ECLI:NL:RBNHO:2014:1928

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_1171
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor Windpark Wagendorp en de juridische beoordeling van geluidsoverlast en slagschaduw

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 januari 2014 uitspraak gedaan over de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van drie windturbines, genaamd "Windpark Wagendorp", ter vervanging van vijf bestaande windturbines. Het bestreden besluit, genomen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon op 2 mei 2013, werd door eisers betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eisers zich enkel richtte op de omgevingsvergunning voor de drie nieuwe windturbines en niet op de eerder verleende vergunning voor de enkele windturbine.

De rechtbank heeft de juridische kaders uiteengezet, waaronder de Crisis- en herstelwet (Chw) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank concludeert dat de Chw van toepassing is op de omgevingsvergunning, omdat het project valt onder de categorieën van ruimtelijke en infrastructurele projecten die in de wet zijn opgenomen. De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van eisers over geluidsoverlast en slagschaduw beoordeeld. Eisers stelden dat de cumulatieve geluidsbelasting van Windpark Wagendorp en het nabijgelegen windmolentestpark niet aan de normen voldeed. De rechtbank oordeelde echter dat de geluidsnormen werden nageleefd en dat de beroepsgronden van eisers niet slaagden.

Wat betreft de slagschaduw heeft de rechtbank vastgesteld dat de woning van eisers buiten de contouren ligt en dat de wettelijke normen niet werden overschreden. De rechtbank heeft ook de welstandsaspecten beoordeeld en geconcludeerd dat het welstandsadvies voldoende gemotiveerd was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning voor Windpark Wagendorp bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 13/1171

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2014 in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2], te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: A.J.M. Oosterbaan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon, verweerder
(gemachtigden: ing. D. Treffers, mr. D. Brouwer en ing. H.A. Struiken Boudier).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 3] CV,te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. ing. A.P.J. Timmermans)

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2013 heeft verweerder een omgevingsvergunning (met nummer Z‑013547) verleend voor het plaatsen van een windturbine, genaamd “Windturbine Wagendorp”, ter vervanging van vijf bestaande turbines aan de Medemblikkertocht, op het perceel [adres perceel], kadastraal bekend sectie M, nummers 260 en 392.
Bij besluit van 2 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning (met nummer Z-013257) verleend voor het plaatsen van drie windturbines, genaamd “Windpark Wagendorp”, ter vervanging van vijf bestaande windturbines aan de Medemblikkertocht, op het perceel [adres perceel], kadastraal bekend sectie M, nummers 392, 394 en 379 (de percelen).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2013. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, derde-partij door [naam 4] en haar gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank stelt vast dat het door eisers ingestelde beroep slechts betrekking heeft op het bestreden besluit. Dat betekent dat beoordeling van de omgevingsvergunning (met nummer Z-013547) verleend voor het plaatsen van Windturbine Wagendorp buiten de omvang van dit geding valt. Voor zover de beroepsgronden van eisers mede betrekking hebben op die vergunning worden zij door de rechtbank niet beoordeeld.
2.
Dat betekent dat het geschil zich beperkt tot de vraag of verweerder terecht een omgevingsvergunning heeft verleend voor het plaatsen van drie windturbines op de percelen, het Windpark Wagendorp.
Crisis- en herstelwet (Chw)
3.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid , aanhef en onder a, van de Chw is afdeling 2 van deze wet onder meer van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Ingevolge artikel 1.1 (thans 1.2) van bijlage I, voor zover van belang, is de Chw van toepassing op de aanleg of uitbreiding van productie-installaties voor de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie als bedoeld in artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998.
Artikel 9e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 bevat een bepaling ten aanzien van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5, maar niet meer dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net.
4.
Het project voorziet in het oprichten van drie windturbines met ieder een capaciteit van 3,3 MW, in totaal 9,9 MW.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder in zijn uitspraak van 26 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU1628) heeft overwogen, beperkt de verwijzing in artikel 1.1 van bijlage I van de Chw naar artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 zich tot de verwijzing naar ‘een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5, maar niet meer dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net’. De vraag of is voldaan aan de voorwaarden om gebruik te maken van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 9e, eerste lid, van de Elektriciteitswet en de vraag of gebruik is gemaakt van deze bevoegdheid zijn in het kader van de vraag of de Chw van toepassing is dan ook niet relevant.
