ECLI:NL:RBNHO:2017:3787

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
16/5248
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geen bezwaar voor vertrouwensfunctie op burgerluchthaven

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verklaring van geen bezwaar (vgb) om een vertrouwensfunctie als bagage/platform medewerker op de luchthaven Schiphol te vervullen. De minister weigerde deze aanvraag op basis van justitiële gegevens, waaronder een veroordeling voor openlijke geweldpleging en een lopende verdenking van mishandeling. Eiser betoogde dat de weigering onterecht was, omdat de feiten niet ernstig genoeg waren en hij op 1 december 2016 was ontslagen van alle rechtsvervolging voor de tweede registratie. De rechtbank oordeelde dat de minister bevoegd was om de vgb te weigeren, omdat er onvoldoende waarborgen waren dat eiser de plichten van de vertrouwensfunctie onder alle omstandigheden zou kunnen volbrengen. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van justitiële gegevens aan de minister toekwam en dat de feiten en omstandigheden ten tijde van de beslissing relevant waren. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat de eerdere afgifte van een vgb een fout betrof en de omstandigheden sindsdien waren veranderd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/5248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Farber),
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser een verklaring van geen bezwaar (vgb) af te geven voor het vervullen van een vertrouwensfunctie op een burgerluchthaven.
Bij besluit van 31 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Voor de behandeling van dit beroep is de wet- en regelgeving van belang, zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2.1.
Op 25 februari 2016 is eiser door Swissport Amsterdam B.V. aangemeld bij verweerder voor een veiligheidsonderzoek in verband met de vervulling van een vertrouwensfunctie. Het betreft de functie Bagage/platform medewerker op de luchthaven Schiphol (de functie). Voor het vervullen van de functie is, naar tussen partijen niet in geschil is, een vgb nodig.
2.2.
Aan de weigering de vgb te verlenen heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit de Justitiële Documentatie (JD) blijkt dat eiser op 18 november 2013 is veroordeeld voor openlijke geweldpleging in vereniging tegen personen. Eiser heeft hiervoor een werkstraf opgelegd gekregen van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis (registratie 1). Eveneens blijkt uit de JD dat eiser was gedagvaard op verdenking van (primair) openlijke geweldpleging en (subsidiair) mishandeling op 23 september 2015 (registratie 2). Verder heeft verweerder bij zijn weigering als aanvullende beoordelingsfactor betrokken dat eiser op het formulier 'Opgave persoonlijke gegevens' in strijd met de waarheid een vraag heeft beantwoord.
2.3.
Bij vonnis van 1 december 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland eiser ter zake van registratie 2 ontslagen van alle rechtsvervolging. Daarbij is bewezen verklaard dat eiser openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd, en is voorts overwogen dat eiser uit noodweer heeft gehandeld zodat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar is.
3.1.
Eiser betoogt dat verweerder de vgb niet had mogen weigeren.
Registratie 1 betreft volgens eiser feitelijk niet meer dan een eenvoudige mishandeling. Slechts omdat de mishandeling in vereniging, althans met meerdere betrokkenen, plaatsvond in een voor het publiek toegankelijke plaats, is geoordeeld dat sprake is van openlijke geweldpleging. Als de mishandeling op een niet openbare plaats zou hebben plaatsgevonden, zou slechts sprake zijn geweest van eenvoudige mishandeling.
Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was wat betreft registratie 2 bovendien slechts sprake van een verdenking, zodat deze registratie in ieder geval niet mag worden meegenomen bij de beoordeling van de aanvraag. Daarbij komt dat registratie 2 een verdenking van een eenvoudige mishandeling betreft. Gegevens betreffende een eenvoudige mishandeling worden in de Beleidsregel vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken op de burgerluchthavens (de Beleidsregel) van verweerder uitdrukkelijk buiten beschouwing gelaten. Er is geen aanleiding af te wijken van deze beleidsregels.
