ECLI:NL:RBNHO:2017:2408

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
241607
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit van extra bijdrage leden van de Vereniging van Appartementseigenaars Winkels Huesmolen I niet nietig verklaard, uitleg splitsingsreglement en afwijzing rentevordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging van Appartementseigenaars Winkels Huesmolen I (eiseres) en de erfgenamen van de overleden eigenaar van een appartementsrecht (gedaagden). De zaak betreft de rechtsgeldigheid van een besluit van de vereniging om een extra bijdrage van haar leden te heffen in verband met de demping van een gracht in het winkelcentrum waar de zwemschool van gedaagden is gevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden, als leden van de vereniging, verplicht zijn bij te dragen in de kosten die voor rekening van de gezamenlijke eigenaars komen, zoals vastgelegd in het splitsingsreglement en het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van 17 februari 2014, waarbij de extra bijdrage werd vastgesteld, niet in strijd is met de wet of de statuten van de vereniging en derhalve niet nietig is. De rechtbank heeft de vordering van Huesmolen I tot betaling van achterstallige bijdragen en rente toegewezen, met uitzondering van de rente over een specifieke periode waarover onvoldoende bewijs was geleverd. De gedaagden zijn veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 26.635,29, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/241607 / HA ZA 16-222
Vonnis van 29 maart 2017
in de zaak van
de vereniging
VERENIGING VAN APPARTEMENTSEIGENAARS WINKELS HUESMOLEN I,
gevestigd te Hoorn,
eiseres,
advocaat mr. B.J. Groenhuijzen te Rosmalen,
tegen

1.[gedaagde x]

wonende te [woonplaats x],
2.
[gedaagde y]
wonende te [woonplaats y]
3.
[gedaagde z]
wonende te [woonplaats z]
in hun hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van [erflater],
gedaagden,
advocaat mr. E.J. Woud te Hoorn Nh.
Partijen zullen hierna Huesmolen I en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding 17 maart 2016,
  • de conclusie van antwoord,
  • het tussenvonnis van 15 juni 2016.
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 oktober 2016,
  • de akte van [gedaagden] van 30 november 2016
  • het tussenvonnis van 14 december 2016
  • de akte van Huesmolen I van 23 januari 2017 tevens houdende vermeerdering van eis,
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 oktober 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedagvaard is [erflater]. [erflater] is op [datum x], waarna de procedure is geschorst. De gedaagden zijn diens erfgenamen en hebben de procedure overgenomen. Waar in dit vonnis wordt gesproken over [gedaagden], duidt de rechtbank daarmee wisselend de erven [gedaagden] aan dan wel erflater [naam x 1]
2.2.
[gedaagden] is eigenaar van het appartementsrecht gelegen aan op het adres [adres]. In dit pand voert Huesmolen I een (indoor)zwemschool. Genoemd appartementsrecht is kadastraal aangeduid als [appartementsrecht] en zal verder worden aangeduid als de zwemschool. Als eigenaar van de zwemschool is [gedaagden] lid van Huesmolen I.
2.3.
Het in de splitsingsakte (zoals gewijzigd op 18 november 1996) van de VVE opgenomen reglement bevat, voor zover hier relevant, de volgende bepalingen:
“(…)
B. Aandelen die door de splitsing ontstaan en aandelen in de verplichting tot het bijdragen in de schulden en kosten die voor rekening van de gezamenlijke eigenaars zijn
Artikel 2
Ieder der eigenaars is in de gemeenschap gerechtigd voor het breukdeel zoals aangegeven achter het betreffende indexnummer op een aan deze akte te hechten (…) staat.
De eigenaars zijn verplicht om bij te dragen in de gemeenschappelijke schulden en kosten, zulks met inachtneming van het bepaalde in lid 6 van dit artikel en artikel 38, overeenkomstig de aandelen, zoals in lid 1 van dit artikel vermeld. (…)
In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin van het vorige lid zullen, in het geval gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw en/of de gemeenschappelijke zaken deels, voornamelijk dan wel uitsluitend betrekking hebben op, dienstbaar zijn aan en/of strekken ten behoeve van casu quo ten nutte van privé-gedeelten, behorende tot één of meer appartementsrecht(en) en de kosten en schulden van het beheer, het onderhoud en de vervanging daarvan naar rato van voormelde verbondenheid dragen
De verhouding waarin door de eigenaar(s) in gemelde kosten wordt bijgedragen, wordt vastgesteld en zonodig herzien door het bestuur, onder toestemming van de vergadering. (…)
(…)
C. Schulden en kosten voor rekening van de gezamenlijke eigenaars
Artikel 3
1.
Tot de schulden en kosten als bedoeld in artikel 5:112 eerste lid onder a van het Burgerlijk Wetboek worden gerekend:
die welke gemaakt zijn in verband met het onderhoud of het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten of van de gemeenschappelijke zaken of tot het behoud daarvan;
die welke verband houden met noodzakelijke herstellingswerkzaamheden en vernieuwingen van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken, voor zover die ingevolge het reglement of een rechterlijke beslissing als bedoeld in artikel 5:121 van het Burgerlijk Wetboek niet ten laste komen van bepaalde eigenaars, en voor zover die niet vallen onder a;
de schulden en kosten van de vereniging waaronder begrepen de vergoeding voor het beheer van het bestuur;
(…)
h. alle overige schulden en kosten, gemaakt in het belang van de gezamenlijke eigenaars als zodanig;
D. Jaarlijkse exploitatierekening, begroting en te storten bijdragen
Artikel 4
Van de gezamenlijke schulden en kosten genoemd in artikel 3 – alsmede van een naar tijdsduur evenredig gedeelte van de kosten verbonden aan periodiek schilderwerk en noodzakelijke vernieuwing van gemeenschappelijke gedeelten en gemeenschappelijke zaken wordt jaarlijks door het bestuur een begroting ontworpen en ter vaststelling aan de jaarlijkse vergadering voorgelegd. Na afloop van elk boekjaar, dat gelijk is aan het kalenderjaar, wordt door het bestuur een exploitatierekening over dat boekjaar opgesteld en ter vaststelling aan de jaarlijkse vergadering voorgelegd.
Met ingang van een door het bestuur te bepalen datum zal door alle eigenaars ten behoeve van de vereniging bij wijze van voorschotbijdrage een naar een door het bestuur daartoe in te stellen kas worden overgemaakt het bedrag van hun aanslag zoals deze zal worden vastgesteld op grond van de in lid 1 gemelde begroting.
De vergadering beslist in hoeveel termijnen dit bedrag moet worden voldaan en stelt de vervaldag(en) vast. Gemelde bijdrage is een voorschot op de in de artikel 5 vast te stellen definitieve bijdrage. (…)
(…)
Artikel 6
1.
Indien een eigenaar het ingevolge artikel 4 en/of artikel 5 door hem aan de vereniging verschuldigde bedrag niet binnen een maand, nadat het bedrag opeisbaar is geworden, aan de vereniging heeft voldaan, is hij zonder dat enige ingebrekestelling is vereist in verzuim en is hij over dat bedrag, van de datum van opeisbaarheid af, een rente verschuldigd, berekend op basis van de wettelijke rente ten tijde van de dag van opeisbaarheid verhoogd met twee punten. Artikel 28 is niet van toepassing.
(…)
Artikel 48
De genoemde vereniging van Appartementseigenaars Winkels en Woningen de Huesmolen I dient lid te worden van een nog op te richten vereniging, waarvan de Vereniging van eigenaars van Appartementsrechten Gebouw de Huesmolen II en de Vereniging van Eigenaars de Huesmolen III eveneens lid zullen zijn. Dit overeenkomstig het bepaalde in artikel 5:112 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Het doel is het behartigen van de belangen van de eigenaars/gebruikers van appartementsrechten in het winkelcentrum De Huesmolen te Hoorn.
De statuten zullen in onderling overleg met de verenigingen worden vastgesteld.
(…)”
2.4.