5.
Uit de capaciteit van de voorziene windturbines, die tezamen een productie-installatie als vorenbedoeld vormen, volgt dat de omgevingsvergunning een project betreft als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid , aanhef en onder a, van de Chw, gelezen in samenhang met bijlage I behorende bij de Chw en artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998. Dat betekent dat de Chw van toepassing is.
Omgevingsvergunning
6.
De door verweerder verleende omgevingsvergunning ziet op de volgende activiteiten:
- het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
- het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo;
- het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo;
- het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo.
Geluid
7.1
De woning van eisers is gesitueerd zowel nabij Windpark Wagendorp als nabij het windmolentestpark van het Energieonderzoek Centrum Nederland (het ECN-testpark).
7.2
Eisers stellen zich op het standpunt dat de cumulatieve geluidsbelasting van Windpark Wagendorp en het ECN-testpark niet aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) voldoet. Eisers voeren daarbij aan dat de windturbines van het ECN-testpark worden gebruikt voor onderzoek en ontwikkeling. Daarmee wordt niet voldaan aan de in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit opgenomen begripsbepaling van windturbine. Eisers menen dat het ECN-testpark dient te worden aangemerkt als een inrichting op grond van de Wabo waarop de geluidsnormen en de meetmethoden zoals gesteld in de Handreiking Industrielawaai van toepassing zijn. In dat geval zal de hoogst berekende cumulatieve waarde ter plaatse afwijken van de in het akoestisch rapport van LBP Sight genoemde waarden voor Lden en Lnight.
8.
In artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit wordt verstaan onder windturbine: een apparaat voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind.
De rechtbank is op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat de windturbines op het ECN-testpark niet aan deze begripsomschrijving voldoen. De enkele omstandigheid dat de windturbines op het ECN-testpark (ook) worden ingezet om onderzoek te doen naar de onderlinge effecten van windturbines en/of het meer doeltreffend maken van windturbines maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze windturbines daarom niet meer voldoen aan de in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit genoemde begripsomschrijving. Deze beroepsgrond van eisers slaagt om die reden niet.
9.
Voor de beoordeling van de cumulatieve geluidsbelasting dient – anders dan eisers stellen – aansluiting te worden gezocht bij de in het Activiteitenbesluit genoemde normen.
In artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat een windturbine of een combinatie van windturbines ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder moet voldoen aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein.
10.
In het rapport Akoestisch onderzoek Windpark Wagendorp te Wieringermeer, van 12 februari 2013, opgesteld door LBP SIGHT (het akoestisch onderzoek), is ingegaan op de cumulatieve geluidsbelasting. LBP SIGHT concludeert dat de hoogst berekende cumulatieve waarde ter plaatse van woningen van derden 46 dB Lden en 39 dB Lnight bedraagt voor de variant met 3 windturbines en 47 dB Lden en 40 dB Lnight bedraagt voor de variant met vier windturbines.
11.
Hiermee blijft de cumulatieve geluidsbelasting binnen de in het Activiteitenbesluit gestelde normen van ten hoogste 47 dB Lden en 41 dB Lnight. De beroepsgrond van eisers slaagt niet.
12.
Eisers stellen zich op het standpunt dat uit de gegevens van het akoestisch onderzoek niet is gebleken dat de overige geluidsbronnen van het testpark, zoals generatoren en transformatoren, zijn meegenomen in het akoestisch onderzoek, zodat er geen sprake is van een representatief geluidsonderzoek.
13.
Ter zitting is toegelicht dat het te plaatsen type windturbine de generator bovenin de windturbine heeft. De grootste hoeveelheid geluid wordt veroorzaakt door de turbulentie van de rotorbladen van de windturbine. De windturbine in zijn totaliteit wordt evenwel aangemerkt als de geluidsbron. Hierin wordt alle geluid meegenomen. Dat betekent dat behalve het geluid van de turbulentie van de rotorbladen, ook het geluid van de generator en, indien hiervan sprake is, transformatoren wordt meegenomen.
14.
