ECLI:NL:RBNHO:2016:3793

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
9 mei 2016
Zaaknummer
C/15/222953 / HA ZA 15-136
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een notaris in verband met de gevolgen van het verwerpen van een nalatenschap

In deze zaak vordert eiser, [eiser], schadevergoeding van de notaris, [gedaagde], wegens beroepsfouten die hij zou hebben gemaakt bij de afhandeling van de nalatenschap van [A.]. Eiser heeft de nalatenschap op 31 juli 2000 verworpen, na advies van zijn fiscaal adviseur, mr. [B.]. Eiser stelt dat de notaris hem niet voldoende heeft voorgelicht over de gevolgen van deze verwerping, wat heeft geleid tot aanzienlijke financiële schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voorafgaand aan de verwerping van de nalatenschap een bespreking heeft gehad met de notaris, waarbij de fiscale gevolgen van de verwerping zijn besproken. De notaris heeft betwist dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden en heeft aangevoerd dat eiser voldoende was voorgelicht door zijn fiscaal adviseur. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende feiten heeft gesteld om zijn vorderingen te onderbouwen en dat de notaris niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen van eiser worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/222953 / HA ZA 15-136
Vonnis van 3 februari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.G.J. Elslo,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. Notariskantoor mr. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.F. Benningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en de notaris genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 juni 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 november 2015 en de daaraan gehechte brief van (de raadsvrouw van) [eiser] van 25 november 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 mei 2000 is [A.] (hierna: [A.]) overleden. [eiser] en [A.] waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten [Kind1] (hierna: [Kind1]) en [Kind2] (hierna: [Kind2]).
2.2.
In het testament van [A.] zijn [eiser], [Kind2] en [Kind1], benoemd tot enig erfgenaam. In het testament is een 'langstlevendenclausule' opgenomen. Op grond van die clausule is [eiser] gerechtigd tot alle rechten en goederen van de nalatenschap en hebben [Kind1] en [Kind2] een - eerst bij zijn overlijden opeisbare - vordering op [eiser]. In het testament is voorts bepaald dat de vordering van [Kind1] en [Kind2] onmiddellijk opeisbaar is (onder meer) bij hertrouwen van [eiser] zonder (kort gezegd) algehele uitsluiting van enige gemeenschap.
Voor het geval [eiser] de nalatenschap zou verwerpen, is in het testament een zogenoemd keuzelegaat opgenomen.
Dit keuzelegaat luidt:
"Ingeval mijn echtgenoot mijn nalatenschap mocht verwerpen legateer ik aan hem:
1. in contanten het bedrag overeenkomende met het versterferfdeel hetwelk hij in mijn nalatenschap zou hebben genoten indien hij niet verworpen had, en
2. in eigendom al die tot mijn nalatenschap behorende goederen en/of rechten die hij zal verkiezen, zulks onder de verplichting om met mijn nalatenschap te verrekenen en daartoe zonodig in te brengen de waarde waarop de door hem gekozen gelegateerde goederen of rechten zullen worden geschat in onderling overleg en bij gebreke van een waardering in onderling overleg binnen zes maanden na mijn overlijden, op de wijze als hiervoor onder II vermeld."
2.3.
Op verzoek van [eiser] heeft mr. [B.] aan [eiser] bij brief van 25 juli 2000 advies uitgebracht over de (fiscale) gevolgen van het overlijden van [A.] voor de v.o.f. Handelsonderneming [eiser] (hierna: de vof), waarvan [A.] tot haar overlijden vennoot was, en de (fiscale) mogelijkheden bij voortzetting van de onderneming door [Kind2]. In dit advies is onder meer het volgende vermeld:
"Van groot belang voor de kwijtschelding [rechtbank: van successierecht bij voortzetting van het firma-aandeel van [A.] door [eiser] of [Kind2]] is dat u de nalatenschap, zoals die wordt bepaald door het testament, verwerpt. Het gevolg is dan dat u zelf kan kiezen welke vermogensbestanddelen u wenst te verkrijgen (…) In dat geval is het dus mogelijk uw dochter de onderneming toe te scheiden met behoud van de vrijstelling. Daarbij zal [Kind2] in het geval de onderneming meer waard is dan haar erfdeel (…) wegens overbedeling een schuld krijgen aan [Kind1] en u. Wanneer [Kind2] daadwerkelijk de onderneming gaat voortzetten en dit naar verwachting minimaal 5 jaar volhoudt, verdient ons inziens verwerping van de nalatenschap de voorkeur.
