ECLI:NL:RBNHO:2015:7831

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1255
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonvoorziening op grond van de WMO wegens voorliggende AWBZ-voorziening

In deze zaak heeft eiseres een woonvoorziening aangevraagd in de vorm van een tillift en een verrijdbare douchestoel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). De aanvraag is door verweerder afgewezen, omdat er volgens hem sprake is van een wettelijke aan de WMO voorliggende voorziening, namelijk de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Eiseres is geïndiceerd voor een Zorgzwaartepakket-08 (ZZP-08) en ontvangt zorg in een particuliere zorgresidentie. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag door verweerder bevestigd, omdat de gevraagde voorzieningen tot de outillagemiddelen van de zorgresidentie behoren. De rechtbank oordeelt dat de zorgresidentie verantwoordelijk is voor het verstrekken van deze voorzieningen, en dat de WMO niet bedoeld is om een subsidie te verstrekken voor particuliere initiatieven. Eiseres heeft in beroep betoogd dat er geen juridische grond is voor de afwijzing, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de keuze van eiseres om zorg buiten een AWBZ-instelling te verkrijgen, gevolgen heeft voor haar recht op voorzieningen onder de WMO. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/1255

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 september 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [A] en [B] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO), inhoudende een tillift en een verrijdbare douchestoel, afgewezen. Daarbij heeft verweerder eiseres wel in aanmerking gebracht voor een rolstoel op grond van de WMO.
Bij besluit van 30 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2015. Gemachtigden van eiseres zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [C] , mr. [D] en [E] . De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de zaak te laten behandelen door de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is op 24 juli 2015 hervat door een meervoudige kamer. Gemachtigden van eiseres zijn opnieuw verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [D] en [F] .