De rechtbank overweegt als volgt. In het akoestisch rapport wordt de geluidimmissie ter plaatse van de meest naastgelegen woningen berekend door middel van een rekenmodel waarbij de windturbine is ingevoerd als geluidsbron en waarbij dus rekening wordt gehouden met de totale geluidemissie van de windturbine. Dat in het akoestisch onderzoek niet expliciet is vermeld dat ook met de geluidemissie van de generatoren en transformatoren is rekening gehouden, doet niet af aan de volledigheid van de berekening. Eisers hebben geen argumenten aangevoerd die de rechtbank aanleiding geven hierover anders te denken. De beroepsgrond van eisers slaagt derhalve niet.
15.
Eisers voeren aan dat bij de berekening van de geluidemissie wordt uitgegaan van door de fabrikant aangeleverde geluidsspecificaties. Hiervan mag evenwel niet worden uitgegaan, aldus eisers, omdat op het ECN-testpark eerst wordt getest wat de daadwerkelijke geluidemissie is. De normen zoals genoemd in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit kunnen, nu de daadwerkelijke geluidemissie onbekend is, dus wel degelijk worden overschreden.
16.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat voor plaatsing van een windturbine op het ECN-testpark een akoestisch onderzoek moet worden opgesteld. Pas als ook met deze nieuw te plaatsen windturbine de in het Activiteitenbesluit genoemde normen van cumulatieve geluidsbelasting niet worden overschreden, kan tot plaatsing worden overgegaan. Voorts heeft verweerder toegelicht dat regelmatig bij het ECN-testpark wordt gemeten of de normen genoemd in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit niet worden overschreden en dat, indien dit wel het geval is, handhavend wordt opgetreden.
17.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende onderbouwd dat de geluidsnormen voor cumulatieve geluidsbelasting ook bij plaatsing van een nieuw te testen windturbine op het ECN-testpark niet worden overschreden. Verweerder heeft aangegeven handhavend op te treden, indien dat wel het geval mocht zijn. De rechtbank wijst eisers erop dat, indien zij menen dat de in artikel 3:14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit genoemde normen worden overschreden, zij een verzoek om handhaving kunnen indienen bij verweerder.
Gezien het hiervoor overwogene slaagt de beroepsgrond van eisers niet.
Laagfrequent geluid
18.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de door verweerder gehanteerde Lden-norm buiten toepassing moet worden gelaten omdat in deze norm onvoldoende gewicht wordt toegekend aan laagfrequent geluid.
19.
Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de Lden-grenswaarde van 47 dB. De enkele stelling van eisers dat door laagfrequent geluid meer hinder wordt ondervonden, geeft de rechtbank geen aanleiding de bij wet vastgestelde dB Lden-norm onjuist te achten en buiten toepassing te laten. De beroepsgrond van eisers slaagt derhalve niet.
(Maatwerk)voorschriften
20.
Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten normen met een andere waarde dan gesteld in artikel 3:14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit vast te stellen vanwege bijzondere lokale omstandigheden. Door het niet opnemen van een lagere waarde worden eisers onnodig aan geluidsoverlast blootgesteld.
21.
De rechtbank stelt vast dat de verleende omgevingsvergunning onder meer betrekking heeft op de activiteit genoemd in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo (omgevingsvergunning beperkte milieutoets; OBM).
22.
In artikel 2.2a, eerste lid, onder a, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is bepaald, voor zover thans van belang, dat als activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, voor zover deze plaatsvindt binnen een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, niet zijnde een inrichting waarbinnen zich een IPPC-installatie bevindt, wordt aangewezen de activiteit bedoeld in categorie 22.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, met dien verstande dat deze aanwijzing niet van toepassing is in de gevallen waarin artikel 7.18 van de Wet milieubeheer van toepassing is.
De activiteit bedoeld in categorie 22.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark.
In artikel 5:13a van het Bor is bepaald dat aan een omgevingsvergunning voor een activiteit die is aangewezen in artikel 2.2a geen voorschriften worden verbonden.
23.
Nu er in dit geval sprake is van het wijzigen of uitbreiden van een windturbinepark, een activiteit als bedoeld in artikel 2.2a van het Bor, mocht verweerder voor deze activiteit aan het bestreden besluit geen voorschriften verbinden. Voor zover eisers met hun stelling hebben willen betogen dat verweerder wel voorschriften aan het bestreden besluit had moeten verbinden, slaagt deze beroepsgrond dan ook niet.
