ECLI:NL:RBNHO:2016:9862

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4590
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herindicatie van hulp bij het huishouden onder de Wmo 2015 en deugdelijk onderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn over de herindicatie van hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres, die lijdt aan verschillende medische aandoeningen, had eerder een indicatie voor 300 minuten hulp per week, maar deze werd verlaagd naar 205 minuten per week. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente Hoorn de normtijden voor huishoudelijke hulp had verlaagd zonder deugdelijk onderzoek, wat in strijd is met de wet. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op bezwaar. Tevens is er een voorlopige voorziening getroffen, waarbij eiseres recht heeft op 240 minuten hulp per week tot het nieuwe besluit is genomen. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder de proceskosten en het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 16/4590 en HAA 16/4591
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 november 2016 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder

(gemachtigde: mr. H.E. Nieman).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2016 (het primaire besluit] heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 12 juli 2016 tot en met 11 juli 2021 in aanmerking komt voor 205 minuten per week hulp in de huishouding.
Bij besluit van 21 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.E. Nieman en S. Bogaarts.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1.
Eiseres heeft MS, artrose, evenwichtsstoornissen, fibromyalgie en darmklachten.
Bij het besluit van 28 juni 2013 heeft verweerder aan haar een indicatie voor hulp in de huishouding toegekend als zorg in natura voor 5 uur (= 300 minuten) per week op grond van de tot 1 januari 2015 geldende Wmo. Die indicatie gold voor de periode van 24 juni 2013 tot en met 23 juni 2018.
2.2.
Het beleid van de gemeente Hoorn is, na de inwerkingtreding van de Wmo 2015, gewijzigd in die zin dat de normtijden voor huishoudelijke hulp naar beneden zijn bijgesteld vanwege de verlaging van het budget dat de gemeente krijgt van het Rijk voor hulp bij het huishouden. Om dat op te vangen is besloten de hulp bij het huishouden te versoberen. Besloten is om bij de herindicaties op de normtijden die voorheen werden gehanteerd, en die vrijwel overeenkwamen met de normen van het CIZ protocol huishoudelijke verzorging, een verlaging van 15% toe te passen. De tijdnormering bij een 1 persoonshuishouden voor zwaar huishoudelijk werk gaat van 120 minuten naar 100 minuten, voor licht huishoudelijk werk van 30 minuten naar 25 minuten en voor wasverzorging van 60 minuten naar 50 minuten. Uitgangspunt is dat er maatwerk wordt geleverd wat kan leiden tot de inzet van meer of minder uren.
2.3.
Naar aanleiding van de herindicatie is op 12 april 2016 met eiseres een gesprek gevoerd. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van huishoudelijke taken en daarom hulp nodig heeft bij de zware huishoudelijk taken, de licht huishoudelijke taken en de wasverzorging. Conform de nieuwe gehanteerde normtijden komt eiseres in aanmerking voor (100+25+50 =) 175 minuten per week. Voor de zware huishoudelijke taken worden 30 minuten extra geïndiceerd (zij laat producten uit haar handen vallen en dat brengt extra schoonmaakwerk met zich mee). Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij op grond van de Wmo 2015 voor de periode van 12 juli 2016 tot en met 11 juli 2021 in aanmerking komt voor 205 minuten per week hulp in de huishouding. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering. Verweerder stelt dat hij bevoegd is naar aanleiding van gewijzigd beleid een lopende indicatie te herindiceren, maar dat bij beleidswijzigingen die effect hebben op de eerder afgegeven beschikking wel een redelijke overgangstermijn gegund moet worden. Een termijn van 3 maanden wordt in het algemeen voldoende geacht en daarom had de verlaging niet eerder mogen gebeuren dan per 1 oktober 2016. Verweerder heeft dat inmiddels aangepast en eiseres bericht dat zij vanaf 1 oktober 2016 205 minuten huishoudelijke hulp krijgt.
