In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiseres was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem. De naheffingsaanslag, die op 15 april 2016 was opgelegd, bedroeg € 64,10. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de uitspraak op bezwaar was in stand gebleven. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar bezwaarschrift niet zorgvuldig was behandeld en dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres meerdere keren was uitgenodigd voor een hoorzitting, maar niet was verschenen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende inspanningen had geleverd om aan de hoorplicht te voldoen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over de vraag of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Eiseres stelde dat zij voor het einde van de tijdsduur waarvoor de parkeerbelasting was betaald, bij haar auto was teruggekeerd. De rechtbank oordeelde dat de enkele stelling van eiseres over een onjuiste tijdsaanduiding op de controleapparatuur onvoldoende was om de naheffingsaanslag te betwisten. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond.
Eiseres had ook een verzoek ingediend om immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar was verstreken sinds de ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank kende eiseres een schadevergoeding van € 500 toe voor de overschrijding van de redelijke termijn en veroordeelde de verweerder tot betaling van deze schadevergoeding, evenals de proceskosten van eiseres en het griffierecht.