24.
Voor zover eisers hebben willen betogen dat er maatwerkvoorschriften moeten worden opgelegd, overweegt de rechtbank als volgt. Een aanvraag voor maatwerkvoorschriften volgt een eigen procedure. Onderwerp van dit geding is echter alleen de door derde-partij aangevraagde omgevingsvergunning, het bestreden besluit. De beoordeling van de vraag of maatwerkvoorschriften, op verzoek, dan wel ambtshalve, moeten worden opgelegd, valt derhalve buiten de omvang van het geding. De beroepsgrond van eisers slaagt om die reden niet.
Slagschaduw
25.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de effecten van slagschaduw op hun woning niet zijn beoordeeld.
26.
De rechtbank stelt voorop dat eisers deze beroepsgrond eerst bij brief van 14 november 2013, dus ruim na afloop van de beroepstermijn, naar voren hebben gebracht. Hoewel de rechtbank bij brief van 17 september 2013 heeft aangekondigd dat op deze zaak de Chw van toepassing is, ziet de rechtbank aanleiding deze buiten de beroepstermijn aangevoerde beroepsgrond wel te behandelen. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder in strijd met de Chw bij de bekendmaking van het bestreden besluit niet heeft vermeld dat na afloop van de beroepstermijn geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Eisers konden dus in de veronderstelling verkeren dat zij - binnen de grenzen van de goede procesorde - nog de gelegenheid hadden nadere gronden naar voren te brengen. In haar brief van 17 september 2013 heeft ook de rechtbank eisers niet op deze uit de Chw volgende beperking gewezen en heeft zij eisers geen nadere termijn gegeven voor de eventuele aanvulling van beroepsgronden.
Dit vormt voor de rechtbank aanleiding de beroepsgrond van eisers betreffende de effecten van slagschaduw te beoordelen.
27.
In artikel 3.14, vierde lid, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat bij het in werking hebben van een windturbine ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering de bij ministeriële regeling te stellen maatregelen worden toegepast.
In artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer (de Activiteitenregeling) is bepaald dat ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering de windturbine is voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voor zover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voor zover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden.
28.
In het rapport Slagschaduw onderzoek Windpark Wagendorp te Wieringermeer, van 31 januari 2013, opgesteld door LBP SIGHT (het slagschaduwonderzoek) is een schaduwanalyse gemaakt.
Bij de beoordeling van de slagschaduwhinder ter plaatse van de omliggende woningen en bij de berekening of een stilstandvoorziening noodzakelijk is, zijn de woningen geselecteerd waar de gemiddelde schaduwduur naar verwachting hoger is dan zes uur per jaar. Hiermee worden alle tijden dat er sprake is van slagschaduw meegenomen en niet alleen de dagen met meer dan 20 minuten. Vervolgens is onderzocht of bij deze geselecteerde woningen naar verwachting gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar meer dan 20 minuten slagschaduw zal optreden.
In het slagschaduwonderzoek zijn de contouren van de verwachte zes slagschaduwuren per jaar (de contouren) neergelegd. Binnen of op de contouren zijn vijf maatgevende woningen geselecteerd. Voor deze maatgevende woningen is het gemiddeld aantal dagen berekend met meer dan 20 minuten slagschaduw. Uit deze berekeningen blijkt dat voor variant één (drie windturbines) ter plaatse van alle maatgevende woningen voldaan wordt aan de norm van gemiddeld 17 dagen met meer dan 20 minuten slagschaduw.
Voor variant 2 (vier windturbines) wordt ter plaatse van de woning aan de [adres] de norm met zeven dagen overschreden. Voor variant 2 dient turbine één daarom te worden voorzien van een automatische stilstandvoorziening. Met deze maatregel wordt het totale aantal dagen met meer dan 20 minuten slagschaduw beperkt tot 12 ter plaatse van [adres].
29.
Ter zitting is vastgesteld dat de woning van eisers buiten de contouren ligt. Dat betekent dat de woning van eisers minder dan zes slagschaduwuren per jaar heeft. Daarmee worden de in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling genoemde wettelijke normen niet overschreden. De beroepsgrond van eisers slaagt derhalve niet.
