In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. Eiseres had een verzoek ingediend voor een urgentieverklaring voor een sociale huurwoning op medische gronden, omdat zij sinds februari 2018 in de opvang van dnoDoen verbleef wegens dakloosheid. Het college had haar aanvraag afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de criteria van de Huisvestingsverordening Alkmaar. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 21 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat nader onderzoek niet nodig was en heeft hij op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als op het beroep. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de urgentieverklaring door verweerder niet in stand kon blijven. Hij oordeelde dat de omstandigheden van eiseres, waaronder haar langdurige verblijf in de opvang en haar medische situatie, zodanig bijzonder waren dat de hardheidsclausule van de Huisvestingsverordening van toepassing moest worden verklaard. De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen waarbij aan eiseres een urgentieverklaring wordt verleend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. Tevens zijn de proceskosten van eiseres, die door een derde beroepsmatig zijn verleend, vastgesteld op € 1.536,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.