs-maatregel - ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank onder andere rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De rechtbank weegt ook mee dat uit een uittreksel uit het strafblad van de verdachte van 9 juli 2024 blijkt dat hij al meerdere keren is veroordeeld voor soortgelijke feiten als de onderhavige.
Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de bij de verdachte vastgestelde stoornissen aanwezig waren ten tijde van het plegen van de aan hem tenlastegelegde feiten. De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen over de verminderde toerekenbaarheid van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank komt op grond hiervan tot het oordeel dat alle tenlastegelegde feiten verminderd aan de verdachte dienen te worden toegerekend.
De rechtbank komt, alles afwegend, tot het oordeel dat een gevangenisstraf van 5 maanden passend en geboden is om aan de verdachte op te leggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

6.Vordering benadeelde partij

6.1.
Vordering van de benadeelde partij
In de zaak met parketnummer 16-156540-24 heeft [aangever] zich als wettelijke vertegenwoordiger van het slachtoffer [slachtoffer 1] gesteld als benadeelde partij. Hij vordert de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 15.000,- voor feit 1 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 2.000,-, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.3.
Standpunt van de verdediging
De advocaat betwist de hoogte van de vordering. Het ontbreekt aan een objectieve onderbouwing. De aard en de ernst rechtvaardigen toewijzing van een bedrag van € 1.500,-.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
Vergoeding van immateriële schade is op grond van art. 6:106 sub b BW (onder meer) mogelijk als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval staat vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het door de verdachte gepleegde strafbare feit.
Gelet op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend als schadevergoeding, is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding van € 1.500,- in dit geval billijk is.
De rechtbank wijst dit deel van de vordering van de benadeelde partij daarom tot dat bedrag toe. De rechtbank verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk.
De rechtbank wijst de gevorderde wettelijke rente toe vanaf 8 mei 2024 (datum ontstaan schade) tot de dag dat de verdachte de schadevergoeding volledig heeft betaald.
Bij vorderingen tot schadevergoeding is de hoofdregel dat de partij die ongelijk krijgt, de proceskosten van de andere partij moet vergoeden. Omdat de vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen, moet de verdachte de kosten vergoeden die de benadeelde partij heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat op dit moment niet vaststaat dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt voor het indienen van de vordering en begroot de kosten daarom op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op, zodat (kort gezegd) de benadeelde partij de schadevergoeding niet zelf bij de verdachte hoeft te incasseren, maar dat de Staat dit voor hem doet. De rechtbank bepaalt daarom dat de verdachte een bedrag van
€ 1.500,- aan de Staat moet betalen.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2024 (datum ontstaan schade) tot de dag dat de verdachte het volledige bedrag heeft betaald.
Als de verdachte de schadevergoeding niet (volledig) betaalt, kan gijzeling (een vorm van vrijheidsbeneming van de verdachte) worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De gijzeling komt niet in de plaats van de verplichting om te betalen. Ook als gijzeling wordt toegepast, blijft de verdachte dus verplicht om de schadevergoeding te betalen.

7.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf en maatregel zijn gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
36f, 37a, 37b, 38z, 57, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart in de zaak met parketnummer 16/156540-24 niet bewezen het onder feit 1 primair ten laste gelegde en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart in de zaak met parketnummer 16/156540-24 bewezen het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde, zoals hierboven in paragraaf 3.4. is omschreven;
- verklaart in de zaak met parketnummer 16/102246-24 het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven in paragraaf 3.4. is omschreven;
- verklaart het overige dat in de tenlastelegging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het in paragraaf 4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte, met bevel tot verpleging van overheidswege;
- legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
benadeelde partij
- wijst de vordering van [aangever] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.500,- (immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan [aangever] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2024 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [aangever] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 1.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen gijzeling;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Reijnierse, voorzitter, mr. J.E. Edgar en mr. M.S. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 16/156540-24
1
hij op of omstreeks 8 mei 2024 te Utrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met een hamer meermalen, althans eenmaal, tegen de rug, de armen en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, en/of
- met een hamer meermalen, althans eenmaal, in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 mei 2024 te Utrecht
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- met een hamer meermalen, althans eenmaal, tegen de rug, de armen en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan, en/of
- met een hamer meermalen, althans eenmaal, in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan;
2
hij op of omstreeks 8 mei 2024 te Utrecht
[slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een hamer in zijn hand een garage uit te rennen en op die [slachtoffer 2] en diens vriendje af te rennen en slaande bewegingen met die hamer te maken;
In de zaak met parketnummer 16/102246-24
hij op of omstreeks 14 maart 2024 te Utrecht , althans in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een bedrijfswagen en/of een taxibus, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Voetnoten

2.Pagina 6.
3.Pagina 21.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 22 oktober 2025