De zwemschool maakt deel uit van winkelcentrum De Huesmolen (hierna: het winkelcentrum). Een deel van de in dat winkelcentrum gelegen winkels/bedrijfsruimten behoort tot het complex Huesmolen I. De overige winkels/bedrijfsruimten van het winkelcentrum maken deel uit van de complexen Huesmolen II en Huesmolen III met bijbehorende verenigingen van eigenaars (respectievelijk Huesmolen II en Huesmolen III). Door ondersplitsing is de Vereniging van Eigenaren Vershoorn (Vershoorn) lid van VvE Huesmolen III.
2.5.
De zwemschool is gelegen aan de buitenrand van het winkelcentrum. Op de algemene ledenvergadering van Huesmolen I van 9 december 2013 heeft [gedaagden] tezamen met zijn buurman [meneer y], de eigenaar van [adres y], verzocht om de aan hem en zijn buurman toebehorende appartementsrechten te mogen afsplitsen, kort gezegd, omdat zij in tegenstelling tot de andere leden van Huesmolen I geen winkel voeren en ook geen profijt hebben van de activiteiten van Huesmolen I, die vooral zijn gericht op de winkels van het winkelcentrum. Dat verzoek is door (de leden van) Huesmolen I afgewezen.
2.6.
Dwars door het winkelcentrum lag een gracht. Deze gracht was eigendom van de gemeente Hoorn en aan beide zijden van de gracht staan winkels. De Verenigingen van Eigenaars Huesmolen I, II en III hebben plannen gemaakt om die gracht te dempen, waardoor het winkelcentrum aantrekkelijker voor publiek wordt. Deze plannen zijn inmiddels uitgevoerd.
2.7.
Op de algemene ledenvergadering van 17 februari 2014 heeft [gedaagden] nogmaals verzocht om afsplitsing, maar ook dat verzoek is afgewezen. Tijdens diezelfde vergadering, die werd gehouden tegelijk met de VvE’s Huesmolen II en Huesmolen III heeft Huesmolen I, kort gezegd, besloten dat een extra bijdrage zal worden geheven van haar leden in verband met de demping van de gracht in het winkelcentrum en het verwerven van de betreffende grond. In ieder geval de VvE’s Huesmolen II en Huesmolen III hebben die dag eenzelfde besluit genomen.
2.8.
Mede namens [meneer y] heeft de advocaat van [gedaagden] bij brief d.d. 20 oktober 2014 aan Huesmolen I meegedeeld, kort gezegd, de betaling van de facturen van Huesmolen I te hebben opgeschort omdat [gedaagden] en [meneer y] zich niet kunnen vinden in de wijze waarop de bijdragen in de algemene ledenvergadering van 17 februari 2014 zijn vastgesteld en hij heeft gesteld dat het betreffende besluit nietig is.

3.Het geschil

3.1.
Huesmolen I vordert, na eisvermeerdering, dat [gedaagden] hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 28.055,06, te vermeerderen met een bedrag van € 1.098,16 per kwartaal te berekenen vanaf het tweede kwartaal 2017 tot en met het kwartaal waarin het lidmaatschap van [gedaagden] van rechtswege wordt beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente over de openstaande termijnen vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling.
3.2.
