ECLI:NL:RBNHO:2018:1726

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
2 maart 2018
Zaaknummer
6675119 \AO VERZ 18-10
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst op grond van ongeschiktheid

In deze zaak heeft de Stichting Confessioneel Primair Onderwijs Waterland een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verwerende partij, [verweerder]. De Stichting heeft dit verzoek gebaseerd op artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek, waarbij zij stelt dat [verweerder] ongeschikt is voor het verrichten van de bedongen arbeid, zonder dat dit het gevolg is van ziekte of gebreken. De verwerende partij heeft in zijn verweerschrift erkend dat hij niet meer in staat is om zijn functie naar behoren uit te voeren en dat herplaatsing niet meer mogelijk is.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, aangezien beide partijen het erover eens zijn dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet reëel is. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 juni 2018, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Tevens is bepaald dat er geen vergoeding aan de ontbinding verbonden is, waardoor de Stichting geen gelegenheid hoeft te krijgen om het verzoek in te trekken. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

De beschikking is op 28 februari 2018 in het openbaar uitgesproken door de kantonrechter, mr. P.J. Jansen, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 6675119 \ AO VERZ 18-10
Uitspraakdatum: 28 februari 2018
Beschikking in de zaak van:
de stichting
Stichting Confessioneel Primair Onderwijs Waterland,
gevestigd te Purmerend
verzoekende partij
verder te noemen: De Stichting
gemachtigde: mr. M.R.A. Dekker
tegen
[verweerder],
wonende te [vreemdelingen]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. drs. G. Brienissen

1.Het procesverloop

1.1.
De Stichting heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.

2.De beoordeling

2.1.
De Stichting verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aan dit verzoek legt De Stichting ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – ongeschiktheid van [verweerder] tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van [verweerder] . Herplaatsing van [verweerder] is niet meer mogelijk.
2.2.
[verweerder] heeft erkend dat hij niet meer in staat is om op juiste wijze invulling en uitvoering aan zijn functie te geven en dat hij ongeschikt is voor zijn functie. Ook [verweerder] ziet geen mogelijkheden meer voor herplaatsing.
2.3.
Nu [verweerder] heeft erkend dat hij ongeschikt is voor zijn functie, partijen het erover eens zijn dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet reëel is en herplaatsing van [verweerder] niet meer mogelijk moet worden geacht, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden. Gelet op de standpunten van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel d, BW, en is er geen mogelijkheid tot herplaatsing van [verweerder] . De kantonrechter tekent daarbij aan dat de situatie [verweerder] niet valt te verwijten.
2.4.
Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een opzegtermijn van drie maanden. Daarvan uitgaande zal de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW worden ontbonden met ingang van 1 juni 2018.
2.5.
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft De Stichting geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
2.6.
Gezien de uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2018;
3.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 28 februari 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter