Overwegingen
1. Eiser was vennoot in de vennootschap onder firma [naam vof] (hierna ‘de vof’). De vof exploiteerde aan de [adres 1] een kledingzaak. In 2011 is de vof aangevangen met de staking van haar activiteiten. In 2012 zijn alle activiteiten van de vof gestaakt. Het winkelpand aan de [adres 1] (hierna: het winkelpand) maakte deel uit van het vermogen van de door de vof geëxploiteerde onderneming en is op 25 mei 2011 verkocht. De juridische levering van het winkelpand vond plaats op 1 september 2011. Met het oog op de verkoop van de resterende winkelvoorraad is met de koper van het winkelpand overeengekomen dat de vof het winkelpand mocht blijven gebruiken tot 1 juni 2012. Met de verkoop van het winkelpand behaalde eiser een boekwinst van € 891.807 (50% van de totale boekwinst van € 1.783.614).
2. Op 1 augustus 2011 heeft eiser het pand aan de [adres 2] gekocht. De totale kostprijs, inclusief overdrachtsbelasting en kosten, bedroeg € 908.589. De juridische levering vond plaats op 31 oktober 2011. Het pand bestaat uit een achttal studio’s en een bedrijfswoning, met bijgelegen parkeergelegenheid en tuin (hierna gezamenlijk: de vakantiestudio’s).
3. Om de vakantiestudio’s geschikt te maken voor kortdurende verhuur ten behoeve van vakanties, conferenties en dergelijke, heeft eiser van 31 oktober 2011 tot in het eerste kwartaal van 2012 onderhouds- en renovatiewerkzaamheden verricht. Eiser heeft de vakantiestudio’s grotendeels zelf opgeknapt en ingericht. Nadat deze werkzaamheden zijn afgerond, is aangevangen met de (steeds kortdurende) verhuur.
4. Omdat het niet mogelijk bleek de website van de voormalige eigenaar van de vakantiestudio’s over te nemen, heeft eiser in 2012 twee bemiddelingsbureaus ingeschakeld: [A] en [B] . De huuropbrengst over 2012 is grotendeels tot stand gekomen via bemiddeling van deze bureaus. Beide bemiddelingsbureaus wierven huurders en regelden de correspondentie met de gasten, het betalingsproces (het ontvangen en doorbetalen van de huur onder inhouding van de overeengekomen provisie en de afwikkeling van de borgsom), het in- en uitchecken en de schoonmaak na het vertrek van de gasten. In enkele gevallen is de verhuur zonder tussenkomst van een bemiddelingsbureau tot stand gekomen.
5. In de jaren vanaf 2013 heeft eiser ook andere bemiddelingsbureaus ingeschakeld. De relatie met [A] heeft eiser in 2013 beëindigd.
Geschil6. In geschil is of artikel 3.64 van de Wet IB 2001 van toepassing is op de met de verkoop van het winkelpand behaalde boekwinst. Meer in het bijzonder is in geschil of sprake is van herinvestering binnen een periode van 12 maanden in een onderneming en of de exploitatie van de vakantiestudio’s in dat kader als onderneming kunnen worden aangemerkt.
7. Eiser stelt dat een substantieel deel van de feitelijke werkzaamheden die de exploitatie van de vakantiestudio’s met zich brengt, door hem worden uitgevoerd. Het met de activiteiten te behalen rendement op de investering is mede vanwege die feitelijke werkzaamheden hoger dan bij normaal actief vermogensbeheer mag worden verwacht. De exploitatie van de studio’s is daarom vanaf aanvang af als een onderneming aan te merken, zodat de boekwinst die is behaald met de verkoop van het winkelpand, mag worden doorgeschoven naar deze nieuwe onderneming.
8. Verweerder neemt het standpunt in dat de werkzaamheden die eiser ten behoeve van de exploitatie verricht in 2011 en 2012, het normaal vermogensbeheer niet overstijgen. Het gehele verhuurproces is uitbesteed aan twee bemiddelingsbureaus. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de resterende, door hem verrichte werkzaamheden binnen de periode van 12 maanden na staking van de vof, normaal actief vermogensbeheer te boven gaan, zodat artikel 3.64 van de Wet IB 2001 geen toepassing kan vinden. Subsidiair neemt verweerder het standpunt in dat het verworven bedrijfsmiddel niet eenzelfde economische functie heeft als het vervreemde bedrijfsmiddel, zodat niet is voldaan aan de in artikel 3.64, tweede lid, juncto artikel 3.54, vierde lid, van de Wet IB 2001 gestelde voorwaarde. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
10. Artikel 3.64, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt het volgende:
“Bij het staken van een onderneming wordt op verzoek van de belastingplichtige bij de aangifte de met of bij de staking behaalde winst die is toe te rekenen aan bedrijfsmiddelen en aan herinvesteringsreserves, afzonderlijk bepaald en behandeld als te conserveren inkomen, voorzover aannemelijk wordt gemaakt dat die afzonderlijk bepaalde winst in het jaar van staking, dan wel binnen een periode van 12 maanden na staking, zal worden geherinvesteerd in een onderneming waaruit de belastingplichtige winst geniet.”
11. Voor de toepassing van de Wet IB 2001 wordt als onderneming aangemerkt een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, waarmee wordt beoogd door deelneming aan het maatschappelijke productieproces, winst te behalen. Voor het onderscheid tussen winst uit onderneming en inkomen uit sparen en beleggen is van belang of de factor arbeid uitgaat boven de activiteiten die nodig zijn bij normaal vermogensbeheer en of die arbeid ook ziet op het behalen van een hoger rendement dan bij normaal vermogensbeheer zou kunnen worden behaald (vgl. HR 17 augustus 1994, nr. 29 755, ECLI:NL:HR:1994:ZC5731). 12. In artikel 3.64, tweede lid, van de Wet IB 2001 is artikel 3.54 van de Wet IB 2001 van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond van artikel 3.54, derde lid, van de Wet IB 2001, geldt dat afboeking van de herinvesteringsreserve slechts plaatsvindt voorzover de herinvesteringsreserve is gevormd ter zake van de vervreemding van bedrijfsmiddelen met eenzelfde economische functie in de onderneming als de aangeschafte bedrijfsmiddelen.
