ECLI:NL:RBMNE:2025:6523

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
16/182806-25
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontucht gepleegd door een begeleider op een forensisch psychiatrische afdeling

Op 8 december 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een begeleider op een forensisch psychiatrische afdeling, die beschuldigd werd van ontucht met een patiënt. De verdachte, geboren in 1983, was werkzaam als begeleider en had de zorg voor de aangeefster, die aan hem was toevertrouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn machtspositie en dat er sprake was van een afhankelijkheidsrelatie. De seksuele handelingen vonden plaats op plekken die voor de aangeefster alleen toegankelijk waren met tussenkomst van de verdachte. De rechtbank achtte de ontucht bewezen en legde de verdachte een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontucht, zoals bedoeld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht, en dat hij daarmee de lichamelijke integriteit van de aangeefster had geschonden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade toekende, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16/182806-25
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 december 2025 in de strafzaak van:
[verdachte],
geboren op [1983] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 24 november 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. A. Dam;
  • de advocaat van de verdachte: mr. W.F.J. Kramer;
  • de advocaat van de benadeelde partij: mr. H.L. Hendriks.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
in de periode van 12 oktober 2023 tot en met 31 december 2023 in [plaats] , terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met patiënt [slachtoffer] , die aan zijn hulp/zorg was toevertrouwd.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte het feit heeft gepleegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank de verdachte vrij te spreken van het feit. De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden, voor zover van belang voor de beoordeling, hierna besproken onder paragraaf 3.3.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank oordeelt dat het feit is bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen: [1]
De verklaring van de verdachte op de zitting:
Ik was in de ten laste gelegde periode begeleider op de FPA in [plaats] . Ik deed nacht- en weekenddiensten. Als ik op de groep was hielp ik met koken, boodschappen doen en deed ik kamercontrole. Ik hielp met praktische dingen. [slachtoffer] en ik zijn in de periode dat ze op de afdeling zat twee of drie keer in de avond met zijn tweeën naar de sportschool gegaan. Daar waren we alleen en hebben we gezoend en seks gehad. Ze heeft mij daar ook afgetrokken en gepijpt. Het zou best kunnen dat ik iets meer initiatief heb genomen. De laatste keer was op 30 december 2023 toen we gingen wandelen. We hebben toen op een bospaadje gezoend en we hebben daar seks gehad. Ik wist dat het in strijd is met de gedragsregels en dat het niet de bedoeling is. [2]
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Wat hielden je werkzaamheden precies in?
A: Medicatie uitzetten en uitdelen. [3]
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van seksueel misbruik tegen [verdachte] . Hij was sociotherapeut bij mij op de afdeling bij [instelling 1] . Het misbruik vond plaats in het fitnesscentrum en buiten op het terrein aan de overkant van de weg. Dit vond plaats in de periode vanaf ongeveer midden november 2023 tot eind december 2023. Op een gegeven moment zoende hij mij, ik zoende terug. Het was een tongzoen. Er is die dag nog 2x gezoend. Hij nam daartoe elke keer het initiatief. De 2e avond werd er gezoend. Ik voelde op een gegeven moment dat hij zijn broek en onderbroek naar beneden deed. [4] Hij deed 1 of 2 handen op mijn schouder en ik wist dat hij wilde dat ik hem oraal zou bevredigen. Ik ging op mijn knieën en heb dat gedaan. Toen ik weer omhoog kwam draaide hij me om en hij deed mijn broek en string half, uit, naar beneden en ik leunde voorover op een plank die aan de muur zat. Toen deed hij zijn geslachtsdeel in mijn geslachtsdeel en hadden we seks. Op 30 december 2023 is voor het laatst iets gebeurd tussen [verdachte (voornaam)] en mij. We zijn toen samen naar buiten gegaan en we zijn gaan wandelen. We zijn de weg overgestoken en toen een bospaadje ingegaan. We stonden op een heuveltje en toen zoende hij me. Hij maakte zijn eigen broek los en pakte mijn arm zodat ik aan zijn geslachtsdeel kon zitten en dat deed ik toen ook. Dat ging een paar minuten zo door. Hij draaide me om naar een boom en deed mijn broek naar beneden en deed toen zijn geslachtsdeel in mijn geslachtsdeel en toen hadden we seks. [5]
Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wat voor mensen komen in [plaats] terecht?
Veel mensen die vast hebben gezeten, veelplegers, mensen met verslavingsproblematiek. [6] Het is opgelegd; het is geen kliniek waar je vrijwillig naartoe kan. [7]
Wat voor behandelingen kreeg u?
Traumabehandeling. Ik heb behandelingen gehad voor verslaving. Ik zat daarvoor ook in [plaats] . [8]
Kan je alleen naar de sportruimte?
Nee. [9]
Kon u in de ruimte komen zonder sleutel of pasje?
Nee. [verdachte (voornaam)] had zelf zo’n pasje. Als hij ’s avonds of in de nacht wilde sporten, kon hij dat zelf doen. Ik kon ook niet alleen terug, want ook het pasje was nodig om terug te gaan. [10]
Als u buiten wilde wandelen op het terrein, kon u dat zelf doen of had u iemand nodig met een pas?
Je moet dat eerst melden. Je moet dan een formulier invullen en dat bespreek je voor met een sociaaltherapeut. [11]
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
De advocaat van de verdachte voert aan dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat de aangeefster aan de zorg of hulp van de verdachte was toevertrouwd. De verdachte was namelijk werkzaam als begeleider en zijn werkzaamheden waren slechts praktisch van aard, zoals het aanwezig zijn op de groep tijdens het koken en meegaan naar de winkel om boodschappen te doen. Van een afhankelijkheidsrelatie tussen de verdachte en [slachtoffer] en daaruit voortvloeiende psychische overwicht, waarvan de verdachte misbruik heeft gemaakt, is geen sprake. De rechtbank komt tot een ander oordeel, gelet op het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 249 (oud), tweede lid, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een verbod inhoudt op ontucht tussen een hulpverlener in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg en een patiënt of cliënt. Deze bepaling beschermt de patiënt onder meer tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem/haar heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat de hulpverlener van hem/haar heeft gewonnen. [12] Van een formele behandelrelatie hoeft geen sprake te zijn. [13]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte in de ten laste gelegde periode begeleider was op de FPA (Forensische Psychiatrische Afdeling) van [instelling 1] en daar nacht- en weekenddiensten werkte. Hij werkte op de afdeling waar [slachtoffer] in die periode, als patiënt, verbleef voor behandeling van haar problematiek in het kader van een haar opgelegde behandelverplichting. In zijn functie als begeleider (in het strafdossier ook aangeduid als ‘sociotherapeut’ en ‘sociaal therapeut’) was de verdachte aanwezig op de afdeling van [slachtoffer] . De verdachte was geen behandelaar van [slachtoffer] . Zijn werkzaamheden bestonden, naast het hulp bieden aan patiënten, waaronder [slachtoffer] , bij praktische zaken zoals koken en boodschappen doen, onder meer uit het uitdelen van medicatie. De rechtbank ziet hierin een hulp- en zorgverlenende rol voor de verdachte, waarbij voor [slachtoffer] een zekere mate van afhankelijkheid bestond, met name waar het gaat om het uitdelen van medicatie. Voor toegang daartoe was immers tussenkomst van een begeleider, zoals de verdachte, nodig.
Dat er sprake was van een afhankelijkheidsrelatie volgt, naar het oordeel van de rechtbank, echter nog veel sterker uit de omstandigheid dat [slachtoffer] in haar bewegingsvrijheid was beperkt en zij een begeleider, zoals de verdachte, nodig had om zich buiten haar afdeling te begeven. Voor toegang tot de sportruimte, die zich in een ander gebouw bevond, was een toegangspas nodig. De verdachte beschikte daarover uit hoofde van zijn functie en hij kon [slachtoffer] naar de sportruimte brengen. De pas was ook nodig om weer terug te keren. Als [slachtoffer] , tot slot, naar buiten wilde gaan, kon dat alleen plaatsvinden na tussenkomst van een begeleider. In die zin had de verdachte macht over [slachtoffer] en was zij dus afhankelijk van hem. Een machtsverhouding die [slachtoffer] overigens ook als zodanig heeft ervaren, zo blijkt onder meer uit het proces-verbaal over het informatief gesprek zeden dat de politie voerde met [slachtoffer] . Als reden om aangifte te doen staat hierin vermeld dat zij het niet vond kunnen wat er was gebeurd, omdat de verdachte macht had.
Voor zover door de verdediging is betoogd dat de zorgrelatie niet van invloed is geweest op het seksuele contact, oordeelt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen het tegengestelde blijkt. De seksuele handelingen vonden steeds plaats op plekken die voor [slachtoffer] slechts toegankelijk waren door tussenkomst van de verdachte (in de sportruimte en buiten). [slachtoffer] was afhankelijk van de verdachte om naar die plekken te gaan. Bij [slachtoffer] speelde bovendien psychische problematiek. De afhankelijkheid in de zorgrelatie is daarmee wel van invloed geweest op (het ontstaan van) de seksuele handelingen.