(…)
Om bij het toedelen van het firma-aandeel aan [Kind2] de kwijtschelding en uitstel van betaling voor het successierecht in stand te houden is het noodzakelijk dat u de nalatenschap verwerpt.
(…)
Alternatief: (…)
De vraag is echter of in dat geval het toescheiden van de onderneming aan [Kind2] de meest optimale wijze van voortzetten van de V.o.f. is. De fiscale wet bevat namelijk een faciliteit die het mogelijk maakt om op verzoek uw eigen firma-aandeel in de V.o.f. zonder fiscale afrekening over te dragen aan [Kind2]. (…)
Ons advies aan u is derhalve de navolgende constructie toe te passen (in de navolgende volgorde):
(…)
2. Op grond van de ouderlijke boedelverdeling uit het testament krijgt u de gehele nalatenschap van uw echtgenote toegescheiden en krijgen uw dochters een vordering op u. Beide dochters krijgen derhalve hetzelfde. Daarbij krijgt u het firma-aandeel van uw echtgenote toegescheiden waarover 'gewoon' fiscaal wordt afgerekend;
(…)
De voordelen van bovenstaande constructie zijn dat u de nalatenschap niet hoeft te verwerpen, wat toch tot een zekere complexiteit zou leiden, het voordeel van een ouderlijke boedelverdeling blijft in stand samen met de kwijtschelding en uitstel van betaling, en de nalatenschap wordt eerlijk verdeeld.
Wij zijn ons bewust dat, door de complexiteit van de materie, het vorenstaande zeker een aantal vragen bij u zal oproepen. Wij stellen dan ook voor de verdeling van de nalatenschap samen met notaris [gedaagde] te bespreken."
2.4.
Op 27 juli 2000 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de notaris, [eiser] en zijn dochters.
2.5.
[eiser] heeft de nalatenschap (blijkens een daartoe strekkende akte van de rechtbank Haarlem) op 31 juli 2000 verworpen.
2.6.
De ouderlijke woning ([adres]) is op 31 januari 2003 geleverd door [eiser] aan [Kind2]. In de door de notaris opgemaakte akte "Verdeling en levering" van 31 januari 2003 is deze woning - vooruitlopende op de definitieve verdeling van de nalatenschap - tegen een waarde van € 250.000,00 aan [Kind2] toegedeeld en geleverd. Daarbij is opgenomen dat [Kind2] in verband daarmee is overbedeeld met een waarde van € 187.500,00, als gevolg waarvan zij een schuld heeft aan [eiser] van € 125.000,00 en een schuld aan [Kind1] van € 62.500,00. Voorts is bepaald dat deze schulden nader zullen worden vastgesteld en verrekend bij de definitieve afhandeling van de nalatenschap van erflaatster.
2.7.
Op 19 mei 2003 is [eiser] hertrouwd met [C.] op huwelijkse voorwaarden, die zijn opgemaakt bij akte van 12 mei 2003. In de door de notaris opgestelde huwelijkse voorwaarden is onder meer bepaald dat de echtgenoten zijn gehuwd in beperkte gemeenschap van inboedel en is een finaal verrekenbeding opgenomen op grond waarvan - wanneer het huwelijk door overlijden wordt ontbonden - verrekening plaatsvindt alsof zij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd waren.
2.8.
Op 5 december 2011 heeft [Kind1] conservatoir beslag gelegd ten laste van [eiser]. In aansluiting daarop heeft [Kind1] een procedure aanhangig gemaakt tegen [eiser]. De rechtbank Noord-Holland heeft [eiser] bij vonnis van 26 november 2014 veroordeeld tot betaling van € 186.853,65 aan de nalatenschap en tot betaling van € 62.500,00 aan [Kind1], alles vermeerderd met wettelijke rente.
[eiser] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.9.
Bij brief van 17 februari 2012 heeft [eiser] de notaris aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden en nog lijdt ten gevolge van - kort gezegd - door de notaris gemaakte beroepsfouten.
