ECLI:NL:RBNHO:2015:3473

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
15/801395-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een groot geldbedrag op Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte werd op 6 december 2013 op de luchthaven Schiphol gecontroleerd en had in totaal 55.300 euro in contanten bij zich, verdeeld over zijn lichaam en bagage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld als ongeloofwaardig beoordeeld. De verdachte had verklaard dat hij het geld had gewonnen met gokken in het Holland Casino, maar de rechtbank vond deze verklaring niet verifieerbaar en te algemeen. Bovendien waren er aanwijzingen dat de verdachte in de periode voorafgaand aan zijn aanhouding in financiële problemen verkeerde, wat de geloofwaardigheid van zijn verklaring ondermijnde.

De rechtbank oordeelde dat het niet anders kon zijn dan dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf en dat de verdachte daarvan op de hoogte was. Het feit dat de verdachte geen verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van het geld, leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden op, met verbeurdverklaring van het geldbedrag van 55.300 euro. De rechtbank benadrukte de ernst van witwassen en de impact ervan op de integriteit van het financieel systeem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801395-13 (P)
Uitspraakdatum: 23 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 april 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.R. Stolk, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 december 2013, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een (contant) geldbedrag van ongeveer 55.300,-euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt, althans van een (contant) geldbedrag van ongeveer 55.300,- euro, althans van enig geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op dit geldbedrag was en/of wie dit geldbedrag voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op vrijdag 6 december 2013 om 18:15 uur wordt verdachte op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, als uitgaande reiziger met bestemming Madrid en eindbestemming Peru in het kader van de Algemene Douanewet gecontroleerd. Verdachte heeft in zijn broekzak in totaal 10.300 euro zitten, onder meer bestaande uit 20 biljetten van 500 euro. In de handbagage van verdachte wordt in een zwarte portemonnee in totaal 26.200 euro aangetroffen. In de ruimbagage van verdachte wordt in de zakken van vier broeken een bedrag van in totaal 18.800 euro aangetroffen. In totaal is bij verdachte derhalve 55.300 euro aangetroffen, onder meer bestaande uit 99 biljetten van 500 euro en 20 biljetten van 200 euro. [2]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij een groot geldbedrag bij zich droeg toen hij werd gecontroleerd op de luchthaven. [3]
3.3.
Bewijsoverweging
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van hetgeen is bepaald bij genoemd wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194).
Beoordeling
De rechtbank stelt in haar beoordeling van het onderhavige ten laste gelegde feit voorop dat het een feit van algemene bekendheid is, dat niet zelden via Schiphol grote bedragen in contanten, die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn, worden in- of uitgevoerd. Verdachte is aangehouden met een geldbedrag van 55.300 euro, terwijl hij dit bedrag niet heeft aangegeven bij de douane. Het is hoogst ongebruikelijk om een dergelijk bedrag fysiek te vervoeren, gelet op de risico’s waarmee dit gepaard gaat. Voorts is bekend dat coupures van 500 euro, waarvan verdachte er in totaal 99 in zijn bezit had, nagenoeg uitsluitend gebruikt worden in het criminele circuit. Verder is het opmerkelijk dat het geld was verdeeld over de broekzakken van verdachte, zijn handbagage en ruimbagage en het geld in zijn ruimbagage was verborgen in de zakken van meerdere broeken.
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie dat deze feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Alsdan mag van verdachte worden verwacht dat hij een “concrete verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring” geeft voor de legale herkomst van de door hem voorhanden gehouden gelden.
Verdachte heeft bij meerdere gelegenheden tegenover verbalisanten van de Belastingdienst/FIOD alsmede ter terechtzitting verklaard over de herkomst van de gelden die bij hem zijn aangetroffen. Verdachte heeft – kort samengevat – aangevoerd dat hij het onder hem aangetroffen geldbedrag in het half jaar voorafgaand aan zijn aanhouding op meerdere avonden heeft gewonnen met gokken bij vestigingen van het Holland Casino in Utrecht en Rotterdam. Door verdachte is er verder op gewezen dat Holland Casino geen bewijs afgeeft wanneer een speler met winst vertrekt.
De rechtbank is van oordeel dat deze door verdachte gegeven verklaring het vermoeden van witwassen niet weerlegt en dat deze verklaring over de herkomst van het geldbedrag als ongeloofwaardig terzijde moet worden gelaten. Zij betrekt bij dat oordeel het volgende.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat verdachte geen verifieerbare verklaring heeft afgelegd. Op zichzelf is het juist dat Holland Casino geen mededelingen doet over gewonnen bedragen die bezoekers van Holland Casino ontvangen. Echter, die vaststelling maakt niet dat de gestelde betalingen niet anderszins verifieerbaar zouden kunnen worden gemaakt, bijvoorbeeld door getuigen uit verdachte’s omgeving voor te dragen.
Evenmin is de verklaring van verdachte concreet te noemen. Deze laat zich vooral kenmerken als een algemene stelling dat hij over een ruime periode bij meerdere gelegenheden winsten heeft behaald bij het gokken in twee locaties van het Holland Casino. Verdachte heeft aldus geen ‘handen en voeten’ aan zijn verklaring gegeven.
Daar staat tegenover dat de inhoud van het strafdossier nogal wat ongerijmdheden bevat. Zo zijn tijdens de doorzoeking op 7 december 2013 in de kamer van verdachte op een bureau drie door verdachte zelf opgestelde lijsten (gedateerd 13 maart 2013) aangetroffen, waaruit blijkt dat verdachte toen ongeveer 40.000 euro schuld had. Ook wordt bij die gelegenheid een ingevuld aanvraagformulier voor een schuldregeling aangetroffen. Daarnaast blijkt uit informatie van de Belastingdienst dat verdachte in de jaren 2011, 2012 en 2013 vrijwel uitsluitend inkomen heeft genoten uit uitkeringen van de gemeente en het UWV. Uit financieel onderzoek komt verder naar voren dat verdachte nauwelijks saldo op zijn bankrekening heeft. Op 13 dagen waarop verdachte blijkens de onderzoeksbevindingen in het jaar 2013 een vestiging van Holland Casino bezocht, nam hij in de desbetreffende plaats geld op van zijn rekening.
Voorts is opmerkelijk dat het verblijf in Peru slechts vier dagen zou duren. Een dergelijke beperkte reisduur is krap te noemen in het licht van de plannen die verdachte zegt daar te hebben gehad. In deze vier dagen zou verdachte een vriendin, van wie hij geen adres- of contactgegevens heeft en over wie hij evenmin gedetailleerd kan verklaren, bij verrassing bezoeken. Ook zou hij een beurs voor machines voor het maken van pasteitjes gaan bezoeken én zich oriënteren in de land- en tuinbouwsector om te bezien of hij op een van deze gebieden geld zou kunnen gaan investeren.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen van het bij hem aangetroffen geldbedrag onvoldoende ontzenuwd en moet zijn verklaring als ongeloofwaardig terzijde worden gelaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig moet zijn en dat verdachte dat ook wist. Naar het oordeel van de rechtbank is het ten laste gelegde feit mitsdien wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 6 december 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van 55.300 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van 55.300 euro. Door dit handelen heeft verdachte getracht directe of indirecte opbrengsten van misdrijf te onttrekken aan het zicht van justitie en de fiscus, hetgeen een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel betekent. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten in stand gehouden en indirect ook bevorderd, want zonder personen als verdachte die criminele gelden een (schijnbaar) legale herkomst verschaffen, is het genereren van illegale winsten beduidend minder lucratief. Het reguliere handels- en betalingsverkeer wordt daardoor ondermijnd en de maatschappij wordt veel schade toegebracht.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een vrijheidsbenemende straf als straf in aanmerking.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
6.3.
Bijkomende straf (verbeurdverklaring)
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van 55.300 euro dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat geldbedrag is begaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
DRIE (3) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van 55.300 euro.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. Bellaart, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. M. Daalmeijer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 23 april 2015.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van bevindingen en overdracht d.d. 7 december 2013 (AH-001).
3.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 9 april 2015.