Voorts heeft verweerder ten onrechte niet bij zijn besluit betrokken dat de functie een functie als bagagemedewerker betreft en niet een functie als bijvoorbeeld beveiliger. Er is dan ook geen enkel risico voor de samenleving.
Ter zitting heeft eiser verder gesteld dat nu hij blijkens het vonnis van 1 december 2016 inzake registratie 2 is ontslagen van alle rechtsvervolging, verweerder ook deze registratie niet bij de beoordeling had mogen betrekken.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij registratie 1 heeft mogen betrekken op grond van artikel 1, tweede lid, onder g, van de Beleidsregel. De straf die inzake registratie 1 aan eiser is opgelegd komt overeen met de grens die verweerder volgens vaste gedragslijn aanmerkt als zware straf. Eiser is veroordeeld voor openlijke geweldpleging en niet voor eenvoudige mishandeling. Indien eiser het niet met de veroordeling eens was, had hij daartegen hoger beroep moeten instellen.
Ook heeft eiser inzake registratie 2 een verdenking op zich geladen ter zake van een soortgelijk strafbaar feit als registratie 1. Zodoende kan registratie 2 als aanvullende beoordelingsfactor worden betrokken op grond van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder l, van de Beleidsregel. Het feit dat eenvoudige mishandeling niet expliciet is genoemd in de Beleidsregel, maakt dat niet anders. Ook vallen de registraties 1 en 2 binnen de beoordelingsperiode van acht jaar voorafgaande aan de aanvraag.
Voorts heeft eiser de vraag of hij ooit in aanraking is geweest met politie en/of justitie in strijd met de waarheid ontkennend beantwoord. Ingevolge de Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden (de Leidraad) kan dit gebrek aan eerlijkheid bij het besluit worden betrokken als aanvullende beoordelingsfactor.
Verweerder stelt zich ten slotte op het standpunt dat het handelen van eiser zoals hiervoor omschreven blijk geeft van een gebrek aan zelfbeheersing en respect voor de veiligheid van anderen. Verweerder sluit niet uit dat deze gebreken zich op enig moment openbaren in de uitoefening van de functie van bagagemedewerker. Het veiligheidsrisico is volgens verweerder niet zozeer gelegen in de aard van de functie, maar in de aard van het gebied waar de functie wordt uitgeoefend.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder is bevoegd een vgb te weigeren indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Bij de beoordeling of onvoldoende waarborgen aanwezig zijn, komt verweerder beoordelingsvrijheid toe die door de rechter terughoudend dient te worden getoetst. Deze vrijheid heeft verweerder voor wat betreft de beoordeling van justitiële gegevens ingevuld in de Beleidsregel.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser voor wat betreft registratie 1 onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit, dat valt onder artikel 1, tweede lid onder g, van de Beleidsregel, te weten openlijke geweldpleging.
Ten aanzien van registratie 2 overweegt de rechtbank dat een verdenking van een strafbaar feit een strafvorderlijk gegeven is, waarmee verweerder rekening mocht houden. Het vonnis dat na de datum van het bestreden besluit is gewezen, kan de rechtbank niet betrekken bij de beoordeling van dit geschil, omdat de rechtbank het bestreden besluit moet toetsen naar de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen ervan en het vonnis toen nog niet was gewezen. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eveneens de beantwoording, in strijd met de waarheid, op de vraag of eiser ooit in aanraking is geweest met politie of justitie in verband met een strafbaar feit als aanvullende beoordelingsfactor aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De rechtbank overweegt ten slotte, in aansluiting op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2008:BD2087, dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het veiligheidsrisico niet in de aard van de functie van bagagemedewerker zit, maar in de aard van het gebied waar de functie wordt uitgeoefend.