2.10.
[eiser] heeft in juli 2012 een klacht ingediend tegen de notaris, inhoudende dat de notaris (a) onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet (voldoende) te wijzen op de gevolgen van het verwerpen van de nalatenschap en daarover onduidelijkheid heeft laten bestaan, (b) hem onvoldoende heeft gewezen op de risico's van het verwerpen van de nalatenschap en (c) weigert relevante stukken uit het dossier te verstrekken. Bij beschikking van 14 februari 2013 heeft de Kamer van Toezicht de klacht ongegrond verklaard.
De Notariskamer van het gerechtshof Amsterdam heeft op 12 november 2013 de uitspraak van de Kamer van Toezicht vernietigd, de klacht alsnog gegrond verklaard en de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd. In die uitspraak is onder meer het volgende overwogen:
"Uit de stukken en hetgeen verder door partijen naar voren is gebracht, moet het hof afleiden dat de notaris klager (en zijn dochters) ten tijde van de verwerping niet voldoende uitdrukkelijk heeft gewezen op de gevolgen van verwerping van de nalatenschap. Hiervoor is redengevend dat klager nooit gebruik heeft gemaakt van het keuzelegaat, dat dochter [Kind1] ondanks haar ontevredenheid jarenlang haar aanspraken niet heeft verzilverd en dat pas heeft gedaan nadat haar advocaat in 2010 bij de notaris om opheldering had gevraagd, en dat [B.] er, kennelijk op basis van informatie van klager en zijn dochters, van uitging dat de vorderingen van de dochters niet opeisbaar waren. Hiertegenover is de enkele mededeling van de notaris dat hij zich niet anders kan voorstellen dan dat tijdens de hiervoor bedoelde bespreking ook is gesproken over de consequenties van een verwerping, onvoldoende om aan te nemen dat de notaris klager hierover zorgvuldig heeft voorgelicht."

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht zal verklaren dat de notaris niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris verwacht mag worden, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser];
II. de notaris zal veroordelen tot vergoeding van de schade die [eiser] als gevolg van het onder I genoemde heeft geleden en nog zal lijden, op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover tot aan de dag van algehele voldoening;
III. de notaris zal veroordelen tot betaling van een voorschot op de onder II gevorderde schadevergoeding, ter hoogte van € 75.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
IV. de notaris zal veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De notaris voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt dat de notaris niet de zorg van een goed opdrachtgever in acht heeft genomen dan wel onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem niet deugdelijk voor te lichten over de rechtsgevolgen van een verwerping of aanvaarding van de nalatenschap en door niet na te gaan of de wil van [eiser], nadat hij de keuze had gemaakt om de nalatenschap te verwerpen, ook wel op de daaraan verbonden rechtsgevolgen was gericht. Ook na de verwerping van de nalatenschap heeft de notaris zijn zorgplicht tegenover [eiser] geschonden door geen maatregelen te treffen om de nadelige gevolgen van de verwerping voor [eiser] op een later moment op te heffen.
4.2.
De notaris beroept zich in de eerste plaats op verjaring. Hij betwist voorts dat hij zijn zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden en/of onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en stelt zich op het standpunt dat geen causaal verband kan worden aangenomen tussen het vermeende nalaten en de gestelde schade.
4.3.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vordering door de rechtbank is dat een notaris toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van een overeenkomst van opdracht, indien hij, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris in vergelijkbare gevallen mag worden verwacht. Daarbij geldt dat op een notaris in zijn hoedanigheid, uit hoofde van zijn taak bij het verlijden van een akte, een zwaarwegende zorgplicht rust ter zake van hetgeen nodig is voor het intreden van de rechtsgevolgen welke zijn beoogd met de in die akte opgenomen rechtshandelingen. De omstandigheden van het geval kunnen voorts meebrengen dat een notaris beroepshalve verplicht is tot het geven van verdergaande informatie, en met name tot het wijzen op specifieke, aan de rechtshandeling verbonden risico's. Daarbij zijn onder meer van belang de onderlinge verhouding van partijen, hun verhouding tot de notaris en de mate van (juridische) deskundigheid aan de zijde van partijen. De zorgplicht van een notaris vindt haar grens daar waar deze goede grond heeft te vertrouwen dat de betreffende belanghebbende zichzelf reeds op de hoogte had gesteld of dat deze tevoren reeds voldoende inzicht had in hetgeen voor de gevolgen vereist was. Voorts geldt dat de vraag of een notaris zijn zorgplicht heeft geschonden moet worden beoordeeld naar de situatie en de omstandigheden op het moment waarop de (gestelde) schending plaatsvond, de zogenoemde ex tunc toetsing, en niet op basis van de kennis van nu.