De rechtbank oordeelt, gelet op het voorgaande, dat [slachtoffer] aan de hulp en zorg van de verdachte was toevertrouwd. De verdachte heeft in die context misbruik gemaakt van de afhankelijke positie van [slachtoffer] door haar meermalen, op plekken waar zij zonder hem niet kon komen of vertrekken, aan te sturen op en vervolgens daadwerkelijk over te gaan tot seksuele handelingen. Er is dan ook sprake van een situatie als bedoeld in artikel 249, tweede lid, onder 3, Sr (oud).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
in de periode van 15 november 2023 tot en met 30 december 2023 te [plaats] , gemeente [.] terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door meermalen
- met die [slachtoffer] te (tong)zoenen, en
- zijn penis te laten aanraken en zich te laten aftrekken door die [slachtoffer] , en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en te duwen en te bewegen, en
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en te duwen en te bewegen.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieHet bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.
4.2
Strafbaarheid feit en verdachteHet feit en de verdachte zijn strafbaar.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte voert aan dat de strafeis van de officier van justitie veel te hoog is in het licht van de omstandigheden waaronder het seksuele contact plaatsvond en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij verzoekt de rechtbank een forse taakstraf op te leggen, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee. Dit licht de rechtbank hieronder toe.
Ernst en omstandigheden van het feit
De verdachte heeft meerdere keren seksueel contact gehad met een patiënt op de FPA van [instelling 1] , waar hij als begeleider werkzaam was. De verdachte wist dat op een FPA kwetsbare mensen met (ingewikkelde) psychische problemen verblijven. Dat gold ook voor [slachtoffer] . Zij was, in de gesloten setting van de FPA, aan de hulp en zorg van onder andere de verdachte toevertrouwd en de verdachte heeft hier met zijn handelen onvoldoende rekening mee gehouden en zodoende misbruik gemaakt van zijn machtspositie ten opzichte van [slachtoffer] . Dit terwijl de verdachte wist dat en waarom seksuele relaties tussen patiënten en medewerkers van de FPA niet waren toegestaan. Hij was op de hoogte van de voor hem geldende gedragsregels. Daarnaast vertelde de verdachte op de zitting dat er in de kliniek eerder sprake was van (seksuele) relaties tussen werknemers en patiënten en dat in overleggen die hierop volgden steeds werd benadrukt dat - en waarom - dit niet kan. Dat dit de verdachte er niet van heeft weerhouden een seksuele relatie aan te gaan met [slachtoffer] , neemt de rechtbank hem kwalijk.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte van 20 oktober 2025 blijkt dat hij niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende of strafmatigende zin mee.
De reclassering heeft op 11 november 2025 een rapport over de verdachte opgemaakt De reclassering ziet het psychosociaal functioneren van de verdachte als de belangrijkste delictgerelateerde factor. In de periode voorafgaand aan en tijdens het bewezen verklaarde ging het niet goed met de verdachte. Hiervoor zocht hij geen hulp maar vluchtte hij in middelengebruik. De verdachte kreeg relatieproblemen. Hij is onzeker en gevoelig voor afwijzing en vond bevestiging en erkenning bij [slachtoffer] . De verdachte realiseert zich dat dit nooit had mogen gebeuren. Hij heeft hulp gezocht. De verdachte heeft zich ingezet voor gedragsverandering. Zo is de verdachte een behandeling bij de [instelling 2] gestart voor zijn (langdurige) verslavingsproblematiek en daarnaast is de verdachte onder behandeling bij de [instelling 3] waarbij aandacht wordt besteed aan agressieregulatieproblematiek. Een positieve verandering is merkbaar; de verdachte is meer open en wordt minder snel boos. Wel constateert de reclassering nog een aantal risicofactoren die de kans op herhaling vergroten, zoals een beperkt aantal sociale contacten, gevoelens van eenzaamheid en afwijzing en
negatieve emotionaliteit. De verdachte zit momenteel in de Ziektewet. Door een ernstig motorongeval in september 2025 is re-integratie (nog) niet mogelijk. Het is, mede door de combinatie met de verdachte zijn chronische aandoening (MS), onzeker of de verdachte in de toekomst weer kan werken. Ondanks dat er momenteel nog risicofactoren aanwezig zijn, is er ook hulpverlening betrokken die zich mede richt op het delictgedrag. De reclassering schat daarom het gevaar voor herhaling laag in en adviseert om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De verdachte heeft op de zitting open verteld over het bewezen verklaarde en over zichzelf. Hij erkent dat hij [slachtoffer] nooit had mogen belasten met zijn eigen problemen en dat hij met zijn handelen haar grenzen heeft overschreden. De verdachte heeft spijt van zijn daden en de gevolgen hiervan voor [slachtoffer] . De verdachte heeft verder verteld dat hij voor zijn fysieke klachten meerdere keren per week wordt behandeld bij diverse specialisten.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken. Die variëren van de combinatie van een forse onvoorwaardelijke taakstraf en een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De verschillen worden bepaald door de omstandigheden waaronder seksueel contact plaatsvond en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten.