Huesmolen I voert daartoe aan dat [gedaagden] op grond van artikel 5:113 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht is bij te dragen in de schulden en kosten die ingevolge de wet en/of het reglement van de VvE voor rekening van de gezamenlijke appartementseigenaren komen. Nu de vergadering van Huesmolen I heeft beslist dat haar leden bijdragen verschuldigd zijn, dient [gedaagden] daarin zijn deel te betalen. Het door Huesmolen I gevorderde bedrag van € 28.055,06 is opgebouwd uit € 25.425,29 wegens achterstallige verenigingsbijdragen (tot en met eerste kwartaal 2017), € 1.419,77 wegens vervallen rente en € 1.210,- wegens buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Een groot deel van de gevorderde verenigingsbijdrage heeft betrekking op de plannen om de gracht die door het winkelcentrum loopt aan te kopen en te dempen. [gedaagden] neemt met zijn zwemschool, net als [meneer y] in wiens pand een restaurant wordt geëxploiteerd, binnen Huesmolen I een uitzonderingspositie in. De zwemschool is gelegen aan de achterzijde van het winkelcentrum, voor het winkelende publiek heeft de zwemschool geen relevantie en voor de bezoekers van de zwemschool heeft het winkelcentrum geen relevantie. De demping van de gracht moet het winkelcentrum voor het winkelend publiek meer aantrekkelijk maken en de winkeliers meer ruimte geven om hun producten uit te stallen. De voorgenomen investering levert dan ook geen voordeel op voor [gedaagden] en [meneer y]. Het besluit van 17 februari 2014 om de leden te verplichten daarin een bijdrage te doen, is nietig om de volgende redenen:
  • i) In de reglementen is geen grond voor het opleggen van een bijdrageplicht;
  • ii) Onduidelijk gebleven is op welke wijze de bijdrageplicht voor [gedaagden] is opgebouwd. Bovendien lijkt geen rekening gehouden te zijn met een extra bijdrage van € 50.000,- die de gemeente voor het project heeft toegezegd;
  • iii) Hoewel in artikel 48 van de splitsingsakte staat vermeld dat moet worden gekomen tot een gezamenlijke overkoepelende vereniging van eigenaars voor alle panden in het winkelcentrum, is dat er tot op heden niet van gekomen. Daardoor ligt de juridische eigendom van de winkelroute nog steeds bij de gemeente Hoorn. Bovendien is onduidelijk of de vier VvE’s tot gezamenlijke besluitvoering konden komen. Met name bij Huesmolen III en Vershoorn is twijfel gerezen over het vereiste quorum.
[gedaagden] heeft een aantal reguliere bijdragen onbetaald gelaten omdat Huesmolen I, ondanks verzoeken daartoe, naliet facturen voor die reguliere kwartaalbijdragen naar [gedaagden] te sturen. Die bijdragen zijn wegens het ontbreken van een factuur niet opeisbaar.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet langer is in geschil dat Huesmolen I beschikt over een rechtsgeldig besluit tot het voeren van deze procedure.
4.2.
In de kern gaat het in deze zaak om het besluit van Huesmolen I van 17 februari 2014.
4.3.
Artikel 5:124 BW regelt de verhouding tussen de wettelijke regeling voor de vereniging van eigenaars en de algemene regels voor rechtspersonen en verenigingen in de titels 1 en 2 van boek 2 BW. Uit deze bepaling vloeit voort dat voor het antwoord op de vraag of een besluit van de vergadering van eigenaars nietig of vernietigbaar is de artikelen 2:14 BW en 2:15 BW beslissend zijn.
Artikel 2:14 BW bepaalt dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, nietig is, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit. Bij de vereniging van appartementseigenaars wordt de akte van splitsing voor de toepassing van artikel 2:14 BW gelijkgesteld met de statuten (artikel 5:129 lid 1 BW). Het splitsingsreglement maakt op grond van artikel 5:111 sub d BW deel uit van de akte van splitsing.
Derhalve leidt zowel een besluit dat strijdig is met de wet of statuten als een besluit dat strijdig is met het splitsingsreglement tot nietigheid van het besluit. Het een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Een voorbeeld van dit laatste is artikel 2:15 lid 1 BW. Strijd met wettelijke voorschriften die het tot stand komen van besluiten regelen, leidt niet tot nietigheid maar tot vernietigbaarheid. Hetzelfde geldt voor een besluit dat is genomen in strijd met de redelijkheid en billijkheid die wordt geëist in artikel 2:8 BW.
4.4.
Bij de beoordeling is in deze zaak slechts aan de orde de vraag of het bestreden besluit al dan niet nietig is. Er is geen ruimte (meer) voor de beoordeling van de vraag of het besluit vernietigbaar is. Artikel 5:130 lid 2 BW bepaalt immers dat een verzoek tot vernietiging van een besluit moet worden gedaan binnen één maand na de dag waarop de verzoeker van het besluit kennis heeft genomen. Niet in geschil is dat erflater [naam x 2] tijdens de vergadering van 17 februari 2014 aanwezig was en dus kennis heeft kunnen nemen van het besluit. Er is niet binnen de genoemde termijn een verzoek gedaan tot vernietiging van het besluit.