3.5.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie verweerder de door hem aan de weigering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden heeft mogen beoordelen als risicovol voor de veiligheid van de burgerluchtvaart, zodat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat hij onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt mogen stellen dat de door eiser gepleegde strafbare feiten ervan blijk geven dat hij niet onder alle omstandigheden in staat is zichzelf te beheersen en de lichamelijke integriteit van anderen te respecteren, hetgeen een risico kan opleveren voor een functionaris met toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones van de luchthaven.
De beroepsgrond slaagt niet.
4.1.
Eiser stelt dat hij op 12 mei 2014 een vgb heeft ontvangen en dat verweerder toen kennelijk geen reden had om deze te weigeren op grond van registratie 1. Nu de voorliggende aanvraag op exact dezelfde omstandigheden ziet, is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheids- en het vertrouwensbeginsel. De vgb moet dus ook nu worden afgegeven. Verder stelt eiser dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op het beroep dat hij heeft gedaan op het gelijkheids- en het vertrouwensbeginsel.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de eerdere afgifte van de vgb een fout betrof en dat het vertrouwensbeginsel zich niet verzet tegen het herstel van dergelijke fout. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het gelijkheidsbeginsel zou zijn geschonden, omdat eiser geen beroep heeft gedaan op vergelijkbare gevallen.
4.3.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2362, dat een door een bestuursorgaan gemaakte fout niet behoeft te worden herhaald. Eiser mocht er daarom niet op vertrouwen dat aan hem weer een vgb zou worden verleend. Daarbij komt nog dat ten tijde van het afgeven van de vgb op 20 mei 2014 sprake was van andere omstandigheden dan ten tijde van de onderhavige aanvraag om vgb. Op 20 mei 2014 bestond registratie 2 namelijk nog niet, en evenmin het formulier waarop eiser de vraag of hij ooit in aanraking is geweest met politie of justitie in verband met een strafbaar feit onterecht ontkennend heeft beantwoord. Zodoende slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel ook niet.
5. Voor zover eiser in beroep volstaat met een verwijzing naar zijn bezwaren tegen het primaire besluit, is zijn betoog niet gemotiveerd. De desbetreffende gronden kunnen reeds daarom niet slagen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

In artikel 7, eerste lid, van de Wvo, is bepaald dat alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd, ten aanzien van de betrokken persoon door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een veiligheidsonderzoek wordt ingesteld. In het tweede lid is bepaald dat het veiligheidsonderzoek het instellen van een onderzoek naar gegevens omvat die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt uitsluitend gelet op:
a. justitiële en strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en gegevens als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES alsmede van gegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens en van gegevens verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak op Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
(…)
d. gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
In artikel 8 van de Wvo is bepaald dat een verklaring slechts kan worden geweigerd, indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om daarover een oordeel te geven.
In artikel 1, eerste lid, aanhef, van de Beleidsregel is bepaald dat bij het afgeven van een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de Wet veiligheidsonderzoeken, in verband met de vervulling van een vertrouwensfunctie op een burgerluchthaven, indien het naar de betrokken persoon ingestelde veiligheidsonderzoek gegevens heeft opgeleverd als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken, bij de beoordeling van die gegevens rekening wordt gehouden met (…).
Artikel 1, tweede lid, van de Beleidsregel bepaalt dat bij de beoordeling van de in de aanhef van het eerste lid bedoelde gegevens in het bijzonder gelet wordt op gegevens betreffende:
(…)
g. openlijke geweldpleging of zware vormen van mishandeling;
(…)
l. andere feiten die een risico kunnen opleveren voor de veiligheid van de burgerluchtvaart.
Op pagina 5 van de Leidraad, onder de kop “Eerlijk”, staat: “Voor een betrouwbare vervulling van een vertrouwensfunctie is het van belang dat de betrokkene eerlijk is over relevante feiten en informatie. In situaties waarin wordt geconstateerd dat betrokkene bewust onjuiste mededelingen doet of bewust relevante informatie verzwijgt, al dan niet met de bedoeling te misleiden, is sprake van oneerlijk gedrag.”