ECLI:NL:RBNHO:2018:5152

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
C/15/270603 / HA ZA 18-115
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening ten behoeve van bestemmingsplan Klein Where 2016 door de gemeente Purmerend

In deze onteigeningszaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in een procedure tussen de gemeente Purmerend en een gedaagde. De gemeente vorderde vervroegde onteigening van een perceel kadastraal bekend als gemeente Purmerend, ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan Klein Where 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op 8 februari 2018 een verzoekschrift heeft ingediend voor de onteigening en dat er een Koninklijk Besluit is afgegeven op 21 november 2017, waarin het perceel is aangewezen voor onteigening. De gedaagde heeft verweer gevoerd, onder andere met de stelling dat de gemeente geen juridische titel heeft voor de onteigening, omdat het bouwrijp maken van de grond alleen was toegestaan in een bepaalde periode. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de titel voor de onteigening niet het exploitatieplan is, maar het bestemmingsplan Klein Where 2016, en dat de onteigening niet in strijd is met het recht. De rechtbank heeft ook de noodzaak en urgentie van de onteigening beoordeeld en geconcludeerd dat de gemeente binnen vijf jaar na het Koninklijk Besluit met de werkzaamheden kan beginnen, wat de urgentie rechtvaardigt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de gemeente tot vervroegde onteigening toegewezen en het voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld op € 360.000,- voor de gedaagde, en € 5.850,- voor de huurders. De rechtbank heeft ook bepaald dat er geen zekerheid voor de voldoening van de schadeloosstelling nodig is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/270603 / HA ZA 18-115
Vonnis van 20 juni 2018
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE PURMEREND,
zetelend te Purmerend,
eiseres,
advocaat mr. H. Zeilmaker te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.P. van Delden te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte depot no. 2/2018 d.d. 21 februari 2018
  • het exploot van overbetekening van 29 maart 2018 aan [A.], h.o.d.n. Waterland Boattrading, huurder
  • het exploot van overbetekening van 29 maart 2018 aan [B.], onderhuurder
  • het exploot van overbetekening van 29 maart 2018 aan de vennootschap onder firma [gedaagde]&[gedaagde]
  • de conclusie van antwoord
  • de antwoordakte van de gemeente
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij Koninklijk Besluit van 21 november 2017, nummer 2017002005, gepubliceerd in de Staatscourant van 18 januari 2018, no. 195 (hierna: KB), is op grond van artikel 77 en 78 Onteigeningswet (hierna: Ow) ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan Klein Where 2016 ter onteigening aangewezen het perceel kadastraal bekend gemeente Purmerend, [nummer], plaatselijk bekend als [adres].
2.2.
In het KB is [gedaagde] aangewezen als eigenaar van het perceel.
2.3.
De gemeente heeft op 8 februari 2018 op de voet van art. 54a en volgende Ow ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend, strekkende tot opneming van de ligging en de gesteldheid van het te onteigenen voor de aanvang van het geding.
2.4.
Bij beschikking van 22 februari 2018 heeft de rechtbank een deskundige en een rechter-commissaris benoemd en is tevens een datum voor de plaatsopneming bepaald.
2.5.
Op 23 april 2018 heeft de plaatsopneming plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.

3.Het geschil

3.1.
De gemeente vordert dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. bij vervroeging de onteigening uitspreekt ten name van de gemeente van het perceel kadastraal bekend als gemeente Purmerend, [nummer], ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan “Klein Where 2016” van de gemeente Purmerend;
II. het bedrag van (het voorschot op) de schadeloosstelling bepaalt.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hieronder nader worden ingegaan.