In dit geval gaat het om ontucht gepleegd op meerdere momenten in een periode van anderhalve maand. De ontucht vond plaats op plekken waar het voor [slachtoffer] moeilijk was (fysiek) afstand te nemen van de verdachte. Ook is meermalen sprake geweest van verschillende seksuele handelingen, waaronder geslachtsgemeenschap. Deze omstandigheden rechtvaardigen in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is bovendien, net zoals de officier van justitie, van oordeel dat in deze zaak het taakstrafverbod aan de orde is. De verdachte heeft met zijn handelen, dat mede bestond uit geslachtsgemeenschap, namelijk een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] .
De rechtbank legt, gelet op het voorgaande, aan de verdachte een deels (on)voorwaardelijke gevangenisstraf op. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn aanleiding om het onvoorwaardelijke deel te beperken tot een dag en te kiezen voor een fors voorwaardelijk deel gecombineerd met een taakstraf. De verdachte toont zich schuldbewust en is met zichzelf aan de slag gegaan. De rechtbank vindt het van belang dat de verdachte doorgaat met de behandeling en begeleiding die heeft geleid tot positieve gedragsverandering. Daarnaast heeft de verdachte te kampen met (ernstig) invaliderende fysieke klachten, waarvoor hij wekelijks meerdere behandelafspraken heeft, en is hij als gevolg van het door hem gepleegde strafbare feit zijn baan, huis en gezin kwijtgeraakt. Daar staat tegenover dat de rechtbank het belangrijk vindt dat de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] tot uitdrukking worden gebracht in de hoogte van de straf.
Gelet op dit alles legt de rechtbank aan de verdachte op een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis op.
De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat zij met het oog op vergelijkbare jurisprudentie lagere en gecombineerde straffen als uitgangspunt heeft genomen. De straf die wordt opgelegd brengt, naar het oordeel van de rechtbank, de ernst van het bewezen verklaarde bovendien voldoende tot uitdrukking.

6.Vordering benadeelde partij

6.1.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
heeft zich gesteld als benadeelde partij en vordert een bedrag van € 17.900,-. Dit bedrag bestaat uit € 6.400,- aan materiële schade en € 11.500,- aan immateriële schade. De gevorderde materiële schade ziet op verlies van inkomen. De gevorderde immateriële schade ziet op psychische klachten waarvoor [slachtoffer] behandelingen ondergaat. De benadeelde partij verzoekt het toe te wijzen bedrag te verhogen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vraagt [slachtoffer] niet-ontvankelijk te verklaren in de gevorderde materiële schade, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Het immateriële deel is volledig toewijsbaar. De officier van justitie verzoekt het toe te wijzen bedrag te verhogen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich, primair, op het standpunt dat [slachtoffer] in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze te laat is ingediend. De vordering is op vrijdagmiddag ingediend, terwijl de zaak op de daaropvolgende maandagochtend om 09:00 uur aanving. De vordering is complex van aard, waardoor de verdediging zich onvoldoende in staat acht zich hiertegen te verweren. Om die reden kan geen sprake meer zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
Voor zover de vordering toch inhoudelijk behandeld wordt, stelt de verdediging zich op het standpunt dat [slachtoffer] alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de complexiteit van de vordering en de beoordeling hiervan een onevenredige belasting oplevert van het strafproces.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
Recht op eerlijk proces
De rechtbank oordeelt dat een schending van artikel 6 EVRM, dat het recht op een eerlijk proces inhoudt, kan worden aangenomen als de vordering van de benadeelde partij (dusdanig) kort voor de zitting wordt ingediend dat de verdediging daarmee wordt beperkt om zich voldoende tegen de vordering te kunnen verweren. De rechtbank oordeelt dat daar in dit geval geen sprake van is. Hoewel de vordering erg laat is ingediend, leidt de rechtbank uit de onderbouwing van het verweer tegen de vordering opgenomen in de pleitnota af dat de verdediging zich in dit geval voldoende heeft kunnen verweren. De vordering is bovendien niet zo complex of uitgebreid dat evident is dat de verdediging daar meer tijd of gelegenheid voor nodig had. De rechtbank ziet daarom geen grond voor niet-ontvankelijkheid van [slachtoffer] vanwege schending van het recht op een eerlijk proces en komt dan ook aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering toe.
