ECLI:NL:RBNHO:2019:4870

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1642
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning urgentieverklaring voor sociale huurwoning op basis van medische gronden en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. Eiseres had een verzoek ingediend voor een urgentieverklaring voor een sociale huurwoning op medische gronden, omdat zij sinds februari 2018 in de opvang van dnoDoen verbleef wegens dakloosheid. Het college had haar aanvraag afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de criteria van de Huisvestingsverordening Alkmaar. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 21 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat nader onderzoek niet nodig was en heeft hij op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als op het beroep. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de urgentieverklaring door verweerder niet in stand kon blijven. Hij oordeelde dat de omstandigheden van eiseres, waaronder haar langdurige verblijf in de opvang en haar medische situatie, zodanig bijzonder waren dat de hardheidsclausule van de Huisvestingsverordening van toepassing moest worden verklaard. De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen waarbij aan eiseres een urgentieverklaring wordt verleend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. Tevens zijn de proceskosten van eiseres, die door een derde beroepsmatig zijn verleend, vastgesteld op € 1.536,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 19/1641 en HAA 19/1642
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2019 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Hoefs),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder

(gemachtigde: M. Blom).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en mevrouw [naam] , medewerker bij dnoDoen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Eiseres heeft verweerder bij brief van 14 augustus 2018 verzocht om haar een urgentieverklaring te verlenen op medische gronden, zodat zij met voorrang in aanmerking kan komen voor een sociale huurwoning. Redengevend voor dit verzoek is dat de sociale huurwoning die eiseres had aan de [adres] is ontruimd vanwege een huurschuld. Zij heeft daarna enige tijd bij haar dochter en diens kinderen ingewoond, maar die woning was daarvoor te klein. Sinds februari 2018 verblijft eiseres in de opvang van dnoDoen wegens dakloosheid. Het lukt haar niet om zelfstandig andere woonruimte te vinden. De kamer bij dnoDoen is veel te vies en stoffig volgens eiseres, hetgeen problematisch is, omdat zij lijdt aan COPD (longemfyseem). Bovendien is de opvang bij dnoDoen slechts van tijdelijke aard (in beginsel maximaal 1 jaar).
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres bij het primaire besluit geweigerd, omdat zij volgens verweerder niet voldoet aan de criteria van de Huisvestingsverordening Alkmaar (de Huisvestingsverordening). Eiseres beschikte in de twaalf maanden voorafgaand aan haar aanvraag niet over zelfstandige woonruimte. Ook is niet gebleken dat eiseres niet in staat is om zelf binnen zes maanden andere passende woonruimte te vinden, zoals kamerhuur, inwoning bij derden, sociaal pension of tijdelijke verhuur, zoals anti-kraak. Omdat eiseres niet voldoet aan de criteria, komt zij niet in aanmerking voor indeling in een urgentiecategorie op grond van een medische en/of sociale indicatie. Voorts heeft verweerder geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat de situatie van eiseres onvoldoende onderscheidend is ten opzichte van die van andere woningzoekenden in de regio. De overgelegde medische stukken geven onvoldoende blijk van een relatie tussen de medische klachten en de huidige woonruimte.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
5.1
Eiseres voert aan dat zij reeds op grond van haar verblijf in de opvang van dnoDoen aanspraak kan maken op een urgentieverklaring, zoals is neergelegd in Beleidsregels urgenties gemeente Alkmaar (hierna: de beleidsregels). In dit verband verwijst zij naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:7648).
5.2
Deze beroepsgrond treft geen doel. Volgens de thans geldende beleidsregels, die zijn vastgesteld op 14 augustus 2018 en in werking zijn getreden op 15 september 2018, komen voor urgentie in aanmerking woningzoekenden die hun huis hebben verlaten vanwege problemen in de relatie en/of geweld en om die reden verblijven in een instelling voor tijdelijke opvang zoals dnoDoen of Blijf. Nu vaststaat dat het verblijf van eiseres bij dnoDoen geen verband houdt met het verlaten van haar woning door problemen in de relatie en/of geweld, komt zij niet om die reden in aanmerking voor een urgentieverklaring. Omdat de beleidsregels zoals die thans luiden anders zijn geformuleerd dan in de uitspraak waarnaar eiseres heeft verwezen, gaat die verwijzing niet op.
6.1
Eiseres voert verder aan dat haar niet mag worden tegengeworpen dat zij niet voldoet aan het bepaalde in artikel 11, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening, waarin is bepaald dat een woningzoekende in de twaalf maanden voorafgaand aan het urgentieverzoek over zelfstandige woonruimte beschikte. Eiseres stelt dat zij hier per definitie niet aan kan voldoen, omdat zij in een opvang verblijft. Dit acht zij ook in strijd met de bedoeling van de wetgever, die groot belang hecht aan de doorstroming uit dergelijke voorzieningen.
6.2
In artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingswet is bepaald dat de gemeenteraad in de huisvestingsverordening kan bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 11, onder a, van de Huisvestingsverordening komt voor indeling in een urgentiecategorie, als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a (medische en/of sociale urgentie) in aanmerking de woningzoekende die beschikt of heeft beschikt over zelfstandige woonruimte in de 12 maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag.