4.De overwegingen

4.1.
[gedaagde] voert in de eerste plaats als verweer dat de gemeente niet beschikt over een juridische titel op grond waarvan het werk waarvoor de onteigening is gevorderd kan worden uitgevoerd, omdat het bouwrijp maken van die grond alleen was toegelaten in de periode van 1 juni 2017 tot 15 januari 2018. Op grond van artikel 9 juncto artikel 10 lid 1 van de regels van het exploitatieplan is het verboden om buiten deze periode bouwrijp te maken. Volgens [gedaagde] brengt dit mee dat toewijzing van de onteigeningsvordering in strijd is met het geldende uitvoeringsverbod en dus met het recht ten tijde van dit vonnis, zodat sprake is van een situatie als door de Hoge Raad bedoeld in zijn arrest van 5 januari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:7).
4.2.
[gedaagde] verwijst daarbij naar de volgende overweging van de Hoge Raad in voornoemd arrest:
Voor een zelfstandige beoordeling door de onteigeningsrechter van de noodzaak tot onteigening is echter wel plaats[…]
indien hetgeen de te onteigenen partij aanvoert over de noodzaak van onteigening[…]
meebrengt dat de onteigening, in het licht van na (de goedkeuring van) het onteigeningsbesluit gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden aan de zijde van de onteigenende partij, in strijd is met het recht omdat de onteigening niet (meer) geschiedt ten behoeve van het doel waarvoor volgens het onteigeningsbesluit onteigend wordt of omdat ten gevolge van gewijzigde inzichten over de uitvoering van een bestemmingsplan of enig ander aan de onteigening ten grondslag liggend besluit of plan niet (meer) kan worden gezegd dat de onteigening geschiedt ter uitvoering van dat plan.
4.3.
Het feit dat de termijn voor het bouwrijp maken van de grond in het exploitatieplan is verlopen leidt niet tot het oordeel dat sprake is van strijd met het recht in de zin van het hiervoor geciteerde criterium. De titel voor de gevorderde onteigening is immers niet het exploitatieplan maar het bestemmingsplan Klein Where 2016. Daarin is het onderhavige perceel aangewezen ter onteigening, gedeeltelijk ten behoeve van het realiseren van een parkeerterrein en gedeeltelijk voor een aanliggend woonblok. [gedaagde] heeft niet gesteld en ook is niet gebleken dat de onteigening niet (meer) voor dat doel geschiedt dan wel dat sprake is van gewijzigde inzichten over de uitvoering van het bestemmingsplan zodat niet meer kan worden gezegd dat de onteigening geschiedt ter uitvoering van dat plan. In zoverre is de gevorderde onteigening dan ook niet in strijd met het recht in de zin van genoemd criterium.
4.4.
Voor zover [gedaagde] bedoelt te betogen dat de rechtbank de onteigeningsvordering zou moeten afwijzen, omdat de gemeente geen titel meer heeft voor het bouwrijp maken van de grond, faalt dat betoog. De gemeente voert in dat verband terecht en onbetwist aan dat de gemeentelijke organen op grond van de regels van het exploitatieplan zelf de bevoegdheid hebben tot het toestaan van het afwijken van het exploitatieplan. De titel voor het bouwrijp maken zal de gemeente dan ook elk moment zelf kunnen creëren. Het feit dat die titel op dit moment ontbreekt is dan ook geen reden om de gevorderde onteigening af te wijzen. Daarbij komt dat de gemeente eveneens terecht opmerkt dat het uitblijven van overeenstemming met [gedaagde] de reden is dat de gronden nog niet bouwrijp zijn gemaakt.
4.5.
Ten aanzien van de noodzaak voert [gedaagde] nog aan dat onteigening niet nodig is voor zover de te onteigenen gronden zullen moeten dienen om een milieucirkel te waarborgen, dat wil zeggen voldoende afstand tussen de bestemming Bedrijf en de bestemming Wonen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank het doel van dit betoog niet volgen. Voor zover [gedaagde] bedoelt dat een noodzaak tot onteigening ontbreekt, geldt dat de beoordeling van de noodzaak om tot onteigening over te gaan niet tot de taak van de onteigeningsrechter behoort. Dat behoort immers tot de taak van het bestuur. De rechter dient alleen te beoordelen of de Kroon in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen, waarbij de rechter in beginsel alleen acht dient te slaan op feiten die in de bestuurlijke procedure tijdig naar voren zijn gebracht. Nu [gedaagde] dit verweer niet reeds bij de Kroon naar voren heeft gebracht gaat de rechtbank daaraan voorbij.
4.6.
[gedaagde] betwist voorts de urgentie van de onteigening. Volgens hem heeft de Kroon niet redelijkerwijs kunnen concluderen dat binnen vijf jaren na het aanwijzingsbesluit een aanvang met de uitvoering wordt gemaakt. De Kroon heeft slechts getoetst aan de door de gemeente overgelegde planning zonder de financiële haalbaarheid van die planning te toetsen, terwijl daar wel aanleiding voor was. Dat geldt temeer nu [gedaagde] de gestelde urgentie in zijn zienswijze heeft betwist, aldus [gedaagde].
4.7.
In de regel wordt er vanwege artikel 78 lid 8 juncto artikel 61 Ow van uitgegaan dat wanneer binnen 5 jaar na dagtekening van het Koninklijk Besluit met de werkzaamheden wordt begonnen de uitvoering van het werk geacht moet worden zodanig urgent te zijn dat de onteigening gerechtvaardigd is. De financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan wordt beoordeeld in het kader van de bestemmingsplanprocedure en behoort niet tot de toets die de Kroon uitvoert ten aanzien van de urgentie van de onteigening. De gemeente heeft er onbetwist op gewezen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak van 11 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:54) naar aanleiding van een beroep over de financiële haalbaarheid heeft gewezen op het exploitatieplan en de met de ontwikkelaars gesloten bouwclaimovereenkomst en heeft geoordeeld dat de raad van de gemeente van de uitvoerbaarheid heeft mogen uitgaan. [gedaagde] heeft overigens de conclusie van de Kroon dat aannemelijk is dat binnen de termijn van vijf jaar na het KB een aanvang zal worden gemaakt met de werken en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen niet bestreden. De Kroon heeft dan ook in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de gemeente binnen de termijn van vijf jaar een begin zal maken met de uitvoering van het werk en/of de werkzaamheden waarvoor onteigening noodzakelijk is en dus sprake is van de voor onteigening vereiste urgentie.
Slotsom
4.8.
Nu blijkens de inhoud van de stukken alle op de onderhavige onteigening betrekking hebbende wettelijke voorschriften in acht zijn genomen en [gedaagde] de aangeboden schadeloosstelling niet heeft aanvaard, is de vordering tot een vervroegde uitspraak over de onteigening voor toewijzing vatbaar.
4.9.
De rechtbank zal het voorschot op de schadeloosstelling voor [gedaagde], overeenkomstig de vordering van de gemeente, vaststellen op 100% van het bij dagvaarding aangeboden bedrag, met bepaling dat geen zekerheid voor de voldoening van de schadeloosstelling nodig is.
4.10.
De rechtbank zal het voorschot op de schadeloosstelling voor [A.] en [B.] als huurder respectievelijk onderhuurder op grond van artikel 54i Ow bepalen op 90% van de aan hen aangeboden schadeloosstelling van € 6.500,- elk, derhalve op € 5.850,- en de som voor de zekerheidsstelling bepalen op het verschil tussen aanbod en voorschot, zijnde € 650,-.
4.11.
Vast staat dat de vennootschap onder firma [gedaagde]&[gedaagde] pas op 14 november 2017 is ingeschreven op het adres [adres] en dus pas na de terinzagelegging van het ontwerp KB ter plaatse is gevestigd. Aangezien artikel 42 Ow bepaalt dat geen schadeloosstelling wordt betaald aan de huurder indien de verhuur na de terinzagelegging heeft plaatsgehad, heeft [gedaagde]&[gedaagde] geen aanspraak op schadeloosstelling.
4.12.
Nu de opneming door de deskundige reeds heeft plaatsgehad, bepaalt de rechtbank met betrekking tot de nederlegging van het deskundigenrapport het volgende. Een concept van het deskundigenrapport zal uiterlijk 15 augustus 2018 gereed zijn en aan de rechtbank en aan partijen ter kennis zijn gebracht. Partijen krijgen vervolgens gedurende zes weken de gelegenheid op dit concept te reageren en wel tot 1 september 2018. De datum voor de nederlegging ter griffie van het definitieve deskundigenrapport wordt bepaald op 1 november 2018.
4.13.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

