ECLI:NL:RBNHO:2014:10488

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 4407
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor brug door onduidelijkheid over belang aanvrager en hinder voor omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor de aanleg van een brug. De eisers, bewoners van de omgeving, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, dat op 12 maart 2013 een omgevingsvergunning had verleend aan [naam bedrijf] Aannemingsmaatschappij B.V. voor de aanleg van de brug. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren van de eisers tegen het bestreden besluit ongegrond waren verklaard, maar dat er in de procedure ernstige gebreken waren geconstateerd in de motivering van het besluit.

Tijdens de zittingen op 24 april en 13 oktober 2014 is gebleken dat de verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de impact van de brug op de omgeving en de belangen van de eisers. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 23 mei 2014 verweerder de gelegenheid gegeven om de gebreken te herstellen, maar de aanvullende motivering die is ingediend, bleek niet voldoende om de onduidelijkheden weg te nemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de eisers, die hinder ondervinden van het verkeer dat gebruik maakt van de brug, zwaarder wegen dan het belang van de aanvrager, dat niet overtuigend is aangetoond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en de aanvraag voor de omgevingsvergunning geweigerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunning niet kan worden verleend, omdat de aanvrager niet heeft aangetoond dat de brug noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en dat de hinder voor de omwonenden niet kan worden genegeerd. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het door de eisers betaalde griffierecht moet vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in de besluitvorming omtrent omgevingsvergunningen, vooral wanneer de belangen van omwonenden in het geding zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/4407

