ECLI:NL:RBNHO:2020:11375

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5720
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van wapenverlof en de beoordeling van de betrouwbaarheid van de houder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 december 2020 uitspraak gedaan over de intrekking van het wapenverlof van eiser door de korpschef van de Nationale politie. De rechtbank oordeelde dat de korpschef en de Minister van Justitie en Veiligheid zich op het standpunt mochten stellen dat het onder zich hebben van wapens of munitie door eiser niet langer kon worden toevertrouwd. Dit oordeel was gebaseerd op een uittreksel Justitiële Documentatie en processen-verbaal van getuigen die eiser beschuldigden van mishandeling en vernieling. Eiser had eerder wapenverlof gekregen, maar de rechtbank vond dat de verdenkingen van strafbare feiten voldoende aanleiding gaven om aan de betrouwbaarheid van eiser te twijfelen.

Eiser voerde aan dat hij onschuldig was en dat de intrekking van het wapenverlof onredelijk was. Hij stelde dat de verdenkingen niet ernstig genoeg waren om het wapenverlof in te trekken en dat er geen belangenafweging had plaatsgevonden. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde dat er geen ruimte was voor een belangenafweging wanneer er aanwijzingen zijn dat een wapenverlofhouder niet langer betrouwbaar is. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van het wapenverlof gerechtvaardigd was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid van de samenleving en de verantwoordelijkheden van wapenverlofhouders.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5720

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.C. Pedrotti),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.H. Kamminga).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2019 (het primaire besluit) heeft de korpschef van de Nationale politie (de korpschef) het aan eiser verleende verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie (wapenverlof) op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Wet wapens en munitie (Wwm) ingetrokken.
Bij besluit van 21 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft aan de intrekking uitsluitend nog artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm ten grondslag gelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak geregistreerd onder het nummer HAA 19/5719. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [naam] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De relevante bepalingen uit de Wwm en de Circulaire wapens en munitie 2018 (Cwm 2018) zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Op (onder meer) 7 maart 2016 is aan eiser wapenverlof verleend. Het wapenverlof van eiser is voor het laatst op 19 maart 2018 verlengd tot en met 31 maart 2019. Op 12 maart 2019 is de korpschef ervan op de hoogte geraakt dat tegen eiser processen-verbaal zijn opgemaakt. Eiser wordt ervan verdacht zich op 25 juni 2018 te [plaats] schuldig te hebben gemaakt aan mishandeling en vernieling. Eiser is daarvoor gedagvaard. Op 18 december 2018 heeft een zitting plaatsgevonden bij de politierechter. De zaak is doorverwezen naar een meervoudige kamer. Naar aanleiding hiervan heeft de korpschef bij het primaire besluit het wapenverlof van eiser ingetrokken op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Wwm. Verweerder heeft het primaire besluit gehandhaafd en aan de intrekking uitsluitend nog artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm ten grondslag gelegd. Volgens verweerder kan aan eiser het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer worden toevertrouwd.
3.1
Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat aan eiser het onder zich hebben van een wapen niet langer kan worden toevertrouwd en/of dat vrees is voor misbruik. Eiser voert daartoe aan dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en vernieling en dat hij onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen. De strafzaak tegen eiser is doorverwezen naar een meervoudige kamer. Het strafdossier bevat veel inconsequenties. Aangever staat ook zelf terecht. Eiser is slechts slachtoffer en heeft zich slechts verdedigd en daarbij letsel opgelopen. De kans bestaat dat eiser wordt vrijgesproken. De verdenking van het begaan van twee strafbare feiten is niet ernstig genoeg om de intrekking van het wapenverlof te rechtvaardigen. Eiser wilde alleen het gesprek aangaan met aangever over diens verkeersgedrag. Eiser heeft geen wapen gebruikt bij het incident. Hij heeft het wapenverlof al jaren en nooit eerder is sprake geweest van een incident. De intrekking is niet nodig ter bescherming van de veiligheid van de samenleving. De conclusie van verweerder dat eiser een mishandelaar is, is bovendien misplaatst omdat verweerder zich dient te onthouden van het geven van een oordeel.
3.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:942 strekt de in artikel 7, tweede lid, van de Wwm neergelegde bevoegdheid tot het treffen van maatregelen ter bescherming van de veiligheid van de samenleving. Tegen de achtergrond van dat grote maatschappelijke veiligheidsbelang is reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het verlof voldoende reden om een verlof in te trekken, mits deze twijfel objectief toetsbaar is.
In zijn uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:292, heeft de Afdeling verder overwogen dat in de Cwm als uitgangspunt is neergelegd dat degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie in een bijzondere positie komt te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
3.3
Feiten en omstandigheden die verweerder in dit geval bij zijn beoordeling heeft betrokken zijn een uittreksel Justitiële Documentatie van 15 mei 2019 waaruit blijkt dat eiser is gedagvaard op verdenking van het plegen van mishandeling (artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) en vernieling (artikel 350 Sr), een proces-verbaal van aangifte van 25 juni 2018, een proces-verbaal van verhoor van eiser van 28 juni 2018 en twee processen-verbaal van getuigen van 6 juli 2018 en 8 juli 2018.
Aangever heeft blijkens het proces-verbaal van 25 juni 2018 verklaard dat eiser hem op diezelfde dag nadat hij eiser wilde inhalen heeft achtervolgd met een auto en hem herhaaldelijk heeft geprobeerd in te halen en tot stoppen te dwingen. Volgens aangever moesten voetgangers en fietsers tijdens de achtervolging voor eiser uitwijken naar het voetpad. Nadat aangever uiteindelijk zijn auto had weten te parkeren, parkeerde eiser zijn auto direct achter die van aangever. Aangever heeft verklaard dat eiser uit zijn auto sprong en op hem afkwam en hem toen met twee vuisten een keer of acht heeft geslagen. Aangever die nog in zijn gordel in de auto zat heeft verder verklaard dat hij uit noodweer een life hammer heeft gepakt en eiser hiermee heeft geprobeerd van zich af te slaan. Eiser is daarop naar de achterkant van de auto van aangever gelopen en is aan de achterklep van het dak van de auto gaan trekken. Aangever heeft eiser vervolgens een duw en een trap gegeven.
Uit het proces-verbaal van de getuige van 6 juli 2018 blijkt dat de getuige heeft verklaard dat hij op een rotonde heeft moeten remmen voor twee auto’s, waaronder het merk auto van eiser.
Uit het proces-verbaal van de getuige van 8 juli 2018 blijkt dat de getuige onder meer heeft verklaard dat hij het merk auto van eiser roekeloos heeft zien rijden, dat hij heeft gezien dat diezelfde auto achter een geparkeerde auto stopte en dat de bestuurder van de auto naar de bestuurder van de ingeparkeerde auto is gelopen en hem een aantal keren met vuisten heeft geslagen en de achterklep van het dak van de auto kapot trok. De getuige heeft verklaard dat hij zich op een afstand van ongeveer vijf meter van het incident bevond.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef en verweerder zich op het standpunt mochten stellen dat het onder zich hebben van wapens of munitie eiser niet langer kan worden toevertrouwd. Er is reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het beschikken over het wapenverlof gelet op het objectief toetsbare uittreksel Justitiële Documentatie in samenhang bezien met de processen-verbaal van aangever en de twee getuigen. Die processen-verbaal ondersteunen elkaar. Eiser heeft slechts een andere lezing gegeven van wat op 25 juni 2018 is voorgevallen.
Verweerder heeft terecht van belang geacht dat de gedragingen waarvan eiser wordt verdacht in het geheel niet zijn te verenigen met gedragingen die van een wapenverlofhouder mogen worden verlangd en niet met de zware verantwoordelijkheid die het voorhanden hebben van wapens en munitie met zich brengt. In de omstandigheid dat eiser ervan wordt verdacht in een verkeersconflict zijn toevlucht te hebben genomen tot fysiek geweld is voldoende grond gelegen om aan te nemen dat er aanwijzingen zijn dat aan eiser het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd. De misdrijven waarvan eiser wordt verdacht kunnen worden beschouwd als misdrijven die een ernstige aantasting van de rechtsorde opleveren.
De omstandigheden dat eiser (nog) niet is veroordeeld voor de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, dat hij het wapenverlof al een aantal jaren heeft, er nooit eerder sprake is geweest van een incident en dat hij stelt nooit met wapens over straat te lopen doen aan het voorgaande niet af. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat tussen het incident op
25 juni 2018 en het primaire besluit de nodige tijd is gelegen.
3.5
Het betoog van eiser slaagt niet.
4.1
Eiser betoogt voorts dat geen enkele vorm van belangenafweging heeft plaatsgevonden. In het bestreden besluit is geen aandacht besteed aan de persoonlijke belangen van eiser. De intrekking van het wapenverlof is dan ook onredelijk en onbillijk.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat er geen ruimte is voor een belangenafweging als er aanwijzingen zijn dat aan een wapenverlofhouder het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Verweerder is in dat geval, gelet op het dwingend geformuleerde artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm, gehouden het wapenverlof in te trekken.
Omdat er, gelet op het onder 3 overwogene, aanwijzingen zijn dat aan eiser het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd, is in dit geval geen ruimte voor een belangenafweging.
4.3
Het betoog van eiser slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Wet wapens en munitie
Artikel 7
2 De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen kunnen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken:
(…)
b. indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd; (…).
Circulaire wapens en munitie 2018
1.1
Algemeen
(…)
Het tweede lid van artikel 7 stelt dat de in de WWM genoemde vergunningen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan, door het bestuursorgaan of de Minister van Justitie en Veiligheid kunnen worden gewijzigd of ingetrokken indien (onder meer) er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd of in geval van misbruik daarvan dan wel van wapens of munitie.
(…)
‘Vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ zijn twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen hierna wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik-criterium’ kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.
1.2.
Invulling van het ‘vrees voor misbruik’ criterium
Wapens en munitie vormen een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft.
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering – ook naar de vaste jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State – voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering (zie hierna).
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
(…)
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
Algemeen
Vrees voor misbruik kan ook worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten.
In zijn algemeenheid geldt dat tegen een aanvrager (houder) bestaande bezwaren, voor zover daarvan niet reeds blijkt uit veroordelingen of opgemaakte processen-verbaal, alsnog in een rapport dienen te worden vastgelegd.
Sepots en processen-verbaal
(…)
De vrees voor misbruik kan eveneens worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt procesverbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid of in het geval dat de persoon in kwestie in hechtenis heeft gezeten, zonder dat daar een onherroepelijke rechterlijke uitspraak aan ten grondslag ligt. Een geval waarin een proces-verbaal (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid, doet zich voor wanneer de zaak zo recent is dat van een beslissing door de rechter of de officier van justitie nog geen sprake is (kan zijn) geweest.
Niet de veroordeling van de aanvrager of de vergunninghouder is immers de reden de vergunning te weigeren of in te trekken, maar de vrees voor misbruik. Die vrees kan er uiteraard ook al zonder veroordeling zijn. Uit het feit dat – in afwachting van een eventuele veroordeling – door de korpschef positief op de aanvraag wordt beslist, zou de betrokkene kunnen (en wellicht ook mogen) afleiden dat de korpschef de zaak niet zo ernstig neemt. Deze omstandigheid zal in bestuursrechtelijk opzicht op een later moment een hindernis kunnen vormen bij een beslissing tot intrekking, namelijk op het moment dat de veroordeling (alsnog) een feit is geworden. De bevoegdheid van de korpschef om vergunningen te weigeren en in te trekken is dan ook een eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid, die los staat van het strafrechtelijke traject.
(…)