5.1.
spreekt vervroegd uit de onteigening ten algemenen nutte, ten name van de gemeente, vrij van alle bestaande lasten en rechten, van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Purmerend, [nummer], ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan “Klein Where 2016” van de gemeente Purmerend,
5.2.
bepaalt het door de gemeente als onteigenende partij te betalen voorschot op de schadeloosstelling van [gedaagde] op € 360.000,- (driehonderd zesennegentigduizend euro), rechtstreeks te betalen aan [gedaagde],
5.3.
bepaalt dat geen zekerheid voor de voldoening van de schadeloosstelling van [gedaagde] nodig is,
5.4.
bepaalt het door de gemeente als onteigenende partij te betalen voorschot op de schadeloosstelling van zowel [A.] als [B.] op € 5.850,- (vijfduizend achthonderdvijftig euro), rechtstreeks te betalen aan [A.] en [B.],
5.5.
bepaalt de som als zekerheid voor de voldoening van de verschuldigde schadeloosstelling van zowel [A.] als [B.] op € 650,- (zeshonderdvijftig euro),
5.6.
bepaalt dat de zekerheidsstelling dient plaats te vinden door het stellen van een bankgarantie, dan wel door middel van verlening van een andere vorm van zekerheid waaromtrent de partijen onderling overeenstemming bereiken,
5.7.
wijst het in de gemeente Purmerend verschijnende Noord-Hollands Dagblad editie Waterland aan als nieuwsblad waarin overeenkomstig art. 54 Ow een uittreksel van dit vonnis geplaatst dient te worden,
5.8.
bepaalt dat het definitieve deskundigenrapport uiterlijk 1 november 2018 ter griffie van de rechtbank nedergelegd dient te worden,
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 797