6.3
Eiseres stelt met haar betoog in feite dat de huisvestingsverordening buiten toepassing moet worden verklaard, voor zover daarin is bepaald dat woningzoekenden die in de 12 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag niet hebben beschikt over zelfstandige woonruimte niet voor indeling in een urgentiecategorie in aanmerking komen. De voorzieningenrechter volgt eiseres niet in haar betoog. Artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingswet schept een bevoegdheid voor de gemeenteraad om een huisvestingsverordening op te stellen en daarin naar eigen inzicht categorieën woonruimte aan te wijzen waarvoor woningzoekenden met een dringende behoefte aan woonruimte in aanmerking kunnen komen. De gemeenteraad heeft in het onderhavige geval een keuze gemaakt om woningzoekenden die geen woning achterlaten niet in aanmerking te laten komen voor een urgentieverklaring, maar hun woonprobleem op andere wijze op te lossen, zoals door middel van maatschappelijke opvang. Dit laat onverlet dat deze categorie woningzoekenden op basis van de hardheidsclausule van de Huisvestingsverordening toch in aanmerking kunnen komen voor een urgentieverklaring. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de wetgever de gemeenteraad de ruimte heeft geboden om de huisvestingsverordening aldus in te vullen, zodat deze bepaling uit de huisvestingsverordening van de gemeente Alkmaar niet in strijd wordt geacht met de Huisvestingswet. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6.4
Voorgaande brengt met zich dat verweerder de weigeringsgrond, neergelegd in artikel 11, onder a, van de Huisvestingsverordening terecht heeft ingeroepen. Reeds hierom kon de aanvraag om een urgentieverklaring worden afgewezen. Dat betekent dat de beroepsgronden, gericht tegen de andere weigeringsgrond - dat niet is gebleken dat eiseres aantoonbaar niet in staat is zelf binnen 6 maanden andere passende woonruimte te vinden - geen bespreking meer behoeft. Wel zal de rechtbank de beroepsgronden gericht tegen het niet toepassen van de hardheidsclausule beoordelen.
7.1
Tot slot betoogt eiseres dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat haar medische situatie geen aanleiding geeft tot het toepassen van de hardheidsclausule. Daarbij heeft verweerder ten eerste veel waarde gehecht aan de gestelde zelfredzaamheid, terwijl de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840) heeft geoordeeld dat omstandigheden die bij het opstellen van beleid zijn verdisconteerd, niet reeds daarom buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Verweerder gaat er vanuit dat eiseres niet dakloos zal worden, terwijl daar geen enkele waarborgen voor zijn. Voorts heeft de arts die de medische situatie van eiseres heeft beoordeeld te weinig gewicht toegekend aan haar aandoening COPD, klasse A1. De huidige situatie is (zeer) schadelijk voor haar gezondheid, zo stelt eiseres.
7.2
Verweerder heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule. In de medische situatie bestaat - gezien het advies van de arts van Treve - daarvoor geen grond en nu er voorliggende oplossingen voor het huisvestingsprobleem van eiseres voorhanden zijn, gaat verweerder ervan uit dat de situatie van dakloosheid niet zal voorkomen.
7.3
Ingevolge artikel 21 van de Huisvestingsverordening Alkmaar zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot onbillijkheid van overwegende aard leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
7.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omstandigheden van eiseres in dit specifieke geval zodanig bijzonder zijn, dat verweerder niet in redelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule kon afzien. In dit verband is van belang dat eiseres al sinds februari 2018, derhalve meer dan een jaar, in de opvang van dnoDoen verblijft. Haar verblijf aldaar is al eens verlengd. Door de medewerker van dnoDoen is op zitting verder aangegeven dat het einde van het verblijf van eiseres in deze opvang nu echt in zicht is gekomen en dat eiseres dient uit te stromen, een en ander met het oog op de doorstroming. Dat dakloosheid niet zal voorkomen, kan dan ook niet zonder meer worden gesteld. De voorzieningenrechter stelt bovendien vast dat iedere uitstroombepaling in de Huisvestingsverordening ontbreekt. Verder is van belang dat eiseres, zoals ook ter zitting door de medewerker van dnoDoen is onderschreven, reeds geruime tijd actief op zoek is naar andere woonruimte en daarbij ook wordt geholpen door dnoDoen, maar dat is tot op heden zonder succes geweest. Voor een sociale huurwoning staat zij onvoldoende lang ingeschreven en voor kamerhuur en anti-kraak wordt geen huurtoeslag verstrekt, waardoor de huur - gelet op haar beperkte inkomen uit een WIA-uitkering - te hoog wordt. Een sociale huurwoning waarvoor eiseres huurtoeslag kan krijgen, behoort naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel tot de (financiële) mogelijkheden. Gelet op de situatie van eiseres, bezien in zijn geheel (waarbij de medische omstandigheden geen doorslaggevende rol spelen), is de voorzieningenrechter van oordeel dat een strikte toepassing van de Huisvestingsverordening in dit specifieke geval in redelijkheid leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
8. Gelet op het vorenstaande komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking en is het beroep gegrond. De voorzieningenrechter ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen waarbij aan eiseres een urgentieverklaring wordt toegekend. Voor het treffen van een voorlopige voorziening tot het moment dat verweerder voornoemd besluit heeft genomen, bestaat geen aanleiding. De overgelegde medische stukken bieden naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende grond voor het oordeel dat eiseres niet in de opvang kan blijven tot het moment dat verweerder een urgentieverklaring heeft verleend en zij op basis daarvan een woonruimte heeft geaccepteerd.
9. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij geen toepassing is gegeven aan de
hardheidsclausule;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij aan eiseres een urgentieverklaring wordt verleend;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van in totaal € 348,- aan eiseres te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.536,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.