3. Eiseres voert in beroep aan dat de eerdere indicatie gold tot 23 juni 2018 en dat er daarom niet eerder een verlaging van het aantal uren kan plaatsvinden.
4.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen met toepassing van de Wmo 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2015 (Verordening 2015).
4.2.
Artikel 8:9, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat de Wmo 2007 wordt ingetrokken, onverminderd de rechten en verplichtingen die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1.1. van de Wmo 2015, voor betrokkene zijn verbonden aan een met toepassing van de Wmo 2007 door het college genomen besluit waarbij aanspraak is verstrekt op een individuele voorziening in natura of het ontvangen van een persoonsgebonden budget dan wel een financiële tegemoetkoming. Op grond van het tweede lid van artikel 8:9 van de Wmo 2015 blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van enig artikel van deze wet, van toepassing ten aanzien van besluiten genomen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning”.
4.3.
De Verordening 2015 is in werking getreden op 1 januari 2015. De Verordening 2015 is gebaseerd op de Wmo 2015. Artikel 18, eerste en tweede lid, van de Verordening bepaalt dat de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2012 wordt ingetrokken en dat een cliënt recht houdt op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2012, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder met de bestreden besluitvorming weliswaar niet met zoveel woorden het eerdere besluit van 28 juni 2013 heeft ingetrokken, maar dat uit de context en de ter zitting gegeven toelichting onmiskenbaar volgt dat verweerder wel heeft bedoeld dit eerdere besluit in te trekken. Verweerder heeft dan ook in lijn gehandeld met het overgangsrecht van de Wmo 2015 en artikel 18 van de Verordening 2015. Dit betekent dat verweerder bevoegd is de lopende voorziening aan te passen aan de Wmo 2015 en het daarop gebaseerde beleid. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.1.
Eiseres voert vervolgens aan dat verweerder alleen gebruik mag maken van nieuwe normtijden wanneer die het resultaat zijn van een deugdelijk onderzoek. Normen mogen niet willekeurig zijn en dienen te steunen op objectieve criteria. Hier blijkt volgens eiseres niet van enig onderzoek, alleen van een bezuiniging van 15%. Van een individuele beoordeling is dan ook geen sprake. Eiseres heeft daaraan toegevoegd dat het met haar medisch gezien slechter gaat, terwijl door de bezuinigingen steeds meer van de huishoudelijke hulp wordt afgeknabbeld. Dat kan volgens eiseres niet. En in haar geval is zelfs sprake van een bezuiniging van 32% in plaats van de gestelde 15%. In haar verzoek om een voorlopige voorziening stelt zij dat zij door de verlaging van de huishoudelijke hulp van 300 naar 205 minuten niet meer in haar beperkingen wordt gecompenseerd en dat zij gelet op haar lage inkomen niet zelf de mogelijkheid heeft om aanvullende huishoudelijke hulp in te kopen.
5.2.
Verweerder stelt dat hij al volop bezig was met de herindicaties op het moment dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 18 mei 2016 uitspraken heeft gedaan waaruit blijkt dat aan de vermindering van de normtijden een deugdelijk, op objectieve criteria steunend onderzoek ten grondslag dient te liggen. Verweerder stelt naar aanleiding van die uitspraken een onderzoek door KPMG te hebben laten instellen. Na dit onderzoek zullen de normtijden worden vastgelegd in beleid en gepubliceerd. Verweerder verwacht dat het onderzoek zal bevestigen dat in de gehanteerde normtijden een schoon en leefbaar huis kan worden gerealiseerd. Verweerder bestrijdt geen individuele beoordeling te hebben gemaakt en geen maatwerk te hebben geleverd. De belemmeringen en mogelijkheden zijn in kaart gebracht en dat heeft ertoe geleid dat eiseres recht heeft op hulp bij het huishouden naar de standaardnormtijden en daarnaast op 30 minuten extra. Verweerder heeft voorts nog gesteld dat er geen sprake is van spoedeisendheid. Volgens verweerder wordt eiseres voldoende gecompenseerd om haar huishouden te kunnen voeren door de toekenning van 205 minuten huishoudelijke hulp per week.
