3.2.Verweerder heeft betoogd dat artikel 13 van de Verordening (EEG) nr. 3821/85 in de periode waar het om gaat nog van toepassing was. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het in Verordening (EU) nr. 165/2014 opgenomen overgangsrecht.
4. Bij besluit van 4 februari 2014 is door het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie Verordening (EU) nr. 165/2014 vastgesteld. In deze verordening zijn bepalingen vastgesteld betreffende het gebruik van tachografen in het wegvervoer.
Ingevolge artikel 41 van Verordening (EU) nr. 165/2014 stellen de lidstaten overeenkomstig hun nationale grondwettelijke bepalingen voorschriften vast betreffende de sancties die aan inbreuken op deze verordening worden verbonden, en nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig, afschrikkend en niet-discriminerend zijn, en moeten beantwoorden aan de bij Richtlijn 2006/22/EG bepaalde classificatie van inbreuken.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel stellen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 2 maart 2016 in kennis van deze maatregelen en de voorgeschreven sancties. Zij stellen de Commissie in kennis van alle daaropvolgende wijzigingen van die maatregelen.
Ingevolge artikel 46 blijven, zolang de in deze verordening genoemde uitvoeringshandelingen niet zijn vastgesteld en zij niet voor de uitvoering van deze verordening kunnen worden toegepast, de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3821/85 en in bijlage IB daarvan, als overgangsmaatregel van toepassing, tot de datum waarop de in deze verordening genoemde uitvoeringshandelingen van toepassing worden.
Ingevolge artikel 47 wordt Verordening (EEG) nr. 3821/85 ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.
Ingevolge artikel 48 treedt deze verordening in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is, onder voorbehoud van de in artikel 46 bedoelde overgangsmaatregelen, van toepassing met ingang van 2 maart 2016. De artikelen 24, 34 en 45 zijn van toepassing met ingang van 2 maart 2015.
5. Uit deze bepalingen in samenhang bezien volgt dat artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van toepassing is gebleven na inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 165/2014 tot de in deze laatste verordening genoemde uitvoeringshandelingen waren vastgesteld en zij voor uitvoering van die verordening konden worden toegepast. De uitvoeringshandelingen zijn bij Besluit van 19 juni 2015 tot wijziging van het Atbv vastgesteld en op 2 maart 2016 in werking is getreden.
6. De stelling van eiseres dat artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 3821/85 ten tijde van de bestreden besluitvorming niet meer gold, faalt.
7. Ingevolge artikel 2.4:13, eerste lid, van het Atbv, zoals dit luidde tot 2 maart 2016, kunnen bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat nadere regels worden gesteld, welke voor de uitvoering van verordening (EEG) nr. 3821/85 noodzakelijk zijn.
Ingevolge het tweede lid is voor zover verordening (EG) nr. 561/2006 van toepassing het verboden te handelen in strijd met de artikelen 1, 3, eerste lid, en 13 tot en met 16 van verordening (EEG) nr. 3821/85.
Ingevolge van artikel 13 van de verordening (EEG) nr. 3821/85 zien de werkgever en de bestuurders toe op de juiste werking en het juiste gebruik van het apparaat.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van het Atbv levert het niet naleven van artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv een overtreding op.
8. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder heeft aangetoond dat eiseres artikel 13 van de Verordening EEG nr. 3821/85 heeft overtreden.
Bij beantwoording van de vraag of zich in een concreet geval een overtreding heeft voorgedaan, geldt, gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, als uitgangspunt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust van een overtreding. In geval van twijfel dient aan de betrokkene het voordeel van de twijfel te worden gegund (overweging 4.8.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324). Voorts geldt bij een bestuursrechtelijk boetebesluit als uitgangspunt dat het bestuursorgaan het dragend bewijs van een overtreding bij de voltooiing van de bestuurlijke besluitvorming dient te leveren, zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4034.