ECLI:NL:RBMNE:2013:7412

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
AWB-13_2023
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vervoersvoorziening op grond van de Wmo na indicatie vanuit de AWBZ

In deze zaak heeft eiseres, die in Woon- en Zorgvoorziening Dennenhorst West verblijft, een aanvraag ingediend voor de overname van een aangepaste rolstoel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, omdat volgens hen er sprake was van een voorliggende voorziening in de zin van de Wmo. Eiseres had eerder zorg ontvangen vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in verpleeghuis De Meent, waar zij recht had op zorgzwaartepakket ZZP 6, inclusief de aangepaste rolstoel. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet zelfredzaam is en niet deelneemt aan het maatschappelijk verkeer, wat de afwijzing van de aanvraag ondersteunt. Eiseres voerde aan dat haar keuzevrijheid werd aangetast en dat de AWBZ niet als voorliggende voorziening kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de zorg die eiseres nodig had, niet in de huurprijs van Dennenhorst was inbegrepen en zij zelf verantwoordelijk was voor het inkopen van zorg met een persoonsgebonden budget. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een wettelijke aan de Wmo voorliggende voorziening, waardoor de aanvraag om overname van de rolstoel op grond van de Wmo terecht was afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: SBR 13/2023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. J.A.C. Verheyden),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, verweerder
(gemachtigde: drs. R.W. Bekker).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een vervoersvoorziening (overname van een aangepaste rolstoel) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2013. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is ter zitting verschenen de heer [A], directeur van Woon- en Zorgvoorziening Dennenhorst West in Veenendaal.

Overwegingen

1.
Bij besluit van 10 januari 2012 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) eiseres ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor zorgzwaartepakket VV06 (ZZP 6), klasse 7. Dit betreft beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging. AWBZ-instelling verpleeghuis De Meent, onderdeel van de Charim groep (De Meent), heeft eiseres tot 1 maart 2012 deze zorg in natura verleend. Hiertoe behoorde onder meer het gebruik van een aangepaste rolstoel.
2.
Sinds 1 maart 2012 verblijft eiseres in Woon- en Zorgvoorziening Dennenhorst West in Veenendaal (Dennenhorst). Dennenhorst is niet een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de AWBZ, waar verblijf in de zin van artikel 9, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ wordt geboden.
3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van eiseres om overname van de aangepaste rolstoel gehandhaafd. Volgens verweerder is er sprake van een voorliggende voorziening in de zin van artikel 2 van de Wmo. Eiseres beschikte in De Meent over zowel de geïndiceerde zorg als de gevraagde aangepaste rolstoel. Ze is uit vrije keus overgestapt naar Dennenhorst. Dit is geen AWBZ-instelling. Bij Dennenhorst huurt eiseres een kamer en krijgt ze zorg. Deze zorg zit niet in de huurprijs, maar wordt ingekocht met een persoonsgebonden budget. Dennenhorst krijgt het geld voor de verzorging, die eiseres nodig heeft. In dat kader bezien ligt het volgens verweerder voor de hand dat Dennenhorst zorg draagt voor de benodigde middelen, die integraal deel uitmaken van de benodigde zorg. Verder is verweerder van oordeel dat de gevraagde voorziening niet nodig is, omdat eiseres niet zelfredzaam is en niet deelneemt aan het maatschappelijk verkeer in de zin van artikel 4 van de Wmo. Eiseres is immers dementerend en bedlegerig. Zij komt alleen het bed uit voor het nuttigen van maaltijden, waarbij zij is aangewezen op een duwrolstoel.
4.
Eiseres voert aan dat haar vrijheid om te kiezen waar zij wil verblijven door verweerders besluitvorming wordt aangetast. De AWBZ kan daarom niet als een voorliggende voorziening worden aangemerkt. Eiseres wijst in dit verband op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ4159). Verweerder heeft ten onrechte niet onderzocht wat de feitelijke prijzen zijn voor het wonen in Dennenhorst. Ook heeft verweerder ten onrechte nagelaten een medisch adviseur van de GGD in te schakelen. Daarbij wijst eiseres op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:923). Het moet ervoor worden gehouden dat sprake is van vooringenomenheid aan de kant van verweerder, aldus eiseres.
5.
Beoordeeld moet worden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 2 van de Wmo, zodat voor eiseres geen aanspraak bestaat op een voorziening in de vorm van overname van een aangepaste rolstoel op grond van de Wmo.
6.
Uit artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ volgt dat personen die een indicatiebesluit voor verblijf hebben, de zorg in een instelling krijgen. Met het besluit van 13 juni 2007, (Stb. 2007, 221) is per 1 juli 2007 onder meer het Besluit zorgaanspraken AWBZ gewijzigd om mogelijk te maken dat mensen die een indicatiebesluit voor verblijf in een instelling hebben, zoals eiseres, de zorg die zij in de instelling zouden krijgen, ook buiten de instelling kunnen krijgen. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om wonen en zorg van elkaar los te koppelen en om meer keuzemogelijkheden voor de burgers te creëren (Kamerstukken II 2005/2006, 27 659, nr. 78). Eiseres heeft gekozen voor een zelfstandige woonvorm bij Dennenhorst. Niet in geschil is dat eiseres in De Meent vanuit de AWBZ volledige aanspraak had op de uit ZZP 6 voortvloeiende zorg, dat wil zeggen inclusief de aangepaste rolstoel.
7.
Hieraan kan geen andere conclusie worden verbonden dan dat in dit geval sprake is van een wettelijke aan de Wmo voorliggende voorziening, zodat verweerder terecht heeft besloten om de aanvraag van eiseres om overname van de aangepaste rolstoel op grond van de Wmo af te wijzen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 27 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3219 en
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2595). Bij de vraag of sprake is van een dergelijke voorliggende voorziening is de financiële situatie van eiseres niet van belang, zodat de rechtbank de stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht wat de feitelijke prijzen zijn van het wonen in Dennenhorst, niet volgt. Verder wordt in dit geval, anders dan in de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB van 10 juli 2013, door verweerder niet betwist dat eiseres de gevraagde aangepaste rolstoel vanwege haar beperkingen nodig heeft, zodat het niet op zijn weg lag een medisch advies van de GGD in te winnen. Ten slotte is de rechtbank niet gebleken dat verweerder met vooringenomenheid jegens eiseres heeft gehandeld.
8.
Nu verweerder de aanvraag van eiseres op grond van artikel 2 van de Wmo terecht heeft afgewezen, is de vraag of verweerder heeft voldaan aan zijn compensatieplicht als bedoeld in artikel 4 van de Wmo niet aan de orde.
9.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.W. Verhaagh, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Groot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.