Materiële schade
De rechtbank zal de gevorderdere materiële schade die ziet op gesteld verlies van inkomen niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd. [slachtoffer] in de gelegenheid stellen een nadere onderbouwing te geven zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal bepalen dat de vordering voor het materiële deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij – onder andere - een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van een op andere wijze aantasten van de benadeelde partij in zijn of haar persoon. In beginsel is daarvoor nodig dat psychisch letsel is vastgesteld, maar onder omstandigheden kunnen ook de aard van de normschending, de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer meebrengen dat een aantasting in de persoon ook zonder vastgesteld psychisch letsel kan worden aangenomen.
[slachtoffer] is, als kwetsbare patiënt, slachtoffer geworden van ontucht gepleegd door een zorg-/hulpverlener, in een gesloten setting (FPA), waarbij meermalen sprake is geweest van geslachtsgemeenschap. De verdachte heeft daarmee, in ernstige mate, de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en daarnaast ook haar vertrouwen in andere zorg-/hulpverleners beschadigd. Hiermee vindt de rechtbank een aantasting in de persoon van [slachtoffer] voldoende onderbouwd, zodat een aanspraak op immateriële schadevergoeding bestaat.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de hoogte van het toe te wijzen bedrag rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank heeft ook gekeken naar de Rotterdamse schaal, die weliswaar geen normbedragen voor het seksuele misdrijf van artikel 249 Sr (oud) kent, maar die wel een bandbreedte voor diverse andere seksuele misdrijven geeft. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag past bij de categorie ‘ernstige verkrachting’. Nu daar geen sprake van is, komt de rechtbank dan ook op een beduidend lager bedrag uit. De rechtbank houdt ook rekening met de duur, frequentie en intensiteit van de ontucht en de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De hoogte van die immateriële schade begroot de rechtbank – naar billijkheid op een bedrag van € 3.000,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en zal bepalen dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Wettelijke rente
Voor zover de rechtbank de vordering toewijst, zal zij het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 december 2023, de einddatum van de periode waarin de schade is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd. Deze maatregel houdt de verplichting tot betaling van het toegewezen bedrag aan de Staat in, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data zoals hierboven vermeld, tot de dag van volledige betaling.
Als door de verdachte niet wordt betaald, wordt deze verplichting aangevuld met het bijbehorende aantal dagen gijzeling zoals vermeld in het dictum, waarbij toepassing van gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Veroordeling in de kosten
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

7.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf is gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
- artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte het feit heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 dagen;
- bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf van
179 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als
algemene voorwaardegeldt dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij
een proeftijd van 2 jarenvast;
- veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf van 150 uur;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet of niet goed uitvoert, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 3.000,- bestaande uit
immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2023;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft de materiële schade en het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 3.000,- te betalen, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2023 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 40 dagen gijzeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, voorzitter, mr. L.M.M. Heppe en mr. T.C.P. Christoph, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D. Pronk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2025.
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2023 tot en met 31 december 2023 te [plaats] , gemeente [.] , althans in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door meermalen, althans eenmaal,
- met die [slachtoffer] te (tong)zoenen, en/of
- zijn penis te laten aanraken en/of zich te laten aftrekken door die [slachtoffer] , en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of te duwen en/of te bewegen, en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of te duwen en/of te bewegen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer 2024023714, doorgenummerd pagina 1 tot en met 140. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.De verklaring van de verdachte op de zitting van 24 november 2025.
3.Pagina 23.
4.Pagina 47.
5.Pagina 48.
6.Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van de rechtbank Midden-Nederland van 4 november 2025, pagina 3.
7.Idem, pagina 3.
8.Idem, pagina 4.
9.Idem, pagina 7.
10.Idem, pagina 7.
11.Idem, pagina 7.
12.Zie HR 22 maart 2011, ECLI:NL:PHR:2011:BP2630.
13.Zie HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3059.