13. Indien een nieuw verworven pand evenals een verkocht pand binnen de onderneming de functie vervult van het verschaffen van onderdak aan de bedrijfsactiviteiten, vervullen de panden eenzelfde economische functie. Daaraan doet niet af dat er een wijziging plaatsvindt in de aard van de ondernemingsactiviteiten. Een verandering in het doel van de bedrijfsvoering hoeft aan toepassing van de herinvesteringsreserve niet in de weg te staan (vgl. HR 14 december 2001, 36 068, ECLI:NL:HR:2001:AB2903). Een pand dat wordt geëxploiteerd binnen het kader van een materiële onderneming vervult echter niet dezelfde economische functie als een pand dat ter belegging wordt aangehouden (vgl. HR 23 oktober 2009, nr. 43 924, ECLI:NL:HR:2009:BK0894). 14. De rechtbank stelt voorop dat het bezit en de exploitatie van panden als zodanig in beginsel niet als een onderneming worden aangemerkt. Dat kan anders zijn als de panden op zodanige wijze worden geëxploiteerd dat de werkzaamheden met betrekking tot die panden in een organisatorische eenheid plaatsvinden en naar aard, omvang en betekenis meer omvatten dan aan het beheer van ter belegging aangehouden panden is verbonden (vgl. HR 17 augustus 1994, nr. 29 755, ECLI:NL:HR:1994:ZC5731). 15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij ter zake van de exploitatie van de vakantiestudio’s werkzaamheden heeft verricht die de activiteiten die bij normaal vermogensbeheer noodzakelijk zijn, te boven gaan. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt.
16. De rechtbank acht aannemelijk dat voor verhuur van vakantiestudio’s een goed bereikbare website noodzakelijk is en dat eiser, nu hij zelf de website van de voormalige eigenaar niet kon overnemen, daarom de twee bemiddelingsbureaus heeft ingeschakeld. Dat deze bemiddelingsbureaus een aantal aanvullende diensten hebben verleend die ook door een beheerder zouden kunnen worden verricht, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat de werkzaamheden van eiser zelf normaal vermogensbeheer niet te boven (kunnen) gaan.
17. Eiser heeft ten aanzien van de door hem verrichte werkzaamheden het volgende gesteld. Eiser droeg zorg voor het beheer van de agenda en de correspondentie met de bureaus daarover. Mede in verband met de uitreiking van linnenpakketten aan arriverende huurders, was eiser in het algemeen aanwezig bij de sleuteloverdracht aan huurders. Ook handelde hij klachten van huurders af. Daarnaast wisselde eiser in voorkomende gevallen zelf het linnengoed en bracht dit naar de wasserette en verzorgde hij tussen twee huurperiodes door de schoonmaak. Indien noodzakelijk verrichtte eiser ook tijdens de verhuur schoonmaakwerkzaamheden in de verhuurde studio’s.
18. Eiser stelt ook de overige werkzaamheden in verband met de verhuuractiviteiten en het onderhoud van de vakantiestudio’s te hebben verricht: de schoonmaak van de gemeenschappelijke ruimten, het wassen van het beddengoed, het tuinonderhoud, het onderhoud van de parkeerplaats en schilderwerk. Het rieten dak werd tweemaal per jaar door eiser schoongemaakt. Eiser stelt te hebben opgetreden op als beheerder van de vakantiestudio’s.
19. De rechtbank acht, gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd en ter zitting heeft verklaard, aannemelijk dat eiser de door hem gestelde werkzaamheden heeft verricht. Zowel qua aard als qua omvang was daarbij naar het oordeel van de rechtbank sprake van substantiële werkzaamheden door eiser op het gebied van onderhoud, schilderwerk en dergelijke van de studio’s en op het gebied van dienstverlening aan de gasten, zoals de afhandeling van klachten en schoonmaakwerkzaamheden. Hoewel de door eiser ingeschakelde bemiddelingsbureaus tevens werkzaamheden uitvoerden met betrekking tot de studio’s, geldt dat de door eiser zelf - vanaf aanvang van de exploitatie - verrichte werkzaamheden, gelet op de aard en omvang daarvan, normaal vermogensbeheer te boven gaan.
20. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het beroep op toepassing van artikel 3.64 van de Wet IB 2001 ten onrechte heeft afgewezen op grond van het feit dat geen sprake zou zijn van investering binnen 12 maanden na staking van de oude onderneming in een door eiser gedreven onderneming.
21. Het subsidiaire standpunt van verweerder dat de vakantiestudio’s niet dezelfde economische functie vervullen in de onderneming van eiser als het verkochte winkelpand, acht de rechtbank onjuist gelet op de onder 13 opgenomen jurisprudentie. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt. Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de vakantiestudio’s niet ter belegging worden gehouden door eiser, maar dat zij worden geëxploiteerd binnen het kader van een materiële onderneming. Aangezien het winkelpand binnen de onderneming de functie vervulde van het verschaffen van onderdak aan de bedrijfsactiviteiten, vervullen de panden eenzelfde economische functie binnen de onderneming van eiser. Daaraan doet niet af dat de aard van de ondernemingsactiviteiten is gewijzigd.
22. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.484 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).