4.4.
Anders dan [eiser] betoogt brengt het feit dat de tuchtrechter (in hoger beroep) de door [eiser] tegen de notaris ingediende klacht gegrond heeft verklaard, niet mee dat schending van de zorgvuldigheidsnorm ook in de civielrechtelijke aansprakelijkheidsprocedure vast staat, noch dat de civiele rechter anderszins is gebonden aan de in de overwegingen van de tuchtrechter neergelegde oordelen. De tuchtrechtelijke procedure heeft tot doel een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen en heeft niet tot doel de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de beroepsbeoefenaar vast te stellen. Voorts is de tuchtrechter, anders dan de civiele rechter, niet gebonden aan de civielrechtelijke stel- en bewijsregels. Verder geldt dat de civiele rechter ook moet toetsen aan andere vereisten om tot aansprakelijkheid te kunnen concluderen, zoals het bestaan van schade, causaliteit en eventuele eigen schuld.
4.5.
Op [eiser] rust de plicht om voldoende feiten te stellen die zijn vorderingen kunnen dragen. Het enkele verwijzen naar de gegrondverklaring van zijn klacht over de notaris in de tuchtrechtelijke procedure is, gezien het hiervoor onder 4.4 overwogene, daartoe onvoldoende.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat voorafgaand aan de keuze van [eiser] om de nalatenschap te verwerpen eenmaal een bespreking met de notaris heeft plaatsgevonden (op 27 juli 2000) waarbij [eiser] en zijn beide dochters aanwezig waren. Over het verloop en de inhoud van dit gesprek en de omstandigheden waaronder dit gesprek plaatsvond stelt [eiser] dat uitsluitend is gesproken over de besparing van 6% overdrachtsbelasting (bij de overdracht van de ouderlijke woning aan [Kind2]) en dat [eiser] daarbij verder in het geheel niet is geïnformeerd over de verdere (rechts)gevolgen van het verwerpen, waaronder het bij leven reeds opeisbaar worden van de vorderingen van zijn dochters op hem. Voorts stelt [eiser] dat de notaris hem 'ter plekke een volmacht liet tekenen om de nalatenschap namens hem te verwerpen'.
4.7.
De notaris heeft onweersproken gesteld dat [eiser] zich kort na het overlijden van [A.] tot hem had gewend met het verzoek een verklaring van erfrecht op te stellen. Voorts is onweersproken gesteld dat de notaris vervolgens bij brief van 18 mei 2000 [eiser] en diens beide dochters in overweging heeft gegeven om het testament te volgen en dat [eiser] daarop aan de notaris heeft laten weten dat hij eerst het advies van zijn fiscaal adviseur [B.] wilde afwachten. Dit advies (2.3) heeft [B.] voorafgaand aan de bespreking op 27 juli 2000 in kopie naar de notaris verzonden. De notaris heeft verder gesteld dat het gesprek op 27 juli 2000 feitelijk voortborduurde op het advies van [B.], dat dit advies toen ook is besproken en dat [eiser] op 27 juli 2000 dus al bekend was met de mogelijkheid van verwerpen, de mogelijke voor- en nadelen daarvan ten aanzien van de overdracht van het aandeel in de onderneming en met de gevolgen (in zijn algemeenheid) van het verwerpen, namelijk dat er dan sprake van overbedeling zou kunnen zijn met als gevolg een schuld. De notaris herinnert zich van de bespreking op 27 juli 2000 dat de besparing van de belasting voor [eiser] van groot belang was, zowel voor wat betreft de overdracht van de woning als de overdracht van de onderneming. Ook kan de notaris zich herinneren dat sprake was van tijdsdruk omdat de door [eiser] verkochte woning ([adres]) op 1 augustus 2000 moest worden geleverd, waarvoor een verklaring van erfrecht nodig was. Voorts heeft de notaris nog gesteld dat [eiser] ten tijde van de bespreking duidelijke wensen had over de verdeling van de nalatenschap (hij wilde zijn dochter [Kind2] in de vof hebben en de ouderlijke woning aan haar overdragen).
