In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad en twee eisers, die om bijstand hadden verzocht. De rechtbank had eerder op 26 april 2017 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij verweerder de gelegenheid gaf om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder diende op 22 juni 2017 een aanvullende motivering in, waartegen eisers hun zienswijze gaven. De rechtbank oordeelde dat de eerdere oordelen in de tussenuitspraak niet ter discussie stonden, tenzij in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank concludeerde dat eisers over de periode van 15 juli 2015 tot en met 14 april 2016 geen recht op bijstand hadden, omdat zij over voldoende middelen beschikten om in hun levensonderhoud te voorzien. De rechtbank oordeelde dat de bedragen die eisers hadden ontvangen, niet als leningen konden worden aangemerkt, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat deze leningen daadwerkelijk bestonden en bedoeld waren voor levensonderhoud. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.