4.5.
Derhalve ligt (slechts) voor de vraag of het besluit van 17 februari 2014 nietig is, zoals [gedaagden] stelt. Een deel van de door [gedaagden] opgeworpen nietigheidsgronden betreft de wijze waarop het in de splitsingsakte opgenomen reglement moet worden uitgelegd. Bij de uitleg van een uit de openbare registers kenbare splitsingsakte komt het aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degene die tot splitsing is overgegaan. Deze bedoeling dient naar objectieve maatstaven te worden afgeleid uit de omschrijving in die akte, bezien in het licht van de gehele inhoud van de akte. De rechtszekerheid vergt dat daarbij slechts acht mag worden geslagen op gegevens die voor derden uit of aan de hand van de in de openbare registers ingeschreven splitsingsstukken kenbaar zijn. Indien de ingeschreven splitsingsstukken voor verschillende uitleg vatbaar zijn, dient de rechter vast te stellen welke uitleg van deze stukken naar objectieve maatstaven het meest aannemelijk is. (vgl. Hoge Raad 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1078 en 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:337).
4.6.
De rechtbank overweegt over de door [gedaagden] aangevoerde nietigheidsgronden het volgende. Anders dan [gedaagden] aanvoert, biedt het reglement voldoende basis voor het besluit. Artikel 3 lid 1 sub a. van het reglement bepaalt immers dat tot de schulden en kosten als bedoeld in artikel 5:112 eerste lid onder a BW worden gerekend de kosten die gemaakt zijn in verband met het onderhoud of het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten of van de gemeenschappelijke zaken of tot het behoud daarvan. Ontegenzeggelijk zien de kosten in verband met de demping van de gracht die dwars door het winkelcentrum loopt (thans: liep) op kosten in verband met het gebruik van de gemeenschappelijke zaken. Immers, onbetwist heeft Huesmolen I aangevoerd dat door het dempen van de gracht het winkelcentrum voor het publiek meer aantrekkelijk wordt gemaakt en de winkeliers meer ruimte krijgen om hun producten uit te stallen.
4.7.
Dat het besluit is genomen in strijd met artikel 2 lid 3 van het reglement, zoals [gedaagden] stelt, is evenzeer onjuist. Dat artikellid bepaalt dat in het geval gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw en/of de gemeenschappelijke zaken “
deels, voornamelijk dan wel uitsluitend betrekking hebben op, dienstbaar zijn aan en/of strekken ten behoeve van casu quo ten nutte van privé-gedeelten, behorende tot één of meer appartementsrecht(en)”, de kosten en schulden van het beheer, het onderhoud en de vervanging daarvan naar rato zullen worden gedragen. [gedaagden] betoogt dat de demping van de gracht louter betekenis heeft voor de winkeliers in het winkelcentrum en, gelet op haar ligging en de aard van de onderneming, niet voor de zwemschool. Dat is ook de reden dat [gedaagden] is vrijgesteld van verenigingsbijdragen ten behoeve van promotie, aldus [gedaagden]. [gedaagden] verliest echter uit het oog dat de passage door het winkelcentrum waarlangs de gracht loopt/liep strekt tot nut van alle gebruikers van het winkelcentrum en daarmee dienstbaar is aan alle leden van de vereniging. Het biedt bezoekers van het winkelcentrum, ook de bezoekers van de zwemschool, de gelegenheid vanaf het (aan de “voorkant” gelegen) parkeerterrein door het winkelcentrum te lopen en, eventueel, naar de zwemschool van [gedaagden] te gaan. Dat er ook vlakbij het pand van [gedaagden] parkeergelegenheid is of dat bezoekers ook buitenom naar het pand van [gedaagden] kunnen, maakt dat niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom geen sprake van kosten als bedoeld in artikel 2 lid 3 van het reglement. Evenmin is gebleken dat het gaat om kosten waarvoor [gedaagden] uitdrukkelijk is vrijgesteld.
4.8.