4.8.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de notaris zijn door [eiser] geen nadere feiten gesteld, anders dan dat [eiser], toen hij het advies met [B.] besprak, zich alleen om de cijfers in het advies zou hebben bekommerd, welke stelling juist overeenkomt met de stelling van de notaris dat belastingbesparing voor [eiser] van groot belang was. [eiser] heeft voorts ter zitting in algemene bewoordingen ontkend dat hij, zoals de notaris stelt, ten tijde van de bespreking al duidelijke wensen had over de verdeling van de nalatenschap. Vastgesteld moet echter worden dat de stelling van de notaris steun vindt in de tussen partijen vaststaande feiten, te weten dat de (besparing van overdrachtsbelasting bij de) overdracht van de echtelijke woning aan [Kind2] onderwerp van gesprek was op 27 juli 2000 en dat het advies van [B.] blijkens de inhoud daarvan mede is opgesteld met het oog op overname van de vof door dochter [Kind2]. Gelet hierop is de enkele ontkenning door [eiser] onvoldoende.
[eiser] heeft zijn stellingen met betrekking tot de niet deugdelijke voorlichting door de notaris voorafgaand aan het verwerpen van de nalatenschap voor het overige niet met nadere concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, hetgeen, gelet op de gemotiveerde betwisting door de notaris, wel op zijn weg had gelegen.
4.9.
[eiser] heeft verder nog gesteld dat zowel hijzelf als zijn dochters zich na de verwerping lange tijd hebben gedragen alsof er nog sprake was van een ouderlijke boedelverdeling, waarbij hij erop wijst dat hij de successierechten voor zijn dochters heeft betaald, dat zijn dochters tot december 2011 nimmer aanspraak hebben gemaakt op de nalatenschap en dat hij nooit het keuzelegaat heeft ingeroepen. Voor zover [eiser] hiermee bedoelt te betogen dat uit deze latere omstandigheden moet worden afgeleid dat de notaris hem bij de bespreking in juli 2000 niet (voldoende) heeft gewezen op de gevolgen van de verwerping van de nalatenschap, heeft hij hiermee - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - evenmin aan zijn stelplicht voldaan. Deze gedragingen passen immers evenzeer bij de door de notaris aangevoerde lezing van de feiten, erop neerkomend, naar de rechtbank begrijpt, dat er destijds goede familieverhoudingen waren en dat er kennelijk (in onderling overleg) voor is gekozen het belastingvoordeel te incasseren en de definitieve afhandeling van de nalatenschap naar de toekomst te verschuiven.
4.10.
Voor zover [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd dat hij voorafgaand aan de verwerping van de nalatenschap door de notaris niet deugdelijk is voorgelicht over de rechtsgevolgen daarvan en de notaris onvoldoende is nagegaan of zijn wil op die rechtsgevolgen was gericht, zijn deze vorderingen - bij gebreke van een voldoende feitelijke onderbouwing - derhalve niet toewijsbaar.
4.11.
[eiser] heeft voorts aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de notaris zijn zorgplicht tegenover [eiser] heeft geschonden door geen maatregelen te treffen om de nadelige gevolgen van de verwerping voor [eiser] op een later moment op te heffen, waarbij hij in de dagvaarding concreet met name verwijst naar de contacten met de notaris bij de levering van de ouderlijke woning aan [Kind2] in januari 2003. Ter zitting heeft hij dit nog aangevuld met verwijzing naar de contacten bij het opmaken van de huwelijkse voorwaarden in mei 2003. [eiser] stelt dat de notaris hem bij die gelegenheden had moeten wijzen op de gevolgen van de verwerping van de nalatenschap en maatregelen had moeten treffen om de opeisbaarheid van de vorderingen van zijn dochters op hem (alsnog) uit te stellen tot na zijn overlijden.