30.
Eisers stellen zich op het standpunt dat met het slagschaduwonderzoek niet wordt voldaan aan richtlijn 85/337/EEG (de richtlijn).
31.
Deze richtlijn schrijft voor dat de benodigde gegevens worden verzameld om de milieueffecten in kaart te kunnen brengen. De rechtbank is van oordeel dat in het slagschaduwonderzoek alle voor de beoordeling van het aantal uren slagschaduw per jaar relevante gegevens zijn betrokken. De enkele omstandigheid dat hierbij niet is beoordeeld hoeveel slagschaduw de woning van eisers ondergaat maakt dit, nu de woning van eisers buiten de contouren staat, niet anders. Eisers hebben geen stukken of rapportages ingebracht die de rechtbank aanleiding geven hierover anders te denken. De beroepsgrond van eisers slaagt derhalve niet.
32.
Ten slotte hebben eisers erop gewezen dat het slagschaduwonderzoek betrekking heeft op turbines met een vermogen van 3 MW terwijl het bestreden besluit betrekking heeft op windturbines met een vermogen van 3,3 MW. Het slagschaduwonderzoek is daardoor niet representatief.
33.
Ter zitting heeft derde-partij toegelicht dat er uiterlijk geen verschil is tussen de 3 MW- en de 3,3 MW-windturbines. Het verschil in vermogen kan zich laten zien in de flikkerfrequentie maar heeft geen invloed op de slagschaduw. De rechtbank komt deze uitleg niet onjuist voor. Dat in het slagschaduwonderzoek is uitgegaan van een windturbine met een vermogen van 3 MW maakt dus niet dat niet langer van de conclusies van het slagschaduw-onderzoek mag worden uitgegaan. De beroepsgrond van eisers slaagt derhalve niet.
Welstand
34.
Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder in het ontwerpbesluit geen motivering heeft aangegeven met betrekking tot de welstandsaspecten. Ook ontbreekt in de aanvraag de motivatie van de Welstandscommissie voor het advies dat zij heeft uitgebracht betreffende de kleur van de te plaatsen windmolens.
35.
Vaststaat dat de welstandscommissie met een zogeheten stempeladvies op 27 februari 2013 positief heeft geadviseerd over het bouwplan. Met de enkele stelling dat het advies onvoldoende is gemotiveerd, hebben eisers echter onvoldoende onderbouwd dat het bouwplan niet aan redelijke eisen van welstand voldoet. Bovendien hebben eisers de conclusie van het advies niet bestreden door overlegging van een deskundig tegenadvies. Niet gebleken is dat het welstandsadvies op onjuiste wijze tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins gebreken kleven. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder niet op het welstandsadvies mocht afgaan.
36.
Voor zover eisers betogen dat er met de windturbines sprake is van horizonvervuiling overweegt de rechtbank dat dit niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Verweerder heeft het bouwplan niet in strijd geacht met redelijke eisen van welstand. Dat eisers de windturbines niet in het landschap vinden passen, is onvoldoende om dat standpunt als onjuist af te doen. Dat betekent dat ook deze beroepsgrond niet slaagt.
37.
Eisers stellen ten slotte dat de windturbines in een streeppatroon moeten worden uitgevoerd, in de kleuren groen oplopend naar grijs.
38.
Verweerder dient echter te beslissen op de aanvraag. Door eisers aangedragen alternatieven komen eerst aan de orde, indien er zich ten aanzien van hetgeen is aangevraagd onoverkomelijke bezwaren zouden voordoen. Daarvan is in dit geval geen sprake, er is immers een positief welstandsadvies. Daarbij is ter zitting door derde-partij toegelicht dat het door eisers voorgestelde streeppatroon een gepatenteerd ontwerp is dat slechts mag worden uitgevoerd bij één bepaald merk windturbine. In een dergelijke windturbine voorziet het bouwplan niet.
39.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht een omgevingsvergunning heeft verleend voor Windpark Wagendorp.
40.
Het beroep is ongegrond.
41.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, mr. S.M. Auwerda en mr. drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van mr. C. van Steenoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het beroepschrift de gronden van het hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe gronden meer worden ingediend.