6.1.
De beroepsgrond dat de nieuwe normtijden niet berusten op objectief onderzoek naar de tijd die nodig is voor ondersteuning bij de huishoudelijke hulp slaagt. Verweerder heeft de nieuwe normtijden vastgesteld enkel uitgaande van het financiële kader en niet op grond van een objectief onderliggend onderzoek. Uit de rechtspraak (zie de uitspraken van de CRvB van 18 mei 2016, o.a. ECLI:NL:CRVB:2016:1403) volgt dat een college van burgemeester en wethouders bevoegd is om ter invulling van het begrip schoon en leefbaar huis beleidsregels vast te stellen, maar dat deze regels niet willekeurig mogen zijn en dienen te berusten, gelet op de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek. En dat geldt ook onder de nieuwe Wmo 2015. Een wijziging van beleidsmatige normensystematiek is dus toegestaan, maar die wijziging dient dan wel deugdelijk te worden onderbouwd en dat heeft verweerder nagelaten. Dit betekent dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
6.2.
Verweerder heeft voorts kort voor de zitting de conceptrapportage van KPMG van 4 november 2016 ingebracht. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de uitkomsten van dit rapport nog moeten worden bestudeerd en verwerkt in nadere beleidsregels, maar dat dit rapport wel de besluitvorming op grote lijnen ondersteunt.
De rechtbank stelt vast dat, ook als bij de uitkomsten van dit (concept)rapport van KPMG wordt aangesloten, het bestreden besluit geen stand kan houden. Uit dat rapport volgt immers dat de door verweerder gehanteerde normtijden voor de wasverzorging in ieder geval niet houdbaar zijn. Volgens het rapport is voor wasverzorging bestaande uit twee wasbeurten per week 85 minuten nodig. De gemachtigde van verweerder heeft dit ter zitting ook erkend.
6.3.
Het beroep is dan ook gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. Verweerder wordt opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De voorzieningenrechter ziet op dit moment geen mogelijkheden het geschil definitief te beslechten. Verweerder dient zich over het nog uit te brengen definitieve rapport van KPMG nader te beraden. Eiseres dient de gelegenheid te krijgen de inhoud te betwisten.
7. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres heeft belang bij adequate huishoudelijke hulp. Daarnaast heeft zij onbestreden gesteld dat zij vanwege haar financiële positie niet in staat is zelf in aanvullende huishoudelijke hulp te voorzien. Weliswaar krijgt eiseres vanaf 1 oktober 2016 hulp bij het huishouden voor 205 minuten per week, maar onbetwist is dat, uitgaande van het door verweerder ingebrachte (concept)rapport KPMG, zij in ieder geval in aanmerking komt voor 240 minuten per week. De vraag of het ingebrachte (concept)rapport van KPMG wel een voldoende deugdelijke onderbouwing wordt in het midden gelaten. Wel ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om voor het treffen van een voorlopige voorziening aan te sluiten bij de uitkomsten van dit rapport. Voor het bij wijze van voorlopige voorziening toekennen van meer dan 240 minuten per week ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat van de kant van eiseres de inhoud van dat rapport (nog) niet is bestreden. De voorzieningenrechter treft daarom op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening dat het primaire besluit van 27 juni 2016 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar. Verweerder dient er zorg voor te dragen dat eiseres gedurende deze periode in aanmerking wordt gebracht voor 240 minuten huishoudelijke hulp per week.
8. Omdat het beroep gegrond is en een voorlopige voorziening wordt getroffen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar;
  • kent eiseres bij wijze van voorlopige voorziening 240 minuten per week hulp bij het huishouden toe tot zes weken na bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 92,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.488,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.