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2014 in de zaak tussen

[eisers] e.a., te [woonplaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Ouggaali).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de maatschap BeKa, te Westzaan, (gemachtigde: [naam 1]).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan[naam bedrijf] Aannemingsmaatschappij B.V. een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van de aanleg van een brug.
Bij besluiten van 19 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2014. Namens eisers zijn verschenen [eisers], [naam 2] en [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door M. Guimaraes. Derde-partij is niet verschenen.
Bij tussenuitspraak van 23 mei 2014 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2014. Namens eisers zijn verschenen [eisers], [naam 2] en [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door M. Guimaraes en J. de Jong, verkeerskundige. Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder vrijwel geen concrete en objectief verifieerbare gegevens heeft vergaard over de bedrijfsvoering van BeKa en het belang van BeKa bij de aanvraag. Verder heeft de rechtbank in de tussenuitspraak overwogen dat verweerder het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd.
3. Eisers voeren in de zienswijze, samengevat, aan dat het voor de bedrijfsvoering van [naam 4] niet noodzakelijk is om gebruik te maken van de loods op het terrein van [naam 1]. In die loods is ook helemaal geen agrarisch materiaal, maar een grote partij fietszadels opgeslagen. Verder is het aantal verkeersbewegingen aanzienlijk hoger dan waar verweerder in zijn besluit vanuit gaat en wordt de brug ook gebruikt door voertuigen van het aannemersbedrijf van [naam 1]. Bovendien kan de loods op het terrein van [naam 1] ook worden bereikt door vanaf het perceel van [naam 4] over de openbare weg naar het perceel van [naam 1] te rijden. Tot slot heeft het afdelingshoofd handhaving van verweerder gezegd dat met de verplaatsing van het aannemersbedrijf van [naam 1] de brug zou moeten verdwijnen.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat hij geen reden heeft om aan te nemen dat de loods anders dan voor agrarische opslag wordt gebruikt, dat het vanuit verkeerskundig oogpunt ‘niet heel erg geslaagd is’ als het interne bedrijfsverkeer over de openbare weg moet rijden en dat de brug niet leidt tot een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen.
4. Het beroep voor zover dat gaat over dat is toegezegd dat de brug zou verdwijnen als het aannemersbedrijf verplaatst zou zijn, slaagt niet. Voor de motivering hiervan verwijst de rechtbank naar (overweging 5 van) de tussenuitspraak.
5. Zoals in de tussenuitspraak al is overwogen, staat vast dat eisers hinder ondervinden van het verkeer dat van het perceel van [naam 4] aan de achterzijde langs hun percelen via de brug naar de loods op het perceel van [naam 1] rijdt. Tegenover het belang van eisers bij het weigeren van de omgevingsvergunning staat het staat het belang van BeKa bij de aanvraag. De rechtbank overweegt over de belangen die gediend kunnen zijn met het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning als volgt.
6. J. de Jong heeft als verkeerskundige advies uitgebracht aan verweerder over de verkeerssituatie ter plaatse. Tijdens de zitting van 13 oktober 2014 heeft De Jong toegelicht dat de percelen van [naam 4] en van [naam 1] beiden op zichzelf geschikt zijn voor normaal bedrijfsverkeer en dat vanuit verkeerskundig opzicht de brug niet nodig is voor de verkeerscirculatie. Gelet op het advies en de toelichting van De Jong constateert de rechtbank dat er verkeerskundig geen zwaarwegende belangen zijn om de vergunning te verlenen.
7. Het belang van BeKa bij de aanvraag kan erin zijn gelegen dat de brug nodig is voor het halen en brengen van agrarisch materieel naar de loods op het terrein van [naam 1]. Daarvan is echter niet gebleken. Integendeel, tijdens de zitting van 13 oktober 2014 hebben eisers foto’s getoond van kartonnen dozen die in de loods van [naam 1] staan, waarvan eisers stellen dat in die dozen fietszadels zitten. Ook hebben zij foto’s getoond van een tankwagen die gebruik heeft gemaakt van de brug om een rondje te rijden van het perceel van [naam 4] over de brug via het perceel van [naam 1] naar de openbare weg. Stukken die erop duiden dat de brug nodig is voor het halen en brengen van agrarisch materieel naar de loods op het terrein van [naam 1] zijn niet overgelegd. Verweerder heeft na de tussenuitspraak alleen de aanvullende motivering in het geding gebracht. Een verslag van het nader onderzoek ter plaatse dat verweerder na de tussenuitspraak heeft uitgevoerd ontbreekt en evenmin heeft verweerder foto’s overgelegd van het terrein of de loods. Verweerder heeft ter zitting nog gesteld dat een ambtenaar heeft vastgesteld dat de loods voor opslag van agrarisch materieel wordt gebruikt. Verweerder heeft daarvan echter geen stukken overgelegd en de betrokken ambtenaar is niet ter zitting verschenen, zodat de rechtbank geen gewicht kan toekennen aan deze stelling. Verweerder heeft dan ook nog steeds niet aannemelijk gemaakt dat de loods op het perceel van [naam 1] nodig is voor de opslag van agrarisch materieel en als zodanig wordt gebruikt. Daartoe is onvoldoende dat de aanvrager stelt dat dat zo is.
8. Niet is gebleken dat er nader onderzoek is gedaan naar de aard en intensiteit van de verkeersbewegingen, hetgeen verweerder had behoren te doen. De rechtbank verwijst hiervoor naar overweging 11 van de tussenuitspraak. Verweerder stelt dat er twee verkeersbewegingen per week zijn vanaf het perceel van [naam 4] via de brug naar de loods van [naam 1]. Eisers hebben dit gemotiveerd betwist. Verweerder heeft ter zitting niet kunnen verduidelijken waaruit het aantal de verkeersbewegingen blijkt. Gesteld noch gebleken is dat verweerder hier onderzoek naar heeft gedaan.
9. Uit het voorgaande volgt dat het belang van BeKa bij de aanvraag niet duidelijk is geworden en dat de onduidelijkheden die de rechtbank in de tussenuitspraak (in overweging 9 en 11) heeft geconstateerd niet zijn opgehelderd. Verweerder heeft de gebreken die de rechtbank in de tussenuitspraak heeft geconstateerd met de aanvullende motivering niet geheeld.
10. Verweerder heeft tijdens de zitting van 13 oktober 2014 er nog op gewezen dat een brug niet in strijd is met een van de twee geldende bestemmingsplannen en dat opslag van goederen in de loods van [naam 1] niet in strijd is met de daarop rustende bedrijfsbestemming.
11. De door verweerder genoemde omstandigheden maken het voorgaande niet anders. Dat de loods een bedrijfsbestemming heeft, is bij het beoordelen van de aanvraag voor een brug niet van belang. Nog daargelaten dat er geen omgevingsvergunning is aangevraagd voor een brug van 1.20 meter hoog en het op dit moment ook niet aannemelijk is dat een dergelijke aanvraag zal worden ingediend indien de huidige aanvraag wordt geweigerd, kunnen de door verweerder genoemde omstandigheden –gelet op de hinder die eisers ondervinden en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het onduidelijk gebleven belang van BeKa– er niet toe leiden dat de belangenafweging in het voordeel van de aanvrager moet uitvallen. Dat het prettiger is voor vrachtwagens om een rondje te kunnen rijden van het perceel van [naam 4] via de brug naar het perceel van [naam 1] en de openbare weg is onvoldoende om het belang van de aanvrager zwaarder te laten wegen dan het belang van eisers, die hinder ondervinden van deze verkeersbewegingen achter hun percelen.
12. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten, omdat ook met de aanvullende motivering na de tussenuitspraak het besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Gelet op de omstandigheid dat eisers hinder ondervinden van verkeer dat gebruik maakt van de burg en gelet op het gemotiveerde betoog van eisers dat de loods niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen (daarin kleven immers dezelfde gebreken) en dat de vergunning wordt geweigerd.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Overige proceskosten zijn niet gesteld of gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, bepaalt dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt geweigerd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Helmich, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak van en kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Let wel:
Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eisers op alle onderdelen van het beroep gelijk hebben gekregen. In de uitspraak heeft de rechtbank onder 4 van de overwegingen van deze uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een beroepsgrond verworpen. Als eisers het daarmee niet eens zijn en willen voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zullen zij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.