Dat het besluit om [gedaagden] bij te laten dragen in de kosten van het dempen van de gracht mogelijk in strijd is met de normen van redelijkheid en billijkheid, zou slechts kunnen leiden tot vernietiging van het besluit en dat is hier niet aan de orde.
4.9.
Dat Huesmolen I heeft gehandeld in strijd met artikel 48 van het Reglement, leidt evenmin tot nietigheid van het besluit. Dat deze bepaling meebrengt dat er moet worden gekomen tot een nieuw op te richten vereniging van eigenaars, blijkt niet uit de tekst van het artikel. Het artikel bepaalt slechts dat dat Huesmolen I lid zal worden van een overkoepelende nog op te richten vereniging, maar het geeft geen termijn waarbinnen dat moet gebeuren. Bovendien blijkt uit hetgeen [gedaagden] heeft aangevoerd niet waarom het niet-naleven van deze bepaling zou moeten leiden tot nietigheid van het genomen besluit.
4.10.
Voor zover [gedaagden] stelt dat de niet-naleving van artikel 48 van het reglement ertoe heeft geleid dat onduidelijk is of de vier VvE’s (Huesmolen I, II en III en Vershoorn) tot gezamenlijke besluitvoering konden komen, snijdt dit geen hout. Weliswaar hebben de vier VvE’s gezamenlijk vergaderd, maar uit de notulen blijkt dat (in ieder geval) Huesmolen I, II en III ieder voor zich besluiten hebben genomen. Bovendien valt niet in te zien waarom een negatief besluit bij de andere betrokken VvE’s of onvolkomenheden bij de totstandkoming daarvan, zouden kunnen leiden tot nietigheid van het onderhavige besluit van Huesmolen I.
4.11.
Tot slot de hoogte van de bijdrage. Volgens [gedaagden] blijkt niet op welke wijze de hoogte van de bijdrage voor [gedaagden] is berekend. Ook dat verweer faalt. Huesmolen I heeft hierover onbetwist aangevoerd dat er voorafgaand aan de vergadering van 17 februari 2014 overzichten zijn verspreid met daarop de begrote kosten in verband met het project en de verdeling van de kosten over de VvE’s en de individuele leden van, voor zover hier van belang, Huesmolen I. De laatste versie van die overzichten sloot voor Huesmolen I op een bedrag van € 202.224,- en - op basis van de in het reglement gegeven verdelingsvoorschrift dat [gedaagden] voor 23/298ste deel in de gezamenlijke kosten moet bijdragen - een bijdrage van € 15.607,89 (exclusief BTW) voor “De Huesmolen 14”. Dat bedrag te vermeerderen met BTW is voor Huesmolen I ook in de financiële recapitulatie terechtgekomen ten behoeve van de besluitvorming op 17 februari 2014. Daarbij moet worden opgemerkt dat de verwijzing naar “De Huesmolen 14” betrekking heeft op het indexnummer van het appartementsrecht en niet op het adres.
4.12.
De conclusie is dat er op 17 februari 2014 een rechtsgeldig besluit is genomen op basis waarvan [gedaagden] dient bij te dragen. Dat er in de fase voor het besluit van 17 februari 2014 sprake was van een bijdrage door de gemeente van € 100.000,- en dat tijdens de vergadering bleek van een gemeentelijke bijdrage van € 150.000,-, doet aan de rechtsgeldigheid van het besluit niet af.
4.13.
Dan de reguliere VvE-bijdragen. De vordering van Huesmolen I ziet ook op een aantal onbetaald gebleven reguliere bijdragen. Uit productie 8 van Huesmolen I blijkt dat het gaat om de kwartaalbijdragen voor de laatste twee kwartalen 2014, het tweede en derde kwartaal 2015, eerste kwartaal 2016, eerste kwartaal 2017 en de afrekening 2012. Wegens het korte tijdsbestek tussen de eisvermeerdering en de zitting heeft [gedaagden] niet inhoudelijk op dit overzicht kunnen reageren. Ter comparitie is tussen partijen afgesproken dat de rechtbank de vordering voor zover het betreft deze bijdragen zal toewijzen en dat partijen in onderling overleg zullen bekijken welke betalingen van [gedaagden] daarop nog in mindering gebracht moeten worden. De gevorderde hoofdsom van in totaal € 25.425,29 is derhalve toewijsbaar. Op de gevorderde rente komt de rechtbank hierna terug.