4.12.
Uit het hiervoor onder 4.5 tot en met 4.10 overwogene volgt dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat de notaris - voorafgaand aan de verwerping van de nalatenschap door [eiser] - de gestelde beroepsfout heeft gemaakt. Voor het nadien nemen van herstelmaatregelen door de notaris bestond daarom geen aanleiding, zodat ook op deze grond geen schending van de zorgplicht van de notaris kan worden aangenomen.
Daar komt bij dat ook wanneer wel was komen vast te staan dat de notaris [eiser] voorafgaand aan het verwerpen van de nalatenschap onvoldoende over de gevolgen daarvan zou hebben voorgelicht en [eiser] op grond daarvan een onjuiste keuze zou hebben gemaakt, het door de notaris (kennelijk op eigen initiatief) nemen van herstelmaatregelen eerst van de notaris had kunnen worden gevergd op het moment dat hij ervan op de hoogte was geweest of had kunnen zijn dat [eiser] van mening was dat hij door de nalatenschap te verwerpen een verkeerde keuze had gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] dit op enig moment voorafgaand aan de aansprakelijkstelling in 2012 aan de notaris heeft laten weten. Op grond van welke feiten of omstandigheden de notaris dit anderszins had kunnen weten is evenmin gesteld of gebleken.
4.13.
Nu in deze procedure niet is komen vast te staan dat de notaris zijn zorgplicht heeft geschonden dan wel anderszins sprake is van onrechtmatig handelen, zal de rechtbank de gevorderde schadevergoeding eveneens afwijzen. Ten overvloede overweegt de rechtbank op dit punt als volgt.
4.14.
[eiser] heeft gesteld dat hij de nalatenschap nooit zou hebben verworpen als hij op de hoogte was geweest van alle gevolgen daarvan, wat volgens hem alleen al blijkt uit de enorme wanverhouding tussen de besparing aan overdrachtsbelasting (€ 15.000 voor [Kind2]) tegenover de bedragen die hij nu aan de nalatenschap en [Kind1] moet betalen (ruim € 250.000), welke bedragen hij opvoert als schade in deze procedure. Geen enkel zinnig persoon zou bij afweging van die gevolgen hebben gekozen voor verwerping, aldus [eiser].
4.15.
De notaris heeft hiertegenover aangevoerd dat het, nu [eiser] met [Kind1] in een procedure is verwikkeld die hij lijkt te gaan verliezen, achteraf makkelijk is om te oordelen dat hij beter niet had kunnen verwerpen, maar dat daaruit niet volgt dat [eiser] indien hij nader zou zijn voorgelicht voor aanvaarding van de nalatenschap zou hebben gekozen en aldus geen causaal verband kan worden aangenomen tussen het vermeend onrechtmatig handelen van de notaris en de gestelde schade.
4.16.
Vast is komen te staan dat, zoals gesteld door de notaris en niet of onvoldoende is weersproken door [eiser], dat [eiser] in elk geval (wel) aantoonbaar is voorgelicht over de gevolgen van het verwerpen van de nalatenschap door zijn fiscaal adviseur [B.] en dit advies er (ook) niet toe heeft geleid dat [eiser] de nalatenschap niet heeft verworpen. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de notaris [eiser] met (nadere) voorlichting over de gevolgen van de verwerping en de daaraan gekoppelde financiële gevolgen wel op andere gedachten zou hebben gebracht. Door [eiser] is immers niet betwist dat de omstandigheid dat [Kind1] - ruim 11 jaar nadat [eiser] de nalatenschap heeft verworpen - is overgegaan tot opeising van haar vordering op [eiser], gelet op de goede verstandhouding tussen vader en dochters ten tijde van de verwerping, niet voorzienbaar was.
4.17.
Het voren overwogene leidt tot de slotsom dat de vorderingen zullen worden afgewezen. Het door de notaris gedane beroep op verjaring behoeft daarom geen bespreking.
4.18.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de notaris worden begroot op:
- griffierecht € 876,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.664,00
De gevorderde nakosten zullen eveneens worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de notaris tot op heden begroot op € 2.664,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Jochem, mr. M. Goedhuis-Visser en mr. K. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2016. [1]

Voetnoten

1.conc: 213