Overwegingen

1.1.
Eiseres, geboren op [geboortedatum] , heeft onder meer een progressieve neurologische aandoening die zich onder andere kenmerkt door parkinsonisme, dementie en slikstoornissen. Eiseres is niet langer in staat om verbaal dan wel non-verbaal te communiceren. Vanwege de beperkingen die eiseres als gevolg van haar aandoening ondervindt is zij op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor een Zorgzwaartepakket-08 (ZZP) dat zij ontvangt in de vorm van een Persoonsgebonden budget (Pgb). Eiseres verblijft sinds februari 2014 in de zorgresidentie [G] , een particuliere zorginstelling, waar zij een appartement huurt. Zij koopt de benodigde zorg met haar Pgb in. Daartoe heeft zij een zorgovereenkomst gesloten met zorgresidentie [G] . Ingevolge deze overeenkomst heeft eiseres recht op individuele geïndiceerde zorg conform het haar toegekende ZZP en ontvangt zij daarnaast tegen een meerprijs aanvullende zorg en dienstverlening.
1.2.
Op 18 juli 2014 heeft eiseres een aanvraag gedaan op grond van de WMO voor voorzieningen in de vorm van een tillift, een rolstoel en een verrijdbare douchestoel.
1.3.
Verweerder heeft na onderzoek te hebben verricht het primaire besluit genomen. Nu de beperkingen van eiseres medisch aantoonbaar en langdurig van aard zijn, acht verweerder de gevraagde voorzieningen noodzakelijk. Op grond van artikel 2 van de WMO komt eiseres volgens verweerder echter niet in aanmerking voor een tillift en verrijdbare douchestoel, omdat deze voorzieningen geacht worden te behoren tot de outillagemiddelen van de zorgresidentie waar eiseres verblijft. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat zorgresidentie [G] is gericht op ouderen met onder meer somatische klachten en/of geheugenproblemen, derhalve specifiek gericht op mensen die zorg nodig hebben. De inrichting van een dergelijke instelling moet volgens verweerder uitgerust zijn met de standaardvoorzieningen die nodig zijn om de doelgroep adequaat te kunnen verzorgen en daaronder vallen een tillift en een verrijdbare douchestoel. In dat kader heeft verweerder tevens van belang geacht dat er geen kostbare individuele aanpassingen nodig zijn aan de tillift en douchestoel om deze geschikt te maken voor gebruik door eiseres en deze derhalve geschikt zijn voor gebruik door verschillende personen na elkaar. Verweerder heeft dan ook geconcludeerd dat er sprake is van een wettelijke aan de WMO voorliggende voorziening.
1.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder deze beslissing - in afwijking van het advies van de bezwaarcommissie - gehandhaafd. Verweerder stelt dat zorgresidentie [G] moet worden aangemerkt als ‘een andere instelling gericht op zorg’ als bedoeld in artikel 4.8 van de Verordening en paragraaf 5.5 van de Uitvoeringsregels. Het feit dat mensen die slechts lichte zorg nodig hebben eveneens een appartement kunnen huren in de zorgresidentie doet niet af aan het feit dat de zorgresidentie mensen toelaat die intensieve zorg nodig hebben, zoals eiseres die een indicatie ZZP-08 heeft (feitelijk een indicatie voor verpleeghuis). Door deze mensen te accepteren dient de zorgresidentie over de juiste hulpmiddelen te beschikken om die zorg te kunnen leveren. Bovendien zijn de gevraagde hulpmiddelen eventueel voor meerdere bewoners bruikbaar en niet specifiek bedoeld voor eiseres. Het oplossen van een probleem dat onder de verantwoordelijkheid valt van de op zorg gerichte instelling strookt niet met de uitgangspunten van de WMO. Indien de voorzieningen zouden worden toegekend, zou een soort subsidie worden verstrekt. Daarvoor is de WMO niet bedoeld. Bovendien dreigt precedentenwerking. Dit soort particuliere initiatieven als alternatief voor een verpleeghuis zullen immers steeds vaker voor gaan komen, aldus verweerder in het bestreden besluit.
2. Eiseres heeft in beroep bestreden dat sprake is van een voorliggende voorziening zoals bedoeld in artikel 2 van de WMO. Er is volgens haar geen sprake van een juridische grond op grond waarvan zorgresidentie [G] tot het verstrekken van een tillift en verrijdbare douchestoel verplicht zou zijn. [G] betreft een extramurale thuiszorginstelling, wat ook blijkt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel. De zorgactiviteit van [G] bestaat uit het verlenen van thuiszorg. Daarnaast maakt het verhuren van woonruimte die de klant voor 100% zelf betaalt, [G] geen intramurale zorginstelling. Er is sprake van geclusterde thuiszorg.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij - gelet op de datum van de aanvraag van eiseres en het primaire besluit - evenals verweerder het onderhavige geschil beoordeelt aan de hand van het recht, waaronder de WMO, zoals dat gold vóór 1 januari 2015.
4. In geschil is de vraag of verweerder de aanvraag van eiseres voor een tillift en een verrijdbare douchestoel terecht op grond van artikel 2 van de WMO heeft afgewezen. Zij beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.1.
Vast staat dat eiseres een indicatie heeft op grond van de AWBZ voor een ZZP-08. Uit het in de Regeling zorgaanspraken beschreven hierbij behorende cliëntprofiel volgt - voor zover hier van belang - dat deze cliëntengroep sociaal niet zelfstandig functioneert en continu begeleidingsbehoeftig is vanwege een verstandelijke handicap. De cliënten hebben daarnaast lichamelijke beperkingen waarvoor volledige verzorging en soms verpleging noodzakelijk is. Deelname aan het maatschappelijk leven is slechts met individuele begeleiding mogelijk. Ten aanzien van mobiliteit is overname noodzakelijk. Cliënten zijn niet mobiel. Zowel binnen als buitenshuis zijn cliënten volledig afhankelijk van een (elektrische) rolstoel, omgevingsbesturing en hulpmiddelen. Bij het maken van transfers is overname van zorg (met hulpmiddelen) nodig. Bij de oriëntatie is overname van zorg nodig. Ten aanzien van de algemene dagelijkse levensverrichtingen is overname van zorg nodig. De verblijfskenmerken betreffen een setting van beschermd verblijf met een wakende of slapende wacht tijdens de nacht waarbij zorg voortdurend in de nabijheid of 24 uur per dag direct aanwezig is. Een ZZP-08 betreft dan ook, zoals verweerder ook heeft gesteld, feitelijk een indicatie voor een verpleeghuis.
5.2.
Gelet hierop en zoals door verweerder ter zitting is bevestigd, is in het geval van eiseres sprake van een indicatie met de functie verblijf. Dit laat onverlet dat het Pgb dat eiseres feitelijk ontvangt geen onkosten voor verblijf omvat. Vast staat in ieder geval dat eiseres, in het geval zij in een AWBZ-instelling zou verblijven, ingevolge de AWBZ zonder meer het volledig geïndiceerde ZZP, waaronder derhalve begrepen de functie verblijf, vergoed zou krijgen. Dit vloeit voort artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Hieruit volgt immers dat personen die een indicatiebesluit voor verblijf hebben, de zorg in een instelling krijgen. Indien eiseres derhalve in een AWBZ-instelling toegesneden op haar doelgroep zou verblijven, zou eiseres de benodigde zorg krijgen. In dat geval zouden de door eiseres gevraagde voorzieningen vallen onder de outillage middelen van die AWBZ-instelling. De rechtbank vindt daarbij steun in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA0312). Hierin is overwogen dat onder outillage wordt verstaan datgene waarmee een instelling is uitgerust ter operationalisatie van zijn doelstelling. De inrichting van een instelling moet zijn uitgerust met die standaardvoorzieningen die nodig zijn om de doelgroep waarop de instelling zich richt adequaat te kunnen verzorgen. Voorts is door de CRvB overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of een voorziening behoort tot de outillagemiddelen van een AWBZ-instelling van belang is of de gevraagde voorziening door meerdere mensen eventueel na elkaar en met een geringe individuele aanpassing te gebruiken is of dat sprake is van een op het individu toegesneden voorziening, die alleen na een kostbare aanpassing door verschillende personen na elkaar te gebruiken is. Zoals ook door eiseres ter zitting is bevestigd kunnen de voorzieningen met een geringe aanpassing door andere bewoners worden gebruikt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de door eiseres gevraagde voorzieningen onder de outillagemiddelen van een AWBZ-instelling (die is toegespitst op de doelgroep van eiseres) vallen. Dit betekent dat voor de in dit geval gevraagde voorzieningen bij verblijf in een AWBZ-instelling de AWBZ als wettelijke aan de WMO voorliggende voorziening moet worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 2 van de WMO.
5.3.
Met het besluit van 13 juni 2007, Stb. 2007, 221 is per 1 juli 2007 onder meer het Besluit zorgaanspraken AWBZ gewijzigd om mogelijk te maken dat mensen die een indicatiebesluit voor verblijf in een instelling hebben, zoals eiseres, de zorg die zij in de instelling zouden krijgen, ook buiten de instelling kunnen krijgen. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om wonen en zorg van elkaar los te koppelen en om meer keuzemogelijkheden voor de burgers te creëren. Eiseres heeft van deze keuzemogelijkheid gebruik gemaakt en heeft gekozen voor een woonvorm bij zorgresidentie [G] , die onbetwist geen AWBZ-instelling is. Een dergelijke keuze staat eiseres vrij. Dit betekent echter niet dat in de onderhavige situatie niet langer sprake is van een wettelijke aan de WMO voorliggende voorziening, zoals ook kan worden afgeleid uit de uitspraken van de CRvB van 27 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3219) en rechtbank Midden-Nederland van
9 september 2013 (ECLI:NL:RBMNE:2013:7412). Eiseres heeft ervoor gekozen om de zorg die zij behoeft niet binnen een AWBZ-instelling te verkrijgen, maar buiten een dergelijke instelling. De gevolgen van deze keuze dienen, zoals verweerder terecht heeft gesteld en zoals ook uit vorengenoemde uitspraken kan worden afgeleid, voor rekening van eiseres te blijven.
5.4.
Verweerder heeft dan ook terecht besloten de door eiseres gevraagde voorzieningen op grond van artikel 2 van de WMO te weigeren, omdat sprake is van een wettelijke aan de WMO voorliggende voorziening.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, voorzitter, en mr. drs. J.H.A.C. Everaerts en mr.dr. R. Stijnen in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.