4.14.
Er is geen grond om [gedaagden] te veroordelen tot betaling van nog niet vervallen kwartaalbijdragen.
4.15.
Over de gevorderde rente overweegt de rechtbank het volgende. Uit artikel 6 van het reglement volgt dat indien een eigenaar het ingevolge artikel 4 en/of artikel 5 door hem aan de vereniging verschuldigde bedrag niet binnen een maand nadat het bedrag opeisbaar is geworden, aan de vereniging heeft voldaan, hij zonder dat enige ingebrekestelling is vereist in verzuim is en hij over dat bedrag, van de datum van opeisbaarheid af, een rente verschuldigd is. Of het betreffende lid een factuur heeft ontvangen, is derhalve niet van belang. Aangenomen kan daarom worden dat [gedaagden] op enig moment met de betaling van de bijdragen in verzuim is gekomen. Op zich kan Huesmolen I daarom aanspraak maken op de in het reglement vastgelegde rentevergoeding. Huesmolen I heeft de hoogte van haar rentevordering echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Uit hetgeen Huesmolen I heeft aangevoerd blijkt niet op welke data de onderscheidenlijke bijdragen opeisbaar zijn geworden, laat staan dat zij heeft verwezen naar enig besluit van Huesmolen I daarover. Dat in de respectieve facturen een betalingstermijn genoemd staat, betekent nog niet dat er ook een daartoe strekkend besluit van de vergadering is. Nu uit hetgeen Huesmolen I heeft gesteld niet valt af te leiden wanneer de diverse bijdragen opeisbaar zijn geworden, zal de rentevordering van Huesmolen I voor zover die betrekking heeft op de periode voor het wijzen van dit vonnis worden afgewezen. Voor de periode na het wijzen van het vonnis, wordt de gevorderde rente toegewezen over een bedrag van € 24.327,13 (zijnde de achterstand tot en met 31 december 2016). Niet toewijsbaar is de gevorderde wettelijke rente over de bijdrage voor het eerste kwartaal 2017. Niet duidelijk is wanneer de vergoeding voor het eerste kwartaal 2017 opeisbaar is geworden en vanaf wanneer [gedaagden], in het geval deze bijdrage onbetaald is gebleven, in verzuim is komen te verkeren. Voor het geval [gedaagden] inderdaad betalingen heeft verricht die in mindering strekken op het toe te wijzen bedrag, gaat de rechtbank ervan uit dat Huesmolen I daar bij de berekening van de rente in het kader van de afwikkeling van dit vonnis rekening mee houdt.
4.16.
Eveneens toewijsbaar is een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten nu vast staat dat [gedaagden] wel in verzuim is geraakt met betalingen. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De rechtbank stelt voorts vast dat Huesmolen I voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.210,- is minder dan het in het Besluit bepaalde tarief gebaseerd op de toewijsbare vordering van, oorspronkelijk, € 23.202,53. De buitengerechtelijke incassokosten zullen dan ook worden toegewezen tot een bedrag van
€ 1.210,-.
4.17.
[gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Bij het salaris advocaat houdt de rechtbank slechts rekening met de kosten van de dagvaarding en de comparitie van 23 januari 2017. Aan de comparitie van 24 oktober 2016 waren voor Huesmolen I geen meerkosten verbonden omdat die comparitie gelijktijdig werd gehouden met de comparitie in de zaak van Huesmolen I tegen meergenoemde [meneer y].
De kosten aan de zijde van Huesmolen I worden begroot op:
- dagvaarding € 97,74
- griffierecht 1.929,00
- salaris advocaat
1.158,00(2 punten × tarief € 579,-)
Totaal € 3.184,74

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan Huesmolen I te betalen een bedrag van € 26.635,29 (zesentwintig duizendzeshonderdvijfendertig euro en negenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 24.327,13 met ingang van heden tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Huesmolen I tot op heden begroot op € 3.184,74,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: